SEaiD5E33H3
ite Jaargang
Donderdag 5 Maart 1931
No. 9
VERSTANDIGE HAAN.
ONDER DE TAFEL.
tieren op hel groote erf van boer
es hadden het druk over wat er dien
i was gebeurd! Allen kwaakten, ka-
snaterden en kraaiden er over,
zij hadden gezien, dat de baas, die op
it was geweest, thuis was gekomen
n groot dier, dwars over den linlker-
m jullie het gezien!" kraaide juist
haan.
te zagen hetl" snaterden dc ganzen,
heeft hij het d;ier gebracht??"
den koestal vlak bij de deur, heeft 'hij
iigekgd!" kakelde een oude kip, die
heel nieuwsgierig was. en dadelijk
den baas aan, naar den stal was ge
L „Ja, ik zag, dat de baas het daar
de.cn toen juist de zon er op scheen,
dat het dier een rossen pels had!"
had het een rossen pels?" kwaakte
ir loopeenden. „Maar dan moet hel
geweest zijn en
*tk1 werd in zijn gekakel gestoord,
én der melkmeisjes, die juist uit
kwam, den knecht op den hooi-
foeriep: „Hé, zeg, Krel is, heb je hem
(Q?"
kd je den baas??" vroeg de knecht,
kuras zooeven in den moestuin.
tec jongen," gicheldo het meisje, „ilk
fc-'l over den baas. Ik bedoel den
n de kaas straks geschoten heeft,
dier! Ga maar eens kijken, hij ligt
koestal'"
ui ijk moest toen Krelis dadelijk den
vos zien, maar omdat hij vond, dat
den koestal niet thuis hoorde, sleepte
doodo dier naar buiten. Daarna ging
ur zijn werk op den hooizolder terug,
oude, nieuwsgierige kip bad natuur-
alles bijgewoond, en zoodra zij
jht het werkelijk een groote vos was,
r nu doodstil lag, begon ze, zoo
fckon, te kakelen: ,,'tls echt Heintje,
ooze vos! Maar hij is dood, morsdood!"
intje is dood!" riepen loen weer de
eikander toe, en 'tduurdo niet bang
of allen stonden om hun dooden
geschaard. Eén oogeiubli'k waren zij
lü; ze keken alleen maar. Doch op
•rbrak een oude kalkoen de stilte,
-1 luid te kakelen: „KallekaMekalle,
fcfl zijn verdiende loon! Zoo moesten
rwvers en moordenaars gestraft wor-
is het voorgoed gedaan met zijn
streken
[-!ioe, pa-hoe!" schreeuwde een Itot-
en hij spreidde zijn prachtig en
uog breeder uit. „Wat gaal het mij
«Reintje dood is of levend? Mij, nóch
tai1 mijn gezin heeft hij ooit kwaad
^jonder, als je ook 's nachts boven
boom slaapt," durfde een oude eend
fen; ^.n l°en 11 vi de pauw trotsch en
-sof Lij niets had gehoord, heemvag-
wgon de oude eend haar familie, dio
et nieuws aan eenige ganzen ver
ben te snateren: „Komt toch allen
'hier!" riep ze. „Heintje kan ons geen kwaad
meer doeD, nu 'hij dood is!"
Benden en gonzen kwamen op haar ge-
mep aanwaggelen. Maar een oude eenden
grootvader, die voorop liep, kwaakte lat
allen, die hem volgden: „Voorzichtig, niet
te haastig! Een vos blijft een vos, en in list
is hij ons de baasl Wie weet, houdt hij
ziCh niet dood, om ons, één voor één, te
kunnen oppeuzelen! Laat ons eerst op een
afstand naar hem kijken."
„Kom, grootvader, wees toch niet zoo
bang," snaterden een paar jonge eenden.
De baas heeft hem toch zel'f doodgescho
ten! Je kunt zóó wel zien. dal hij niet meer
leeft."
„Met vossen, dood of levend, moet je al
tijd voorzichtig zijn," zei weer grootvader
Eend. En loen lot de gauizen: „Loopen jul
lie maar, zooals gewoonlijk, voor ons uit,
wij komen wel achteraan."
„Neen, wij zullen wel achter jullie loo-
pen,' gigaklen de ganzen, hoewel zij an
ders altijd vóór dc eenden uitliepen.
Grootvader Eend begon minachtend te
snateren, maar juist loen hij de ganzen
lafaard wilde noemen, voorkwam een jonge
eend deze beleediging, door te roepen;
„Kom, ik zal wel voorop gaan, en al wie
niet laf is, volgt me!"
Natuurlijk durfde Loen niemand zijn laf
heid toönen, en zoo waggelden eenden en
ganzen in een ganzenrijtjo naar den dooden
vos, die onbewegelijk lag ,met den prach-
ligen, dikken staart uitgestrekt over "t grint.
Ja, nu grootvader Eend had gezien, dat
Reinlje echt niet meer leefde, dus geen
kwaad meer kon doen, had hij, evenals de
straks zoo bange ganzen, het hoogste
woord. Mij begon ook legen de anderen
over Reinlje's booze daden te spreken en
hem een booswicht en een roover te noe
men en daarna gaf hij den vijand een por
met zijn bek tegen den kop en zei* „Een
vos blijft een vos, en jc kunt nooit welen!
Laten we dus maar naar den vijver terug
gaan!"
Achter elkander waren toen -de eenden
en ganzen naar den vijver teruggewaggeld,
druk snaterend over Heintje. Ze hadden
het zóó druk, dat zij heelemaal niet den
haan zagen, die, met zijn kippen, op een
mesthoop naar het gewriemel der andere
dieren stond te kijken. Heel stil had hij
daar al dien tijd gestaan en nu en dan
eens even naar den dooden vos gekeken,
alsof hij zóó iels heel gewoon vond. Hij
had er dan ook het meeste belang hij, dat
Reinlje daar lag en niets meer kon doen.
Neen, Heintje kon hem geen van zijn kip
petjes moer onlrooven! Zoo dacht heer Haan
terwijl hij even later met zijn kippen voor
zijn eens zoo groolen vijand stond. Doch
hij kraaide niet zegevierend over diens
treurig einde, en er was geen kip. die ka
kelde. Allen keken en zwegen. En eenige
kippen, die aan Reintje dachten en hoe die
nog geen week geleden, één harer zusters
had geroofd, keken bijna droef den thans
verslagen vijand aan. Maar toen de oude,
nieuwsgierige kip er ook bij kwam en over
Reinljes ondeugden begon te kakelen, kreeg
ze een nijdigen snavel pik van den haan
Er was eens een klein, dom jongetje, dat
heette Jos. En weet je waarom dat ventje
dom was? Hij hield niet van eten. Dom,
hè? Want als je niet eet, kan je niet groot
worden. Zou Jos dan soms niet een fLinke
jongen willen worden? Zeker wel, maar dat
vergat hij altijd, als hij aan het eten was.
Dan zat hij (e soezen en te droomen of naar
buiten te kijken. En inlusschen vergat hij
te kauwen en een nieuw hapje in zijn mond
ie steken.
Toch moest Jos allijcl zijn bordje leeg elen
en hij mocht niet van het ontbijt opstaan
vóór hij tweebolerhammen op had. Maar
hij was al lijd het laalst klaar. Soms zat hij
dan alleen aan tafel, terwijl alle anderen
al aan hun werk waren. Maar Vader stuurde
hem ook wel eens met zijn boixlje naar dc
keuken. Dan moest hij bij lansje verder
eten. En dat vond Jos heelemaal niet naar.
13ij Jansje kon hij babbelen, dat mocht bin
nen niet. En Jansje maakte wel eens een
grapje en Jos' bordje kwam daardoor
nog later leeg!
Daarom werd Jos niet meer naar de keu
ken gestuurd? 't Was winter en koud. An
ders had Vader hem misschien met zijn
bord in de gang gezet. Maar dat ging nu
niet. Toen bedacht Vader iets ander«
In de eetkamer stond voor het raam nog
een kleinere tafel. „O!" hoor ik jullie al
zeggen, „dan moest hij natuurlijk alleen
aan die tafel zitten Mis, hoor, maar toch
niet heelemaal mis Hij moest wel met z'n
bordje alleen naar die tafel, maaron
der de tafel, zoo maar op den grond met
het bord op z'n knieën. O, wat vond Jo9
dat vervelend! Hij icek wel een hondje, zoo
met z'n eten op den vloer. En hij kon niets
zien, alleen de beenen van Moeder en
Vader en de anderen.
„■Hoe zit je daar?" vroeg z'n broer Jaap.
„Alkeligl" riep Jos terug en z'n lip trilde.
'Hij schaamde zich ook: verbeeld je eens,
dat er iemand binnen kwam! Och, zat hij
toch maar weer op zijn eigen plaatsje aan
de groote tafelI Op eens nam hij een kloek
besluit en at vlug z'n bord leeg
,,'t Is op. Vaderl" riep Jos toen, terwijl
hij onder de tafel uitkroop en z'n leegc
bord liet zien.
„Nu, kom dan maar weer op je plaats.
Zie je wel, dat je wel dooreten kunt, droo-
iner."
Als Jos nu een volgende maal aan tafel
weer teutte, wees Vader alleen maar op do
andere tafel En dan at de jongen gauw
door. Hij zou niet graag weer onder dc tafel
willen zitten!
J. II. BRINKGREVEENTROP.
en loen zij daarover zeer verbaasd hem
aankeek, kraaide hij haar toe:
„Schaam je toch! Een dooden vijand
moet je niet beschimpen, dat is nog veel
laffer dan laf!" daarna draaide hij zich om
en zonder nog een „kukeleku" ging hij met
zijn kippen graantjes pikken.
TANTE JOH, J