Jaargang Donderdag 29 Januari 1931 HANGENDE HARTJE. Liesje keek hem verschrikt aan. Toen echter greep zij moed en sprak, wel be scheiden. maar toch heel beslist: „Hó is zoo ongelukkig! Moeder zegt: wij moe-ten vriendelijk aan hem denken, wat er ook gebeurt; hij heeft niemand, die eena echt lief voor hem is". „Zoo, zoo," mompelde de kluizenaar, „zegt moeder dat? Welzoo". „Ja", zei Liesje, „en moeder zou hem ook zoo graag een presentje geven, dat hem werkelijk plezier doet, maar moeder weet niet wat, en we zijn ook maar arm; we kunnen niets koopen. Bovendien heeft de koning ai hoopen en hoopen presenten ge kregen van massa's en massa's menschen", zegt moeder. „Ja, maar niemand heeft er zy'n hart bij gegeven", sprak de kluizenaar, „zie je, dat heelt bij dat alles ontbroken". Liesje keek even heel verwonderd. Toen vloog er een zonnige glimlach over haar gezichtje. „O, mijnheer de kluizenaar", riep zij uit. „zou... zou hij mijn „hartje" wil len hebben? Ik heb zoo'n beeldig „hangend hartje"! 't Staat in het kozijn thuis, in do zon; op mjjn verjaardag heb ik het gekregen! Of.of zou het te min zijn voor den kening, zoo'n gewoon plantje in een rood aarden pot?" „Kind, doe wat jo hartje je ingeeft. Kom, haal jo plantje, dan zal ik je helpen". Weg vloog ons Liesje. In 't kozijn van moeders huisje stond het beeldigsle plantje, wat je je kunt denken, vol van die fijne, rose, zoogenaamde „han gende hartjes" zat het. „Moeder, moeder, ik geef mjjn „hartje" aan den koning, dan wordt hjj misschien blij! En de kluizenaar... en de bok... O, diar is hij!" riep Liesje uit. Ja waarlijk, de oude kluizenaar was baar gevolgd en stond nu op den drempel van moeders huisje. Met een paar woorden lichtte hij de verbaasde weduwe in. Zij had het grootste vertrouwen in den eerwaardi- gen, wijzen man, dus toen hij zei, dat Liesje hem met haar plantje moest volgen, had zij daar niets tegen in te brengen. Alleen deed zij 't kind gauw een schoon schortje voor, streek haar het haar glad en liet haar de handen wasschen. Tot aan den rand van het bosch bracht de oude kluizenaar Liesje. Hier nam zijn bok, die eddoor naast hem had geloopen, op een kort bevel van den grijsaard, de leiding over. Onoevreesd klauterde Liesje op den rug van het groote, krachtige dier. Het plantje hield zij met de ééne hand tegen zich aangedrukt; met de andere hand hield zjj één van de horens van den bok vast. Op deze ongewone manier deed Liesje de groote reis naar de hoofdstad, naar het paleis van den koning. Hoewel haar verschijning veel opzien baarde, waagde toch niemand het den ster ken bok tegen te houden. Met groote beslist heid baande het dier zich een weg naar het paleis, liep daar parmantig de trappen op, ging naar binnen, enbegaf zich recht streeks naar 's konings particuliere ver trek. Hier stiet hij de deur zonder compli menten met zijn horens open en, voordat de verschrikte leden der hofhouding eigen lijk wisten, wat er gebeurde, stond de bok al vóór den vorst. Liesje liet zich nu van zijn rug glijden. Zij legde haar ééne hand op den kop van het dier en stak met de andere den koning haar bloempotje toe. Met vriendelijk, me- delijdendtn blik keek zij den vorst aan, die er zoo somber uitzag. Een zonnestraal drong door een kier van de luiken naar binnen en bescheen juist één der rose, fijne „hartjes". De koning wreef zich de oogen uit, alsof hij een „wonder" zag. „Maak licht!" riep hij den dichtsbij'.ijn- den lakei ongeduldig toe. Deze haastte zich hierop de luiken van alle ramen wijd open te zetten. Een zee van licht overstroomde nu het kind met haar lieve, stralende oogen Zij hield den koning nog steeds haar plantje voor. „Dit is voor u", zei ze eenvoudig, „en moeder en wij aller, thuis hopen, uat u maar gauw heelemaal beter zult zijn". De yskorst om het hart van den koning smolt als sneeuw voor de zon weg. Hier werd hem een geschenk aangeboden met het hart van de geefster er brj! O, het was geen toeval dat het juist een „hangend hartje" was, neen, neen, de vorst wist het, hij voelde liet, dit moest zoo zijn, om het hem met allen nadruk te verzekeren. De tranen sprongen hem in de oogen, maar hij was toch niet bedroefd of somber, meer; integendeel, hij nam Liesje op zijn knieën, praatte vriendelijk met haar en vroeg naar allerlei omtrent moeder en thuis. Als de bok Liesje ten slotte niet weer mee terug had genomen naar het bosch, waar de kluizenaar woonde, zon zij zeker nog in het paleis bij koning Nebu wezen. Maar de hoofdzaak is, dat het doel was bereikt: koning Nebu was gelukkig on ge zond geworden en alle menschen heradem den, want nu werd gaandeweg alles, alles goed in het gansche land. Zoo had de raad van den ouden kluize naar ten laatste toch de allerbeste gevol gen gehad! Onnoodig te zeggen, dat 't „hangende hartje" het mooiste plaatsje in 's konings particuliere vertrek kreeg. Het wc-rd eiken dag door den vorst zelf begoten met water uit een gouden gietertje en kwamen er dorre blaadjes aan, dan knipte hij ze hoogsteigenhandig met een gouden schaar tje voorzichtig af. Geen wonder, dat het „hangende hartje" die goede zorgen be loonde door jaar in, jaar uit, zoo welig to groeien en te bloeien, dat het een lust was er naar te zien. Van heinde en ver kwamen de menschen uit koning Nebu's rijk naar de hoofdstad toe en zij stonden daar urenlang geduldig vóór het paleis en prezen zich al gelukkig als zij dom- de ramen van het particuliere vertrek van den vorst maar een glimpje van één zoo'n fjjn, rose hartebloempjo konden ontdekken. Een sprookje door HERMANNA. t Spreekt vanzelf, dat onder den onge- gedrukten toestand, die nu in ko- Nebu's ryk heerschte, de ariypn het te lijden hadden. Ieder de bovenaan vierde zijn booze luim op dengeue, die onder hem stond; zoo zij, die op de allerlaagste plaats nden, liet ook het zwaartst te verant woorden De meesten, ja haast allen, kwa- n daardoor, zij het ook niet openlijk nog, opstand tegen den vorst, de vuisten wer en opgestoken en in stilte werd hem niet el goeds gewenscht. Hier en daar werd :k reeds iets van deze gevoelens, deze mming, openbaar en dit maakte alles tuorlijk nog v eel erger dan het reeds was. Niet ver van de kluizenaarshut woonde ei stille weduwe met vier nog jonge kin- jera. Zrj bemoeide zich weinig met wat r in de buitenwereld omging. Ijverig be- ifrkte zjj haar stukje land, verbouwde wat i op hoogst bescheiden wijze voor bet on- rtoud van zichzelf en haar viertal noodig bakte haai' eigen brood, spon haar las en verzorgde de geit, die haar gezin an melk voorzag. Zjj had het wel arm, -ar «as tevreden en gelukkig, omdat er efde ea mededoogen in haar hart woon- en. 7xo ging zij ook haar kindaren vóór. De kluizenaar kende de vljjtige weduwe el en ook de vier kinderen zag hij met 'eigevallen nu en dan in 't bosch spelen. Op zekeren dag was Liesje, de oudste an bet troepje, in het bosch aan het hout tokkelen, toen plotseling de bok van den oizenaai vóór haar stond. Liesje's hartje lopte vel wat angstig; voor den ouden Inizenaar en zijn bok, die ze beiden nooit ers dan uit de verte had gezien, koes- tde zij den grootsten eerbied. Dit was 'ar trouwens ook steeds door moeder in- rnrent De bok keek haar smeekend aan en hief :o zijner voorpooton op. Liesje begreep, t hij hulp noodig had. Haar medelrdend rtje deed haar weldra haar vrees over men. Zij nam den poot in beide handen, i Jat er een doorn in stak en naaide en er handig en vlug uit. De bok keek aar dankbaar aan, keerde zich toen cm n. wandelde meteen statig weg. Liesje "est er om lachen. Ze was bljj, dat zjj el dier had kunnen helpen; verder dacht er niet meer over. Maar.. een poosje ter» terwjji ze weer druk aau het hout Sprokkelen was, stond op eens de oude, eer- aardige kluizenaar in eigen persoon vóór aar. Het was alsof het gebeurde met den uesje's schroom voor den grijsaard teen ook had verdreven. Zij antwoorddo vrijmoedig op zjjn vragen naar moe- en den toestand thuis, die, evenals ew elders, verre van rooskleurig was. •i kluizenaar, en hjj hield zich nis j? was' '3 allemaal de oning b s'ec'1'en> naren, akeligen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13