De meest blijmoedige en tevreden onderdaan. ONGEHOORZAAMHEID. Nadat Moeder den volgenden dag de laatste hand gelegd had aan de koffers het waren er drie kwam even na vieren een groote vrachtauto van van Gend en Loos om ze te halen. De jeugd was juist uit school thuis ge komen en toonde veel belangstelling voor dit eerste bedrijf van hun vacantie- genoegen. ,.Nou, die zijn zwaar!" zei één der man nen. ,,'t Lijkt wel, of Hugo de Groot er in zit Vreemd leeg was het op eenmaal, nu de koffers weg waren! Moeder en Betje had den echter nog genoeg te doen met het regelen en opbergen van verschillende za ken, terwijl Moeder nog een groot valies te pakken had en Betje haar rieten mand, waar van alles en nog wat in ging. Dien avond gingen allen vroeg naar bed. De groote menschen, omdat ze moe waren van alle voorbereidingen en de jeugd, om dat hoe eerder zij in bed lag en sliep, hoe eerder het morgen, de dag, zou zijn! Ze zouden Vrijdagmorgen bijtijds de reis aanvaarden. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). Toen de oude koning Salamandrinus ge storven was, waren zijn onderdanen erg bedroetd, want hij was een goed en recht vaardig vorst geweest, daarbij zeer geëerd en algemeen bemind. En daar zijn zoon, prins Hovitonarius, eveneens een recht schapen mensen was. hoopten de bewo ners van het koninkrijk, dat zij ook onder zijn regeering een tijdperk van geluk en welvaart tegemoet zouden gaan. Na den dood van koning Salamandrinus had men een verzegelden brie! gevonden, welken de vorst aan zijn zoon gericht had en waarin hij dezen verzocht een reis door het geheele rijk te ondernemen en den meest blijmoedigen en tevreden onder daan 't zij man of vrouw op te spo ren, ten einde hem of haar een pakje te overhandigen, dat eveneens verzegeld was en waarvan het zegel slechts verbroken mocht worden door den man of de vrouw, de jongeling of het jongemeisje, die de meest tevredene in het rijk zou blijken te zijn. Natuurlijk bedacht prins Hovitonarius, die inmiddels tot koning uitgeroepen was, zich geen oogenblik. Onmiddellijk nadat hij den brief van zyn gestorven vader ge lezen had, begon hij zijn reis, welke zeker heel lang duren zou, voor te bereiden. Zijn trouwe adjudant, Civilius. stond zijn heer en meester trouw ter zijde bij de re geling der verschillende regeeringszaken, waarbij natuurlijk rekening gehouden moest worden met een mogelijk lange af wezigheid van den jeugdigen vorst. Nie mand behalve zijn adjudant kende echter het doel dezer reis. Ten einde ook zijn hovelingen op de proef te stellen, liet koning Hovitonarius vóór zijn vertrek aan alle poorten van het paleis aanplakken, dat hij, die zich de meest blijmoedige en tevreden onderdaan in het geheele rijk waande, daarvan bin nen drie dagen melding mocht doen hij adjudant Civilius. Geen der hovelingen noch andere onderdanen wist natuurlijk dat er iets achter deze schijnbaar eenvou dige zaak stak. Zij meenden juist, dat hun jonge vorst alle redenen van ontevreden heid wilde wegnemen en maten al hun grieven en griefjes daarom breed uit. Toen na drie dagen dan ook geen enkel bewijs van algeheele tevredenheid was in gekomen. zei de koning glimlachend tegen zijn adjudant: „In onze naaste omgeving schuilt de ge lukkige toekomstige eigenaar van het ver zegelde pakje niet! Laat ons dus een aan vang maken met onzen onderzoekings tocht!" En koning Hovitonarius ging met zijn adjudant op reis. Zij begonnen met de voornaamste edel lieden. de grooten en machtigen uit het rijk te bezoeken. Maar natuurlijk werden zij nergens als koning Hovitonarius en zijn adjudant aangediend. Zij gingen voor een paar eenvoudige rei zigers door. die hier en daar om nachtver blijf of een gastvrij maal verzochten. Zij waren dan ook als gewone reizigers ge kleed en niemand zou in die beide besto ven mannen den koning en zijn adjudant herkend hebben. Groote Broer nam kleinen Broer Stilletjes uit bed! Toen naar buiten in de slee, O! dat was een pret! Groote Broer liep eerst met zorg, Daarna veel te snel! Kleine Broer viel uit de slee In de sneeuw, let wel!! Groote Broer werd thuis gestraft, 't Kleintje moest naar bed Met een erg verkouden neus! Uit was dus de pret! HETTY. BOREL. Over het algemeen gaf men den beiden vriendelijken reizigers hetgeen zij vroegen en de meeste lieden wilden van geen be taling weten. Slechts een enkelen nam geld aan voor de door hem verleende gast vrijheid, terwijl er ook een heel enkele 'was. die zijn deur voor de reizigers geslo ten hield en hooghartig zeggen liet, dat hij zich niet met dergelijke menschen kon op houden Nu, die verdiende het geheimzin nig verzegelde pakje natuurlijk niet en terwijl de beide reizigers een nauw merk baar glimlachje met elkander wisselden, werd de reis door hen voortgezet Maar hoe kon koning Hovitonarius nu te weten komen, wie de meest blijmoedige en tevreden onderdaan was? Wel, hij be gon een gesprek met zijn gastheer of gast vrouw. Het liep eerst over koetjes en kalfjes, maar ongemerkt stelde de vorst allerlei vragen en op die antwoorden kwam het natuurlijk aan. Waren er ant woorden, die van groote blijmoedigheid en tevredenheid getuigden, dan teekende Ci vilius die later aan, maar tot nu toe kwam er nog maar bedroevend weinig in zijn groote boek te staan. Veel onderdanen, die eerst wel tevreden leken, bewezen al spoe dig, dat zij niet echt tevreden waren en dan draaide koning Hovitonarius zijn snor eens op Dit was het afgesproken teeken met zijn adjudant, dat de ondervraagde niet in aanmerking kwam voor het verze gelde pakje. Och. och. wat moest koning Hovitona rius dikwijls zijn snor omdraaien! Bijna allen benijdden hun medemenschen om de één of andere betrekking, om eer, aanzien of iets anders. En als de reizigers een bezoek brachten bij eenvoudiger lieden, bleek het weldra, dat ook zij van oordeel waren, dat er nog heel wat aan hun lot te verbeteren viel. Waarom bij voorbeeld ging het hun buurman beter dan hen? Waarom was er ziekte onder hun vee uitgebroken, terwijl veel stallen daarvoor gespaard bleven' enz., enz. Het spreekt vanzelf, dat de vorst zoowel bij de rijksten en aanzienlijksten als bij de meest eenvoudigen een onderzoek in stelde. Menige stad werd door hem en zijn adjudant bezocht, maar nog steeds had hij niemand aangetroffen, die nu eens door en door tevreden was. De meeste menschen dachten slechts aan geld en zoowel de mannen als de vrouwen vonden, dat er anderen waren, die meer reden tot tevredenheid hadden dan zij. Koning Hovitonarius werd er bijna mis moedig onder. Waren er dan heelemaal geen tevreden menschen in zijn rijk? Hij had gedacht, dat er veel, heel veel tevre denheid heerschte, doch nu bemerkte hij, hoe moeilijk het was iemand te vinden, die oprecht tevreden was. Op zekeren dag liepen koning Hovitona rius en zijn adjudant over een eenzamen landweg. Zij spraken juist over datgene, waarvan zij geheel vervuld waren en de vorst zei: „Het is te hopen, dat we eindelijk iemand vinden, die het verzegelde pakje verdient, want het zou er toch al heel treurig uit zien, als geen enkele mijner onderdanen geheel tevreden was." „Maar we zullen hem vinden!" riep zijn adjudant vol vertrouwen uit. „Of haar!" zei de vorst lachend. „Wie weet?" stemde de ander in. Hierna liepen de beide reizigers eenigtn tijd stilzwijgend voort, totdat zij plotseling de ooren spitsten en elkaar verrast in keken. Er drong zoo'n opgewekte, liefelijk ót- gende stem tot hen door, dat zij wel luiste ren moesten, of zij willen of niet „Laten wij op het gezang afgaan," zei de koning en de daad bij het woord voe gend, richtte hij zijn schreden naar een klein. laag huisje, dat bijna geheel ver scholen lag achter een hooge heg. Steeds luider jubelde de stem om plotse ling te verstommen bij het naderen der beide reizigers. Deze groetten de zingende vrouw, die ijverig wasschend bij een kuip met schui mend zeepsop stond en antwoordde: „Goeien morgen, heeren! Al zoo vroeg op pad? Maar komt u toch binnen! Ik heli juist koffie gezet en wil u gaarne een kopje inschenken. Dat zal u goed doen op uw wandeling." „Gaarne, heel gaarne!" antwoordde ko ning Hovitonarius ven-ast, terwijl hij en zijn adjudant de vriendelijke gastvrouw in het keurige huisje volgden. Het was een lust in de eenvoudige, maar gezellige woonkamer rond te kijken: alles glom en blonk er! De blikken van den vorst bleven echter bewonderend rusten op de jonge vrouw, wier zonnig gezicht warmte om zich heen scheen te verspreiden. Al spoedig ontspon zich een gesprek en bleek het, dat deze vrouw niet alleen zeer blijmoedig, maar ook heel tevreden was. „En zoudt ge uw lot wel met dat van een ander willen ruilen?" vroeg de vorst. „O nee!" gaf de vrouw lachend ten ant woord. „Ik heb een besten man, een lie. kindje en wij hebben genoeg te eten Het is werkelijk zoo erg niet. dat wij onze duo- beltjes eerst eenige keeren moeten omkee- ren, vóór wij ze kunnen uitgeven We zun jong. gezond en gelukkig en zullen ons wel door het leven slaan. Wat zouden we dus nog meer wenschen?" Koning Hovitonarius hoefde bij dit Be zoek zijn snor niet op te draaien en zijn adjudant schreef met duidelijke letters net adres van dit blijmoedige. tevreden vrouwtje op. Zij had een kans. een goede kans, maar iedereen moest die kunnen hebben en daarom gingen de beide reizi gers voort met het land door te trekken, ten einde te weten te komen, of er meer personen waren, die er voor. in aanmerking kwamen. Hoe zij echter ook zochten, nergens troi- fen zij meer iemand aan, die zóo tevreden was als het jonge vrouwtje aan de wmscn- kuip. En toen zij eindelijk na langen tu weer in het paleis terugkeerden, waren m

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 14