12* Jaargang Donderdag 19 Maart 1931 No. 11 DE WOELIGE STAL J In de weken en maanden, welke er nog I vtiloopen moesten, vóór De Woelige Stal I door de familie van der Lith betrokken kon worden, was natuurlijk menig onder lip van gesprek: de aanstaande zomer- Incanlie. Was het ook niet heerlijk, zes liolle weken naar buiten tc gaan en te I tonen in een huisje aan den rand van Ibet bosch, vlak bij de hei? door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk II. Toebereidselen. „*t h net iets uit een boek!" vond Tiny. ..Maar veel leuker, want 't zal echt ge- beuren!" riep Ans uit. I „Een levend sprookje!" zei Hans. „Wie Ireet, of we geen kaboutertjes cn bosch- amfjes zien!" „Heusche kabouters?" vroeg Bert belang- I Oliënd „Met lange baarden en puntmutsen op? Iwlde Lies je aan. En Dolf viel zingende in: We gaan naar buiten! Wie gaat er mee, Naar 'n aardig huisje? Wat pret! Hoezee! Het „heele halve dozijntje" zong weldra nets liever dan deze vier regels, welke Dolt inaar één keer op een bekend wijsje bad behoeven vóór te zingen. Zelfs kleine ihesje zong dapper mee. Ja, als ze door üt liedje te zingen den tijd, die hen n°8 nn de zomervacantie scheidde, hadden honen bekorten, zouden ze onmogelijk dijtiger kunnen zingen dan ze nu deden. Zelfs Betje, het dienstmeisje, dat tot haar poote vreugde de familie naar de Veluvve wi vergezellen, zong vol vuur, terwijl zij un het wasschen en boenen, aan het strij- to», poetsen en koken was: We gaan naar buiten! Wie gaat er mee, Naar 'n aardig huisje? Wat pret! Hoezee! Moeder vroeg wel eens, of ze alle andere kdjes, die zc kenden, plotseling vergeten udden. Zij wilde graag wel eens iets an- ktl hooren en als één van allen dan een fcder liedje inzette, kwam toch steeds als rtrein weer achteraan: -- We gaan naar buiten! enz. Moeder zei lachend, dat ze 't een hope- tos geval vond en liet de jeugd daarom »ar lijfdeun maar ongehinderd zingen, «t gebeurde zelfs, dat Hans het midden in «n nacht in zijn droom aanhief! Zoo was "j Cf van vervuld! »cgen den tijd, waarop de vacantie dan jjjklijk, eindelijk naderde, kreeg Moeder «t nog drukker clan zij het gewoonlijk al kd 0, wat was er veel te doen! Daar in de eerste plaats de kleeren! Na- ?®nlïk waren de jeugdige van der Lithjes Men afgeloopen winter weer een heel ijix gegroeid, zoodat alle kleeren te kort te nauw waren geworden. viel dan ook heel wat uit te leggen en «veranderen, om van de nieuw te maken eeren nog niet eens te spreken. Maar Antje, de naaister, wist raad en Moeder beweerde, dat als ze haar en de naaimachine niet gehad had, zij werkelijk nooit klaar gekomen zou zijn. Antje verscheen nu twee- in plaats van éénmaal per week. Dat was op zichzelf al een feest voor de jongste kinderen, want Antje bezat een groot vertel-talent en was onuitputtelijk in het bedenken van allerlei verhalen en sprookjes. Wat kon ze mooi de stem* van den reus en de heks nabootsen: 't Was bepaald griezelig! Maar toch leuk! Alleen Ans stond wel eens op vo'et van oorlog met haar, omdat zij het de naaister niet vergeven kon, dat ze nu en dan passen moest en zonder die bezigheid zag de trouwe ziel toch heusch geen kans een aar dig jurkje voor de wildzang in elkaar te zetten. „Ans is net kwikzilver!" zei Antje soms en ongelijk had ze niet, als zij de beweeg lijke jongedame, voor wie stilstaan een straf was, zoo noemde. Maar zelfs Ans paste een paar leuke, nieuwe jurken met voor haar doen buiten gewoon geduld, want zij zag zich in de- dachte al in deze fleurige katoentjes roo- vertje spelen in het bosch of dwalen over de hei. En die toekomstbeelden boeiden haar zóó, dat ze heelemaal vergat, hoeveel moeite het haar altijd kostte stil te staan en dit eigenlijk pas goed tot haar door drong, toen Antje tegen haar zei: „Wat heb jij nu toch eens mooi stil ge staan, Ans! 't Lijkt wel, of de boschnimfjes je dat ingefluisterd hebben. Ja, ja, 't komt zeker, doordat je die jurken in De Woelige Stal dragen zult' Nu, zoo heel ver sloeg Antje de plank niet mis! Op een morgen werden de koffers van den zolder gehaald. „Dat is het begin!' zei Betje, terwijl zij ze keurig schoonmaakte. „Nou gaan we gauw!" riep Dolf uit, toen hij om twaalf uur uit school kwam en in de gang een koffer zag staan. „Eerst nog pakken!" zei Moeder met een zucht. „Dat is een heel werk!" „Maar ik help u graag!" zei Dolf. „Ik ook! ik ook! ik ook!" klonk het van alle kanten. Moeder lachte al weer. Met zóóveel hulp vaardige handen moest de zwaarste taak immers wel licht worden! Toch zei Moeder, dat wanneer allen hiel pen, zij elkaar maar in den weg zouden loopen. En dus werd Dolt en Tiny, als oudsten, tot hulp in het pakken benoemd. Handig gaf dit tweetal Moeder de sta peltjes linnengoed, de schoenen, de kousen en de rest aan, die Moeder al dagen van te voren uitgezocht en in een aparte kast gelegd had. Moeder vleide dan alles netjes in de koffers. Wel liet Dolf een stapel kousen vallen, die haastig onder kasten en bedden weg kropen, als wilden zij zich liever verstop pen dan op reis naar De Woelige Stal te gaan, maar het ongeluk was gauw verhol pen en de jongen zocht in alle hoekjes en gaatjes om de vluchtelingen op te sporen. Tiny struikelde over een paar laarzen, die ze niet zag, maar deed zich geen erge pijn en zoo waren de koffers weldra voor een goed deel gevuld. Da pakken, mantels en jurken gingen in een koffer apart en Moe der meende, dat ze nog genoeg ruimte had om de boeken en het speelgoed het kon toch ook regenen op de Veluwe tc bergen. Maar dit viel niet mee! Ieder mocht zijn schatten, die hij graag wilde meenemen, op den divan in de huis kamer leggen. Maar toen Moeder zag, hoe hoog die opgestapeld was en zelfs Bert's groote hobbelpaard er naast stond, blijk baar in do bedoeling, zijn baasje ln de vacantie te vergezellen, sloeg zij van schrik de handen in elkaar. Met moeite overreedde zij Bert, Bles zooals het hobbelpaar heette thuis te laten. De kleine jongen keek teleurgesteld, maar toen Moeder zei, dat hij Beer in den trein mocht meenemen, was hij al weer ge troost. Er brak voor allen een moeilijk oogen blik aan, toen moeder aan het uitzoeken en aan het afkeuren ging. 't Was geen kleinigheid: zes heele weken afstand to doen van een lievelingspop, -spel of -boek, maar toen zij zagen, dat ieder van hen toch nog aardig wat mocht meenemen, be sloten zij maar niet tegen te stribbelen, bij ondervinding wetend, dat dit de zaak niet beter, maar wel slechter maken kon. Bert verzon echter een list. Vader had den vorigen avond uit 3e krant voorgelezen, toen fyij en Liesje aan het spelen waren en niemand op „de kleintjes" gelet had, hoe een verstekeling zich aan boord van een vliegmachine ver stopt had en het hem op die manier gelukt was, de reis door de lucht mee te maken. Vader had er met de oudsten over gespro ken en Bert had het heel goed begrepen, ook al was het verhaal eigenlijk niet voor hem bestemd geweest. Hieraan moest hij nu plotseling denken, toen Flapje, het konijn met nog maar één oog en een half oor, dat hij al zoo heel lang had, door Moeder afgekeurd was om mee genomen te worden naar De Woelige Stal. Toen er een oogenblik niemand ln de gang was en de koffer, die bijna vol was open stond, sloop Bert naderbij met Flapje stijf tegen zich aangedrukt. Haastig legde hij zijn lieveling er in, dekte hem nog eens toe en ging weer door met spelea De kleine baas had er echter niet op ge rekend, dat Moeder even later zijn list ont dekken zou. Moeder voelde een oneffen heid in de koffer, waarvan zij de oorzaak niet verklaren kon, stelde een onderzoek in en... haalde Flapje te voorschijn! Met Flapje in de hand kwam Moeder do huiskamer binnen en vroeg aan den eige naar van het konijntje: „Weet jij ook Bert., hoe Flapje in den koffer, die in de gang staat, gekomen is?" „Ja, Moeder", antwoordde Bert en hij keek glunder bij de herinnering aan den inval, dien hij gehad had.^ „Flapje wou ook graag een stekeltje zijn!" „Een stekeltje?!' Óp Moeders gezicht stond de grootsto verbazing te lezen en zij herhaalde: „Een stekeltje?! Wat is dat? „Nou. als je graag stilletjes mee op reis wilt gaan, net als in de krant!" luidde het antwoord. De kleine jongen begreep alleen niet waarom Moeder nu toch zoo onbedaarlijk lachen moest. Hij had immers niets geks gezegd! In spanning wachtte hij af, of zijn list gelukken zou en hij klapte in de han den van plezier, toen Moeder zei: „Nu, voor dezen éénen keer mag het dan! Maar jij noch de anderen mogen meer „stekeltjes" in de koffers stoppen, hoor!" Dat wilde Bert wei beloven. Als Flapje maar mee mocht, was hij tevreden. Toen Moeder het later aan Vader en „de grootcn" vertelde, moesten ook zij hartelijk lachen en vanaf dit oogenblik heette Bert's konijntje geen Flapje meer, maar Stekeltje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13