71ste Jaargang
Donderdag 13 November 1930
No. 45
EEN HOOGE LOSPRIJS.
Naar het Engelsch van V. M METITLEY.
Beknopt bewerkt door
G. E. de Lille Hogerwaard.
Vervolg van Hoofdstuk XVI.
19)
De eerste ingeving van Lex was: over de
rotsen te klimmen, waardoor hij van zijn
vader en zijn broertje gescheiden werd en
zich te laten zien. Hij bedacht zich geluk
kig echter nog bijtijds.
De gevangenen zouden naar alle waar
schijnlijkheid streng bewaakt worden en
ook hem inrekenen. Dit zou het allerergste
zijn wat er onder de gegeven omstandig
heden gebeuren kon, want Achmet en zijn
getrouwen zouden al heel weinig kans heb
ben de plaats te ontdekken, waarheen de
gevangenen gebracht waren en die hij zelf
bij toeval gevonden bad.
Neen. hij moest eerst het nieuws aan de
Mooren gaan vertellen en dan met hen te
rugkomen om zijn vader cn zijn broertje te
verlossen
Lex liep zoo vlug zijn beenen hem maar
dragen konden over het rotsachtige pad,
waarlangs hij gekomen was. Al zijn ver
moeidheid scheen als bij tooverslag weg
gevaagd Weldra bereikte hij een stuk rots.
dal over het kampeerterrein van Achmet
en zijn mannen hing en waar hij hun ge
makkelijk iets zou kunnen toeroepen, al
moest hij nog een heelen omweg maken om
in het kamp te komen.
Niet ver onder zich zag Lex Achmet zit
ten, die rustig en waardig het uur van het
gebod afwachtte. De andere Mooren waren
bezig met de paarden en de toebereidselen
voor het avondeten.
..Achmet!" riep Lex, over den rotswand
hangend „Achmet.... luister!"
De Moor slond langzaam en stalig op en
hief de hand op om te groeten.
..Achmet ik heb hen gevonden
Vader en Dickl"
De stem van Lex was heesch van op
winding. „Ik heb hen samen hooren praten
er moet daar een spelonk of zoo iets
zijn, maar ik weet niet, hoeveel mannen en
wie er bij hen zijn.O, wacht alsjeblieft
niet langer kom toch dadelijk allemaal!"
Zoodra de beteekenis van Lex' woorden
to! den Moor was doorgedrongen, aarzelde
of talmde hij geen oogenblik. Hij gaf zijn
metgezellen eenige korte bevelen, zoodat
deze onmiddellijk hun bezigheden in den
steek lieten en hem volgden naar het pad,
waarlangs Lex een half uur geleden naar
boven geloopen was. Toch kwam het den
jongen in zijn koortsachtige opwinding
voor, dat de bewegingen van Achmet en
zijn mannen onuitstaanbaar langzaam wa
ren.
Hijzelf liep alweer terug naar de plek,
waar hij zijn Vader en Dick gehoord had,
vóór de anderen vertrokken waren. Toen
hij de kleine hoogvlakte bereikt had en
omkeek, zag hij. dat de Mooren hem volg
den Nu zocht hij een doorgang om de
plaats, waar zijn Vader en Dick blijkbaar
gevangen gehouden werden, te bereiken.
Hij ontdekte een geilenspoor en volgde
het haastic ten einde te welen, of het in de
goede richting liep Dat zou tijd uitspa
ren, als de anderen a an kwam ent
In zijn opwinding vergat Lex voorzich
tig te zijn. Het geluid der welbekende stem
men, dat nu opnieuw tot hem doordrong,
dreef hem voort. Hij moest alle gevaar
ten spijt zijn Vader en Dick bereiken.
Toen hij over een uitstekend rotsblok be
klauterd was. stond hij plotseling en ge
heel onverwachts tegenover hen, die hij
zocht.
En er waren heelemaal geen soldaten of
anderen lieden! Zelfs geen enkele schild
wacht was er te zien! Kapitein Harland en
Dick waren geheel alleen en zaten in een
spelonk, waartoe slechts het oneffen pad
dat Lex gevolgt had, toezang verleende
Tn zijn onuitsprekelijke vreugde vergat
de jongen alle mogelijke voorzorgmaatre
gelen Hij rende naar het tweetal toe onder
het uiten van een juichtkreet.
„O. Vader Dick! O, eindelijk heb ik
follie gevonden!"
Dick, die onmiddellijk overeind spTong,
antwoordde eveneens met een uitroep van
vreugde, maar het gezicht van kapitein
Harland was doodsbleek en verried grooten
angst, terwijl ook hij opstond.
..Ben je alleen?'" was zijn eerste vraag
zonder tijd voor een begroeiing te laten.
.-En hoe kom je hier?"
Zonder ook maar één oogenblik le aar
zelen, antwoordde Lex:
„Nee. ik ben niet alleen! Achmet is met
eenige mannen bij me o, we hebben jul
lie overal gezochtI"
Kapitein Harland slaakte een rauwen
kreet en keek om zich heen als een dier.
dat plotseling tot de ontdekking komt. dat
hei in een val zit. terwijl Dick niet minder
verschrikt scheen te zijn en uitriep:
„Lex! Je meent het loch niet!Ze we
len toch niet. waar we zijn, Achmet en de
anderen?"
„Natuurlijk wel! fk hoorde jullie samen
praten en ging terug om *t hun te zeggen.
Ze volgen mij en kunnen elk oogenblik
hier zijn
Lex antwoordde openhartig en was niet
wéinig uit het veld geslagen, toen hij zag.
welk een uitwerking zijn woorden schenen
te hebben.
„Lieve help, Lex!je weet niet,
wat een vreeselijk onheil je aangericht
hebt! Natuurlijk begrijpt je het niet. maar
o, waarom heb je eerst niet alleen met ons
gesproken? Luisterwe hebben ge
probeerd Achmet te onlloopen. Hij is geen
vriend van Vader, zooals jij en ik geloof
den hij heeft hem verraden en is van
plan hem te dooden! Hij zal alles in het
werk stellen om zijn doel te bereiken hij
is een afschuwelijke verraderO. ik
kan het je op dit oogenblik niet allemaal
uitleggen, we hebben geen tijd!"
„Achmet een verrader!" riep Lex onge-
loovig uit. „En hij scheen zoo op Vader ge
steld te zijn!"
„Scheen! ja, dat is het juist!" riep
nu Kapitein Harland op bitteren tooD uit.
„Dat was om je vertrouwen in hem te doen
krijgen. Ik .zweer je, Lex, dat wanneer hü
mij in handen krijgt, dit voor mij betee-
kentde dood
Lex huiverde en stond met groote, ver
schrikte oogen zijn vader aan te staren.
Reeds naderde .het geluid van stemmen en
voetstappen.
„Daar komen ze!"... fluisterde hij.
„Daar komen ze!" herhaalde Kapitein
Harland en hjj keek opnieuw om zich heen,
als zocht hij een uitweg".
Plotseling barstte Lex in tranen uit en
snikte:
„O Vader, ik wist het uiet! Ik wist
het niet!"
„Hou je stil!" voegde Kapitein Harland
den jongen op strengen toon toe. „Je hebt
al genoeg onheil gesticht! Ga hun tege
moet en zeg, dat hier niemand isdat
je je vergisteof wat je maar wilt! Het
is de eenige kans, die wjj hebben, om hen
kwijt te raken".
Over zijn geheele lichaam bevend gehoor
zaamde Lex. t Was net, alsof hg een af
schuwelijke nachtmerrie had Het was im
mers zoo goed als onmogelijk, dat Achmet
een verrader zou blijken te zijn Achmet,
die zoo vriendelijk en oprecht, zoo deelne
mend en betrouwbaar had gelekenEn
toch het waren zijn Vader en Dick, die
het zeiden!
De jongen liep de Mooren tegemoet en
deed dit zóó blindelings, dat hij Achmet
bijna in de armen liep.
„Waar zijn ze?" vroeg de Moor en zijn
stem verried op dit oogenblik meer opwin
ding dan hij tot nu toe getoond had. „Je
zei, dat je je Vader gevonden had waar
is hg?"
„Nee, nee, 't was niet zoo... ik bedoel...
hjj was 't niet.... er is niec*id.... ik heb
me vergist...."
Lex kon deze woorden slechts stamelend
uitbrengen, maar Achmet's heldere, door
dringende oogen, welke het ongelukkige
gezicht van den jongen trachtten te door
gronden, lazen daarop de waarheid, die niet
over zijn lipjjen kwam.
„En de stemmen, die je hoorde, heb
je de menschen, die je hoorde spreken, dan
niet gevonden?"
„Neeer is niemand.... er was nie
mand. er was niemand. 't is alles
een vergissing
„Maar ai hebt jij het niet ontdekt, mis
schien zal het ons <relukkenvrees niets!
Laat ons slechts door!"
Onder het spreken had Achmet zijn hand
op den schouder van Lex gelegd. Rustig,
maar beslist duwde hij den jongen op zij
ea vervolgdde hij zijn weg, op de hielen ge
volgd door zijn mannen.
Lex, die door het mislukken van zijn op
dracht wanhopig werd, trachtte Achmet den
weg nog te versperren, maar was daartoe
niet meer in staat: reeds stond de Moor
•vóór de spelonk en riep hij uit,
„Het beste, wat je doen kunt, is mij
niet aan te vallen, Roumi! Ik heb welis
waar slechts één arm, maar jij bent on
gewapend! Ik heb mijn mes en je zult dus
wel wijzer zijn dan mjj aan te vallen".
Lex zag nu, dat Achmet zijn Vader met