PARMANTIGHEIDJE. DE VERLOREN AGENDA. een lang mes dreigde. Hij zag ook, dat zijn Vader ziek met een van woede verwrongen gezicht op den Moor scheen te willen werpen. Dick leunde, doodsbleek van angst, tegen do rots en Lex rende in zijn wanhoop naar hem toe. Uitdagend stonden de beide mannen tegen over elkaar. Zij schenen het bijzijn der jongens vergeten te zijn. „Zoo zie ik je dus weer, verrader!" zei de Moor langzaam en zijn gelaat drukte diepe verachting uit. „Je speelt dus weer bet oude spel!" „Wat wil je van mij Aehmet?" vroeg Kapitein Harland, die nu het hoofd achter over werp. „Eer. eind aan je plannen maken!" luid de het antwoord. „Met welk recht bemoei je je met mjjn zaken?" begon de Engelschman. En de Moor antwoordde: „Met het recht van iemand, die ej kent!" „Dick Lex!" Kapitein Harland had zich plotseling tot de jongens gewend en ging voort: „Geloof niets van hetgeen deze man zegt". „Natuurlijk niet!" antwoordde Dick dap per. „Ik heb alles over je gehoord, Achmet ik weet, dat je alleen maar voorwendt onze vriend te zijn ik weet ook, dat je Vader verraden hebt. Hij heeft mij alles verteld". „Niet alles!" zei de Moifr kalir ..Wat bedoel je?" Even was Dick uit het veld geslagen. „Je Vaderheeft je niets verteld, want deze man is niet Sidi Harland!" (Wordt vervolgd). Zoo'n klein parmantigiheidje, verborgen in haar hoed, met opgetipte rokjes van luchtig moesjesgoed, en een ceintuur, verbalend wat reuzenstrik is dat! zeg eens, parmantigheid je, wat ben je vroeg op 't pad! Maar o, wat moet 'k ontdekken? je chocolade-kop ligt omgekeerd op 't straatje, kom, raap dien eens vlug op! een nufje, dat zoo keurig en heel preciesjes gaat, weet stellig wel, dat zoo iets heel onbehoorlijk staat! HERMANNA. o *t Was midden in de repetities en in de klas van Toos Heukels en Mientje de Vos werd hard gewerkt, 't Was altijd een heele toer- al die vakken „erin" te krijgen. Als er eens geen repetities waren. ,,'k Ben benieuwd, wie dezen keer num mer één wordt: Toos of Mientje!" zei menig meisje, overtuigd als ze was, dat zij zelf niet de minste kans had. Toos en Mientje staken nu eenmaal ver boven de anderen uit. Eerst kwam dit tweetal, dan een heelen tijd niets en einde lijk de rest, zooals Fietje van der Laan, een aardig bijdehandje, eens zeer terecht had opgemerkt. Nu gaven de beide „knapperdjes" elkander niet veal toe. Toos was misschien nog iets vlugger dan Mientje, maar daartegenover stond dat Mientje secuurder werkte en zoo kwam het, dat het altijd een spannende wedstrijd tusschen die twee was. Jammer, dat ze elkaar niet al te best konden „zetten" en er dus van een vriend- schappeljiken omgang tusschen haar geen sprake was. De één was jaloersch van de ander, kon niet velen, dat die een pluimpje of een mooi cijfer kreeg. Ze werkten nooit samen, zooals anderen wel met elkaar re peteerden. Teder werkte voor zich en hoopte nummer één te worden. En hoe meer de dag der rapport-uitdeeling naderde, hoe vijandiger ze tegenover elkaar kwamen te staan. Ze liepen dan ook nooit samen, als ze uit schooi kwamen en vermeden elkaar zoo veel maar eenigszins mogelijk was. Op een middag na schooltijd scheen Toos nog grooter haast dan gewoonlijk te hebben om weg te komen. Ze wist, dat haar lieve- lingstznte op een doorreis voor een kort bezoek bij Moeder zou zijn en liep nu vlug naar huis om toch nog een gezellig half uurtje te hebben, vóór zij met leeren begon. In haar haast bemerkte z'n niet, dat zij haar agenda, waarin zij haar lessen aan- geteekend had, onderweg verloor. Dit zou pas bljjken, als zijl aan het werk ging. Toen zij tot de ontdekking ervan kwam, regende het, dat het goot en daar geen der andere meisjes dicht bri haar in de buurt woonde, besloot zij het ditmaal maar zonder agenda te doen. Ze wist wel zoowat, welke repeti ties ze had, kon dit bovendien uit de boe ken, die zij meegenomen had, wel opmaken, meende zij. Het viel echter niet mee en ze was weldra der wanhoop nabij. Intusschen had Mientje, die bij het uit gaan der school niet ver achter Toos ge- loopen had, plotseling de agenda op straat zien liggen. Aan den naam, die er op stond, zag ze onmiddellijk, aan wie het verloren voorwerp behoorde en.ze voelde den lust in rich opkomen: het boekje óf stille tjes te laten liggen, 5f mee te nemen in geen geval het aan de rechtmatige eigena res terug te bezorgen. Als ze 't liet liggen zou een ander het aan Toos kunnen bren gen en dusnam ze het mee en stopte het in haar eigen boekentasch. Wat ze er verder precies mee doen wilde, was haar nog niet duidelijk, maar.Toos kreeg het voorloopïg niet! Toen Mientje dien middag nog vóór het eten met haar huiswerk beginnen wilde en haar boekentasch uitpakte, besloot ze de •agenda van Toos er maar in te laten. Maar 't was net, of dat ongelukkige boekje haar voortdurend onder het leeren hinderde. Wel zat het veilig in haar tasch, maar... 't maakte, dat haar heele tasch haar hin- derde. Ze stond op, legde 't met tasch en la in haar kast, sloot de deur goed en ging opnieuw aan 't werk. 't Wilde echter maar niet vlotten steeds moest ze aan de agen da denken! Zou Toos 'm gemist hebben. Zou ze 'm overal zoeken? En zou ze nu haar repetities precies weten? ,,'k Geloof het nooit!" mompelde Mientje, maar... 't gaf haar toch geen gevoel van voldaanheid. Hè, vervelend, dat ze er den heelen tijd aan moest denken Daar ging de bel voor tafel! Dat was een welkome afleiding! Zoo leek het ten minste eerst, maar onder het eten was Mientje stil en afgetrokken. Ze had dubbel het land, toen Moeder haar vroeg, of ze zich toch niet te veel inspande met leeren. „Och, welnee!" mompelde ze met een kleur en Moeder dacht: „Ze wordt er prikkelbaar van. 'k Zal blij zijn, als de tijd van het rapport er is!" „Dat vervelende ding!" mompelde ze, sprong plotseling op, ham het bewuste voorwerp uit de kast, kleedde zich haastig Ban, riep om een hoek der huiskamer haar verbaasde Moeder toe: ,,'k Moet even naar een meisje van school, Moes!" en stond in het volgend oogenblik op straat, het boekje in de hand geklemd. 't Was alles zóó verbazend vlug gegaan, dat zij zich nauwelijks rekenschap gaf van hetgeen zij deed. Zij holde voort en stond weldra hijgend vóór de voordeur van Toos. Juist wilde zij de agenda gelukkig, dat het geen dik boek was! in de brievenbus laten glijden, toen Toos de voordeur open deed om even een boodschap in de buurt te doen. Met van verbaring wijd opengesperde oogen keek Toos haar klasgenootje aan. „W-wat kom je doen?" vroeg ze eindelek. „Mis je niets?" luidde Mientej's weder vraag. Toos keek nu nog verbaasder. Natuurlijk miste zij wat: haar agenda! Maar hoe kon Mientje weten Daa1* viel haar oog op het boekje, dat Mientje in de hand geklemd hield en riep zij uit „O, jc komt me mijn agenda brengen! Maar hoe kom jij daaraan?" „Gevonden!" antwoordde Mientje en ze sprak de waarheid. „Gevonden?!" herhaalde Toos óp vragen- den toon. „Nee, loop nu niet weg! Ik vind het erg aardig van je, dat je 'm mij brengt! Ik ik weet niet of ik „O, 't is niets bijzonders!" haastte Mientje eich te zeggen „Dat is het well" hield Toos vol. ,/k Deed het eigenlijk alleen voor me zelf!" zei Mientje zacht „Alleen voor jezelf? Wat bedoel je daar mee?" vroeg Tons. „Je brengt 'm toch terug om mij een dienst te bewijzen, is 't niet?" „Nee, eigenlijk niet, als ik 't eerlijk zeg gen moet." antwoordde Mientje en ze zag er zóó ongelukkig uit, dat Toos in een plot seling© opwelling een arm door den hare slak en haar haastig in haar kamertje naast de voordeur trok. ,,'k Heb eigenlijk geen tijd!" stribbelde Mientje tegen „Maar je komt er zóó niet afl" zei Toos lachend. „Eerst eerlijk opbiechten, wat je bedoelt." „Dat zal ik dan maar doen!" gaf Mientje met een zucht toe en zij begon: ,/k Heb je aganda dadelijk na schooltijd op straat gevonden en 'm meegenomen. 'Het was natuurlijk heelemaal niet aardig van me, maarik dacht er verder niet over na Ik stopte 'm in mijn tasch, maar het on gelukkige ding hinderde me geweldig! 'k Borg de agenda met tasch en al in mij a kast, maar niets hielp! 't Was net, alsof ik er heelemaal niet door leeren kon. Einde lijk haalde ik 'm uit de kast en besloot 'm bij je in de bus te stoppen, dan zou ik ten minste rustig kunnen leeren. Juist wilde ik 'm in de bus doen, toen jij de voordeur opendeed. Plotseling riep Toos uit: „Mientje, je bent een kraan, door mij al les le vertellenI 'k Heb alle respect voor ja' eerlijkheid, hoorl" „Ik wou toch niet, dat je me een pluimpje gaf, dat me niet toekwam! Je dacht veel ie goed van me, maar nou weet je 't!" zei Mientje oprecht. „Nou weet ik, dat je 'n eerlijke meid bent, Mien, en weet jij, wat ik zoo graag zou wil len?" riep Toos plotseling uit. „Wat dan?" vroeg Mientje verwonderd. „Dat we vriendinnen werden! Ik wist niet, dat jij zoo aardig was!" „En ik wist niet, dat jij zoo aardig was,'! voegde Mientje er lachend aan toe. „Dus je wilt?" vroeg Toos zakelijk.. „Nou en öfl" luidde het alles zeggende antwoord. Toos en Mientje konden het voortaan uiU stekend samen vinden Zij repeteerden ijve rig samen en.werden samen num- imer éénl En hiermede werd het verbond van hun vriendschap bezegeld! ANNIE O.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14