MOEDER'S SERRE
cnitvangen? En dan die oude juffrouw-
ziet zoo slecht; ze merkt het vast niet."
Aarzelend bleef Jan voor het raam staan.
Hel goede en het kwade in zijn hart waren
beide aan het woord. Wie zou het.winnen?
Was Jan nu maar gauw doorgeloopen, maar
'twas alsof hij niet weg kon komen.
De begeerte in Jan's hart voor 'het mooie
potlood werd steeds sterker, hoe langer hij
er naar keek. Opeens was zijn besluit ge
nomen. Zijn eene hand tastte in zijn zak
naar het kwartje, terwijl zijn andere hand
de deurknop omdraaide.
Ilè, wat ging die winkelbel hard óver; Jan
schrok ervan.
Langzaam kwam de oude juffrouw Loman
aangesloft
„Wat belieft u, zus?" vroeg ze vriende
lijk, maar tegelijk schoot ze in een lach.
„Ik zag je voor een meisje aan en je bent
een jongen. Ja, ja, zoo gaat 'het als men oud
wordt. De oogen willen niet meeT mee."
Jan lachte niet. Hij had haast.
„Mag ik een vulpotlood van u? Zoon
blauwe met een zilveren randje?"
„O, dat van een kwartje bedoel je. Ja, dal
is nog eens goedkoop, hè! Ze gaan weg als
koek."
Onderwijl had ze voor Jan liet gevraagde
potlood gekregen. Zorgvuldig wilde ze het
in een vloeipapier pa'ickcn, maar 'haastig
guste Jan het uit haar hand.
,,'kNeem het zoo wel mee, alstublieft een
kwartje," en.weg was hij.
In zijn haast om weg te komen liet hij
de winkeldeur open staan. Mopperend slofte
juffrouw Loman er heen, hel kwartje nog in
de hand.
„Zoo'n -wilde jongen loöh Wat had hij een
Oiaast om weg te komen. Maar wacht eens,
hij zou haar toch niet beetgenomen hebben?
't Was toch wel goed geld, dat hij haar ge
geven had?" Vlak bij hel raam, zoodait het
volle licht er opviel, onderzocht nu juffrouw
Loman het kwartje. En ja, nu zag ze toch
ook, dat hel een valsch geldstukje was. Ze
zuchtte diep.
Zoo'n slechte jongen toch! 't Was geen
vergissing geweest, nee, met opzet had hij
haar bedrogen 'tWas maar goed, dait ze
gauw ophield met winkelen. Ze was 'heusch
r.iet meer tegen zulke bedriegerij opge
wassen.
Jan was onderlusschen nog nel bijtijds op
school gekomen. Maar 'twas voor hem toch
een verloren dag. Onmogelijk kon hij zijn
aandacht bij zijn werk bepalen. Telkens
maakte hij de domste vergissingen.
„Wat er met jou aan de hand is, Jan, weet
ik met. Maar iets is er niet in orde, dat is
vasit," had mijnheer gezegd.
Meester had gelijk en Jan wist dat nu
ook. Het potlood in zijn zak verblijdde hem
niet; o nee, 't maakte hem integendeel hoe
langer 'hoe meer onrustig. Thuis was hij ook
niet zooals anders.
„Ilij heeft een lastige bui," dacht moeder,
maar dat gebeurde wel eens vaker, zoodat
moeder er geen bijzondere aandacht aan
schonk. Aan-' 'tverloren valsche kwartje
dacht ze niel*nieer
H Was avond. Vader, Moeder en Jan
hadden de avondboterham gegeten en zalen
nu met hun drieön gezellig om de tafel.
Gezellig? Ach, Jan trachtte wel te doen
zooals anders, maar 't wilde niet erg vlotten.
Hij zat met een boek voor zich, maar lezen
deed hij niet
Zijn cene hand woelde onrustig in zijn
zak. En telkens weer voelde hij daar het
mooie potlood, dal hij zoo vurig verlangd
fliad te bezitten. Nu wou hij het liefst maar
weer kwijt zijn. Maar dat begreep Jan
wel, daarmee kon hij toch zijn kwaad niet
ongedaan iruaken.
Ook vader was stiller dan anders. Al een
paar keer had moeder hera onderzoekend
aangezien.
„Scheelt er wat aan man V' vroeg ze nu,
,,je fcent zoo stil vanavond".
„Ja vrouw, ik heb vanmiddag op 't werk
iets gehoord, en dat kon ik maar niet
van mij afzetten."
„Vertel het ons dan ook maar eens",
.verzocht moeder. ,,Of wacht je liever tot
straks 1" voegde ze er aan toe, terwijl ze
een veelbeteekenenden blik op Jan wierp.
„Nee vrouw, wat ik te vertellen heb,
mag Jan ook wel hooren. Herinner je jo
Piet de Roode nog 1"
„Dat is ook een vraag", lachte moeder.
„De jongen is haast onder onze oogen
opgegroeid. We gingen immers met zijn
ouders druk om, toen ze nog hier in de
stad woonden Natuurlijk herinner ik
hem mij."
„Nu, die Piet is verleden week tot vijf
jaar gevangenisstraf veroordeeld, 'k Heb
het niet in de courant gelezep maar het
heeft er toch ingestaan, 't Is mij vanmid
dag op het werk verteld."
„Piet, zei moeder in de grootste verba
zing, die leuke Piet Maar wat heeft hij
dan toch gedaan V'
„Hij was op een kantoor, vrouw, en daar
heeft hij de kas voor een aanzienlijk be
drag bestolen. Zijn ouders moeten wan
hopig zijn."
„Geen wonder die arme moeder", zei
Iïaanstra, „wat zal ze een verdriet heb
ben. Piet is hun eenige zoon. Wie had dat
ooit kunnen denken
„Zeg dat niet vrouw. Weet je niet racer
dat Piet dikwijls van die kleine oneerlijke
streken uithaalde En hoe zijn ouders dat
nooit zoo ernstig inzagen, maar er in stilte
om lachten, en het „jongensstreken"
noemden V'
„Dat wordt later wel beter", lachten
ze, als ik er wel eens iets van zei."
„Je hebt gelijk, maar 'k weet nu ook
weer heel goed, dat hij eens een dubbeltje
van zijn moeder had weggenomen. En toen
het uitkwam, zei hij, dat hij het gevonden
had. Zoo zie je maar weer kleine oorzaken
groote gevolgen. Maar kom Jan, zou je
niet eens naar boven gaan 't Wordt jc
bedtijd hoor."
Langzaam stond Jan op.
Opmerkzaam keek moeder hem aan.
„Wat zie je toch bleek jongen, 6cheelt
er wat aan Je bent den heelen middag
a! zoo stil ook. Er is toch niets gebeurd?"
„Welnee moeder", antwoordde Jan zoo
opgewekt als hem mogelijk was.
Toen ging hij met een „wel te rusten7'
aan zijn ouders, de kamer uit.
't Was een wanhopig snikkende jongen,
die een paar uur later, onverwachts de
deur van de kamer, waar vader en moeder
Haanstra zaten, opende.
Ontsteld sprong moeder op.
„Maar Jan, je doet me schrikken. Wnfc
is er 1 Ben je ziek
Zonder antwoord, te geven liet Jan zich
op een stoel neervallen. Met de handen
voor de oogen bleef hij maar snikken.
„Maar Jan dan toch 1" drong moeder
aan. „Spreek uit m'n jongen. Wat is er
gebeurd V'
„Laat hem eerst maar wat kalmer wor
den vrouw", zei vader die een glas water
voor Jan gehaald had, „dan zullen we
het aanstonds wel hooren."
Gewillig dronk Jan het glas leeg.
Langzamerhand begon het snikken wat
te bedaren. Vader ging naast hem zitten en
legde hem de hand bemoedigend op den
schouder.
„Nu Jan," zei hij vriendelijk, „zeg het
nu maar. Je hebt zeker kwaad gedaan, is
't niet?" Een knikken met het hoofd was
het antwoord en toen kwam er stotterend:
„Net als als die.die jongen, waar
u vanavond van.... verteld hebt."
Er begon vader en moeder een licht op
te gaan.
„Als Piet de Roode bedoel je?" vroeg va
der. „Heb je wal weggenomen, Jan?"
Ja, vader, cn dan nog.... nog veel
erger."
Vader keek heel ernstig, toch zei hij
vriendelijk: „Nu, Jan, dan voor den dag
er mee. Je weet het, tegen vader en moeder
mag je alles zeggen."
Nog aarzelde Jan, maar toen plotseling
begon hij te vertellen. Eerst sprak hij van
het valsche kwartje dat hij van moeder
had weggenomen. En toen vertelde hij dat
hij dat valsche kwartje gebruikt had, om
er bij juffrouw Loman een potlood voor te
koopen. Jan verzweeg nu niets meer.
Vader en moeder lieten hem geheel uit
spreken.
„O, jongen," zei moeder, toen hij zweeg,
„hoe kon je dit doen. Met opzet die oude
juffrouw bedriegen en mij ook, je eigen
moeder!"
Weer begon Jan te snikken. Hij gevoelde
het, dit verwijt was volkomen verdiend.
„Jan," zei vader ernstig, „wal bracht je
Ondanks de koude stormen,
Ondanks den guren wind.
Bloeit daar in Moeder's serre
Een paarse hyacint.
Zij spol met alle koude,
Zij bloeit, dat lenlekind,
Zij heeft het goed bij Moeder,
Die paarse hyacint.
Ik moet er steeds Paar kijken,
Zoo'n wonder ik het vind.
Zoo'n glas, zoo'n bol met wortels,
Zoo'n paarse hyacinth.
Wat al kan men bereiken,
Met liefde en geduld.
Nu is toch Moeder's serre
Van lentegeur vervuld
R. ASSCHERVAN DER M
er toe, ons dit allemaal te komen yb|
len?"
„Dat uvanavondvan Pid
Roode hebt verteld.... Dat vond ft
erg
„Was je bang, dat het met jou c
zou gaan, Jan?"
„Ja, vader," klonk het fluisterend.
„Dal is ook wel om bang voor te v
Jan. Als men begint met kwaad te (3
dan gaat men, zonder dat men hel 1
merkt, hoe langer hoe verder Maar Ji
ik ben toch zoo blij, dat je het ons af
verteld hebt; want dat deed je toch o
je berouw hebt, nietwaar?"
Nu sloeg Jan voor 't eerst zijn oogen
zijn vader op.
„Ta, vader" antwoordde hij.
„Dan willen moeder en ik je ook
ven jongen. En laten we nu, voor je_J
naar boven gaat, ook met elkander 1
Er wachtte Jan nog een heel moe
dag. Vader en moeder hadden van 1
eisdht, dat hij naar de oude juffrouw i
zou gaan en haar een goed kwartje inpï
van Ihel valsche te brengen. 'LWas mwij
voor Jan, maar toch wilde hij wel. Hij]
gree'p, ook hier moest hij zijn kwaad bs
nen. Gelukkig was de oude juffrouw 1
vriendelijk tegen hem.
't Had haar verleederd dat hij lerugkn
om zijn fout te herstellen.
„Moeder," vroeg Jan 's avonds,
mag ik het potlood aan Nico van liier t
geven? Hij zal er blij mee zijn."
„Nee Jan," antwoordde moeder,
wel voor Nico uit je spaarpot een N*
koopen. Maar leg dit boven in je kastv
als je weer in verzoeking komt om oj*
lijk te zijn, kijk dan eens naar dat P°^
En bedenk dan, dat van kleine onefl«
heden, groote kunnen komen. WjcM
m'n jongen, voor het begin van