Humor uit het Buitenland. HISTORISCHE FIGUREN GENEESKUNDIGE BRIEVEN. De zuinige Schotscbe schilder spaart uit op de njst (Passing Show). Is mijnheer Gerritsen thuis Tawel, mijnheer! Kan ik hem even spreken? NeeHij is gisteren ge storven I fleer„Ilt wil een oijzonder voorzichtig chaulleur. Iemand die geen dwaze risico's neemt Sollicitant„Dan Oen lk uw man. meneer. Mag lk mt salaris vooruit hebben f" (Passing Showl .Toen )e me dat verhaal net vorige laar vertelde, zei )a dat )e maai drie muiters doodde en nu beweer Ja dat )e er dertig om hals bracht." „Da's waar. Jufter maar dat was ook het vorige laar en toen was )e nog niet oud genoeg om de heele ver schrikkelijke waarheid te kenne verdrage." (Humorist), Wat moet er van iou te recht komen? fe bent een echte zwerver: nóóit slaap je twee -Breng nem maar naar binnen, beste, dan zal Ik keer onder dezelfde brug! Mm tegeUlk met de vaat wasscnea (Judge), Wat doe je 's nachts zoo laat nog buiten Ik ben kamers aan 't zoe ken Hèèèè I Ja, m'n eigen kamers! LORD BALFOUR. [De politiek van den da£, de storm, die over de hoofden der Engelsche regeering raast, geeft mij de historische figuur aan, die ik wil bespreken. Alen kent den storm: de verontwaardi ging, gaande gemaakt door de verklarin gen van het Engelsche Witboek in zake de landverhuizing naar Palestina, De Engel- sche „Labour- '-regeering heeft gemeend de immigratie der Joden in Palestina te moeten beperken en dit besluit gerecht vaardigd door haar vrees, „dat op het oogenblik mei de huidige methoden van den Arahischen landbouw er geen marge van beschikbaar land 19 voor nederzetting in den landbouw van nieuwe Jandver huizers". Dit besluit en zijn rechtvaardiging heb ben de Ziomsten in het diepst hunner ziel gekrenkt Over de geheele wereld, waar Jijden zijn, is die krenking gevoeld en ook buiten Joodsche kringen wordt de veront waardiging gedeeld en daaraan uiting ge geven De leider der Zionistische wereld organisatie, tevens hooid van het Joodsch agentschap van Palestina, Dr. Weiszmann heelt zijn functién nedergelegd, daar de verklaring der Engelsche regeering voor een groot deel de rechten ontkent en de verwachtingen vernietigt, die do Joden koesterden ten aanzien van een nationaal tehuis in Palestina. Van den nieuwen Wet- gevenden Kaad, dien de Engelsche regee ring aankondigt, zal hij geen lid willen zijn en zullen de daartoe als het ware aangewezen voormannen der Joden zich verre houden. Een groot deel der Engel sche pers kiest de partij der Joden. De con servatieve oud-minister lord Melchett spreekt over de politiek der Labour-regee- ring in deze hoogst belangrijke zaak als van „een daad van ondankbaarheid en verraad zonder weerga tegenover een ge- loovig en vervolgd volk, dat een toevlucht dacht gevonden te hebben onder de Engel sche vlag en vertrouwen had in de woor den en waarborgen van Engelsche staats lieden." De nieuwe Engelsche politiek ten op zichte van Palestina brengt telkens den persoon naar den voorgrond, wiens stre ven het geweest is voor de Joden weer een eigen vaderland te openen: lord Balfour, dit- in 1917, den 2en November, eene verklaring aflegde de zoogenaamde Ballour-declaration omtrent een Zio nistisch Palestina. Het uiterlijk portret van Balfour behoeft ter nauwernood geschilderd, leder herinnert zich uit de dagbladen van de maand Maart de tallooze reproducties van foto's, die den toen overleden Britschen staatsman te zien gaven in allerlei tijdperken van zijn leven. Men heeft daardoor waarschijnlijk den in druk van hem gekregen, dat hij geweest moet zijn de type van een krachtigen Engelschman, lang. slank, gedistingeerd, op gewekt van geest, jong tot in zijn hoogen ouderdom, met zijn guitigen blik de ironi sche jovialiteit verradend, waarmede hij wereld en measchdom bekeek, en tevens het genoegen, waarmede hij het leven genoot en al zijn blijde kanten als een natuurlijken, hem toekomenden cijns beschouwde: een iman, die niet ziek kon zijn, die zich ge- noegelijk voelde trots allen en alles, die niet gebukt kon gaan onder een te zwaren last van scrupules en die. toen ook voor hem het uur van heengaan sloeg, zeker den dood even rustig heelt begroet als deze hem heu- schelijk en zacht van zijn aardsche banden ontdeed Hij moet in zijn laatste oogenblik- ken geglimlacht hebben en over zijn dood gelaat zal een naglans zijn blijven spelen van de goede gezondheid, het goed humeur en den beminnelijken twijfel die de elemen ten waren, waaruit zijn karakteristieke per soon. ijkheid was gevormd. Hij was, om zoo te zeggen, met den helm geboren, deze Arthur James, graaf van Bal four en Whittinghame, wiens verschijning in het leven den 25en Juli 1848 plaats had. Een mooi, sterk kind was hijf lateT een op vallend knappe man, die zich zeer goed wist te kleeden en wiens hooge hoed en lichte slobkousen pasten bij zijn elegante costuums. Men kon zich hem niet goed anders voorstellen dan met een tot glim lachen geplooiden of tot een gullen lacb gereeden mond, waarin prachtige tanden glinsterden, die hij niet aan de kunst maar aan de natuur verschuldigd waB. De oudere politieke generatie, waarin de conserva tieve paj'tij om en om met de liberale de regeerlngsteugels in handen had, bezat in hem, uiterlijk, een voortreffelijken verte genwoordiger. Wat zijn innerlijk betrof, och, naar den gewonen maatstaf der mensohen was hij zeker van respectabele afmetingen. Hij was een mensch van breede ontwikkeling, een denker zelfs op zijn tijd. een man van arbeid op praetisch gebied. Maar... als op den voorgrond tredend staatsman, als lei der eener groote staatspartij, als vertegen woordiger van een politiek beginsel was hij wellicht niet zoo groot, als men van hem had mogen verwachten. Daarvoor was hij misschien te gezond, te goed gehuraouiu, te beminnelijk twijfelend. Hij zal in de Engelsche parlementaire geschiedenis slechts op een grooten afstand genoemd kunnen worden van mannen als Gladstone, Beaconsficld, Salisbury en anderen. Het leven schonk hem velerlei kansen en al heel vroeg. Een oom te hebben, die lord Salisbury is en die slechts achttien jaren niet hem in leeftijd verschilt, is één dieir kansen. En aangezien naar het woord van een Fransch dichter de vriendschap van een groot man een weldaad des hemels is, mogen we zijn bloedverwantschap met dea grooten Prime minister" wel als een bij zonder voorrecht voor hem beschouwen. Dit voorrecht openbaarde zich reeds op zijn 25e jaar, toen hij als secretaris van zijn oom, die met Beaconsfield Groot-Brittanje vertezenwoordigde op het Congres te Ber lijn, deze groote Europeesche gebeurtenis in haar openbare en geheime handelingen kon volgen. Dat zette hem in het zadel der politiek. Elf jaar later hij is dan bijna 37 wordt hij lid van Salisbury's eerste ministerie; een jaar later, in I8MJ, krijgrt hij een portefeuille in zijn ooms tweede regeeringsperiode en dan, weer na een jaar, wijzigt zich zijn werkzaamheid, buigt zijn weg van Londen af en wordt hij tot groote dingen geroepen, die ./cm de gelegenheid zullen verschaffen te too- nen, dat hij een man kan zijn. Tot dusver was hij iemand van aanzien, drager van een mooien naam, minister van H. M. „the Gracious Queen", de „knappe" Balfour, „de neef van den oom". Maar En geland had iets meer van hem noodig, want de Iersche moeilijkheden hadden zich in een reeks van bloedige daden een uitweg of veeleer een weg naar het einddoel zelf- regeering voor Ierland trachten te bar nen. Agrarische misdaden waren aan de orde van den dag. Den 6en Mei 1882 waren de onderkoning voor Ierland, lord Caven dish, en de nieuwe onder-staatssecretaris voor Ierland, Bourke, in het park te Du blin vermoord. Sedert waren de ongere geldheden niet opgehouden: zelfs toen Gladstone, die in 1866 het eerste-minister- schap had overgenomen, twee wetsontwer pen indiende, waarbij zeer ver tegemoet gekomen werd aan de wenscben der Ieren, kwam er geen rust. Het was begrijpelijk, dat toen Gladstone's ontwerpen werden verworpen en lord Salisbury weer aan het hoofd der rezeerinz gekomen was, de on tevredenheid in Ierland zich heftig uitte. Een revolutionnaire regeering was er door de nationale liga gevormd Beide, liga en revolutionnaire regeering, moesten onder drukt worden. Lord Salisbury vaardigde een dwangwet uit. waardoor protest-ver- eenigingen ontbonden en haar leiders voor het gerecht gedaagd werden Het cing om Engeland's prestige, om Fnceland's macht over en in het Vereenisd* Koninkrijk. Salisbury had een man noodig met een Btrenge hand, een man, die welwillend en grootmoedig kon zijn, doch tevens, waar het noodig was, durfde ingrijpen, een mau, krachtig in de daad, zoo de zachte hand onvoldoende bleek te zijn om rust en orde te herstellen. Tot haast algemeene verbazing koos hij zijn neef Balfour. Men verbaasde zich niet alleen in Engeland, maar ook in Ierland. Men deed zelfs meer dan zich verbazen. Er ging in Engeland luid protest op. Men ergerde zich over zulk een „familieregee- ring." De eerste minister, die toch niet de eerste de beste was, die een rijke ervaring bad in de politiek en wien groote menschcn kennis werd toegeschreven, had zijn neef voor een zóó moeilijken, zóó verantwoor delijken post uitgekozen! Het was onge hoord Balfour kon men toch niet als ern stig genoeg beschouwen! Neef te zijn van een oom, die staatsman was. was nog geen titel voor zulk een ambt' Wie was BalfouT eigenlijk? Zeker, een elegante man was hij, even buigzaam van gestalte a^s van opinie. Men kon van te voren immers nooit weten, hoe hij over een zaak dacht! Hij zag in zijn plooibaren geest er altijd een paar kanten meer aan dan men meende, dat er in werkelijkheid aan waren en dan was het een puzzle ora te weten, welken hij als den belangrijksten zou beschouwenè Zulk een man naar Ierland te zenden, waar alles giste en kookte, was zotternij En de Ieren 1 Wel. de Ieren namen een loopje met Salisbury's keus. Zij schenen al van te voren geneigd den benoemde als een nul voor het cijfer, als een slappeling, als een gemakkelijk te wederstaan regee- ringshoofd to beschouwen. ,,De mooie Fanny", zooals zij hem spottend noemden, ..de mooie Fanny" zou hen niet bang maken Maar toen de aldus bestempelde „het groene eiland" had bereikt, toen hij zijn ambt aanvaard en zijn eerste lijnen van beheer getrokken had. veranderde de pu blieke opinie èn in Engeland èn in Ierland. Het bleek, d-it de oom in Salisbury den menschenkenncr in den eersten-minister niet had verhinderd met scherpe oogen wa&r te nemen. Balfour ontpopte zich als een ernstig gestreng, rechtvaardig regoc- ringsman. Hoewel de Ieren ziin spotnaam van „mooie Fannv" aanvankelijk veran derden in den minder onschuldigen,,bloe. digc Balfour", hebben zij aan hem. en ziin wel doordacht bestuur, veel te danken. Zij erkenden dit, toen do jaren voorbijgingen en. ten gevolge van de door hem genomen maatregelen, de eemcederen gekalmeerd en de onlusten minder werden. In de ec- cyclopadieën zal men dit in een paar zin netjes zien aangegeven. Men kan er in lezen, dat hij een scheme politie-regocring invoerde, doch tevens door het gemakke lijker maken van den aankoop van land door de Tersehe pachters den nood der boeren sterk temperdea Bij zijn dood op 19 Maart van dit iaar kwamen er echter ge tuigenissen voor den dag. die hem de eere gaven, welke hem toekwam en zoo kon een politiek publicist als Wiekham Steed van hem schrijven, dat nog voordat Balfour Ier'and verliet, na den val het ministeric- Sa'isbury, de verhoudineen daar te lande zich hadden verbeterd, de wetten in ruime re mate van kracht waren geworden en Ie welvaart 'Ier bevolkintr was toegenommi. Balfour", zegt Wiekham Steed.,., heeft be langrijke hervormingen weten door te voe ren en beperkte evenzeer het misbruik van het gezacr als de misstanden zelf. Nog heden ten dage wordt ziin naam in Ierland met respect genoemd. Niemand eert wel licht Balfour meer dan de ministers van den lerschen Vriistaat. die erkenden, dat Balfour's method® der sterke hand en der rechtvaardigheid voor het Iersche karakter de meest geëigende is. Zii kwamen er toe dit te constatoeren. toen zii zich insoan- den om gerag te kriigen over hun landge- nooten, die zich slechts ongaarne aan disci pline onderwerpen." (Slot volgt), A. J.BOTHEXIUS BROUWER. De aits en de politiek. Bevordering en verdediging van de ge-, zond'heid zijner medemensehen is de echoone taak, welke aan den arts is toe bedeeld Menigeen ziet in hem alleen den man, die verstand heelt van de behande ling van den zieken mensch. Hoe gewichtig dat deel zijner werkzaamheid ook ie, liet primaire en nog belangrijker deel is gelegen m de toepassing van zijn kennis betreffende gezondheidsleer, waardoor zoowel voor het algemeen als individueel gunstiger levens- oorwaarden geschapen en ziekten voor komen worden. Zijn vak wordt juist hierdoor tot een „officium nobile" gestempeld, dat hij aan dit laatstgenoemde deel van zijn taak zooveel zorg besteedt, terwijl, zuiver zake- iijk gesproken, hij aldus zichzelf benadeelt. Immers, zijn inkomsten beslaan uit de be taling voor behandeling bij ziekte. Vermiis- dering van het aantal zieken beteekent dus tevens verlaging van inkomsten. Gelukkig denkt hijzelf er niet aan, en. wat nog meer beteekent, niemand verdenkt hem er van, dat hij ooit door dergelijke overwegingen zijn handelingen zou laten beinvloeden. Door alle eeuwen heen is de arts een gezaghebbend persoon geweest. Geen won der, waar men zijn lichamelijk welzijn, dik wijls zelfs zijn leven, aan hem toevertrouwt. Maar evenmm kan het verwondering baren, dat men bij hem, die in de meest ernstige omstandigheden gebleken is, een goede raad gever Ie zijn, soms ook raad vraagt in aan gelegenheden, die nu niet direct het licha melijk welzijn betreffen en dat men met name met zijn geestelijke zorgen bij hem aan komt dragen En omdat maatschappe lijke omstandigheden zoo menigwerf van invloed zijn op hel ziekteverloop, is de grens soms moeilijk te trelfen en ziet de arts zich, zij het ook noodgedwongen, verplicht, zich met andere belangen van zijn patient dan uitsluitend van lichamelijken aard in te laten. Toch mag hij daarbij zijn eigenlijke roe ping nimmer uit het oog verliezen en be hoort derhalve niet verder te gaan, dan inderdaad noodig is voor de hem toever trouwde zorgen voor de gezondheid van zijn patiënt. De innerlijke gevoelens van den patient heeft hij steeds te respecteeren en hij mag daarop geen invloed uitoefenen Gemakkelijk is dat alles zeker niet. De arts is zelf ook mensch. Ook hij houdt er zijn overtuiging op na, die meermalen ten eenenmale indruischt tegen die van den patient. Hij heeft er angstvallig voor te zor gen, dat hij zelfs niet den schijn op zich neemt, zijn eigen meening aan den patient te willen opdringen. Ja meer nog. hij moet zijn voorschriften zooveel mogelijk inrichten naar den geest van den patient, voor zoo verre die hem bekend is. Hoe staal het in dit opzicht met de poli tiek? Natuurlijk heeft de arts, evenals ieder staatsburger, het recht, er een bepaalde politieke overtuiging op na te houden, even goed als op godsdienstig terrein. Ook kan niemand hem het recht ontzeggen, voor die overtuiging uil te komen en er propaganda voor te maken. Gelukkig is het geen nood zaak. van dat recht gebruik le maken. En voor den prakliseerenden arts acht ik h»t zelfs zeer gewenschl, dat hij het niet doet. Als hij het al niet laten kan. moet hij in elk geval zijn praktijk er buiten houden en zich tegenover zijn patiënten tot zijn eigenlijke taak: bevordering en verdediging van hun gezondheid, beperken. Dat ik dit onderwerp voor mijn brief ge kozen heb, wordt verklaard door het op merkelijke feit, dat een vijftal artsen, die blijkbaar mijn opvatting over onthouding op politiek gebied deelen. thans van oordeel zijn, dat er goede gronden zijn om van die gedragslijn af fe wijken ten opzichte van de geleidelijk groeiende vredesbeweging. Zij botoogen als volgt: De oorlog kost millioenen menschenlevens en berokkent aan een groot deel der menschheid lichamelijke en geestelijke schade. Het behoort dus tot de roeping van den arts, den oorlog te bestrijden. Hjj mag niet tevreden zijn met het nut, dat hij kan doen, door de genezing van de slachtoffers van den oorlog te bevorderen of hun lijden te verzachten, maar moet ook hier, zoover hem dat mogelijk is, preventief optreden en trachten, de oorzaak zelf weg te nemen door het voeren van oorlog in de toekomst om- mogelijk te maken. Zij, die in Genêve en elders zich met het ontwapeningsvraagstuk bezig houden, heb ben meermalen betoogd, dat de oplossing alleen din mogelijk is, wanneer de volkeren zelf de noodzakelijkheid der algemeene ontwapening gaan inzien. Als de erkende raadgever zijner patiënten is hij er toe aan gewezen om dit denkbeeld ingang te doen vinden. Het spreekt van zelf, dat een enkel arts in hel toch altijd zeer beperkte kringetje van zijn praktijk, niet zoo heel veel bereiken kan, al mag ook iedere mede-overtuigde als winst geboekt worden. Voor het ontstaan van den oorlog zijn altijd invloeden van massa-psychologischen aard noodig. Tegen over die massa's moeien andere massa's ge steld worden. Daarom willen zij de Neder- landsche Maatschappij voor Geneeskunst be wegen, het vraagstuk ter hand te nemen met de bedoeling, overeenkomstige artsen- vereenigingen in het buitenland tol mede werking op te wekken. Op die wijze zou een internationale actie gevoerd kunnen worden. De voorstellers zijn overtuigd, dat in vele andere landen groote sympathie voor hun denkbeeld zal worden gevonden. Of het deze heeren gelukken zal een actie van beteekenis lot stand te brengen, is een eerste vraag. Eerst moet de geneeskundige wereld in ons land. met name de Maat schappij voor Geneeskunst en daarna die in andere landen gemobiliseerd worden. Over het algemeen loopen de geneeskundigen niet gauw warm voor dergelijke zaken, mis schien wel juist omdat zij zich in den geest van hetgeen ik in het begin van deze brief schreef, zich bij voorkeur tot hun eigenlijke taak beperken en niet veet lijd overhouden om zich te bemoeien met wat daarbuiten ligt. En als het hier te lande al gelukt, dan is het verkrijgen van dergelijke internatio nale samenwerking ook geen peulschilletje. Zelf zien zij deze bezwaren zeker ook, vooral omdat zooveel andere politieke en economische factoren medewerken bij het ontstaan van een oorlog. Een tweede vraag is daarom, aannemen de dat dit alles gelukt, of het iets baten zal. Wat wij alom zien gebeuren, stemt niet al te hoopvol. Het tegenwoordige geslacht heeft alle ellende van den oorlog gezien en weet, dat een volgende oorlog den aalsten nog aanmerkelijk in ellende zal overtrelfen. Niettegenstaande dat, is het merkwaardig, op te merken, hoe weinig sommige kringen der maatschappij uil dit alles schijnen ge leerd te hebben. Overal is reeds strijd of lust tot nieuwen strijd waar te nemen. Die Strijdlusligen doen meer van zich hoorei: en schijnen zich vrij wat beter te organiseeren dan de vrienden van den vrede. Van een massale beweging van den laatsten, zoodal men een algemeene vloedgolf tegen den oor log verwachten mag, is tol nu toe weinig te bespeuren. Hel i6 alsof de in breede lagen bestaande misère als gevolg van den oorlog nieuwe haat heeft opgewekt, waarhij men bij anderen de schuld zoekt en deze schul dige te lijf wil, in plaats van eendra lilig naar een weg te zoeken om tot betere toe standen te geraken. Hoe dit alles ook zij, de bedoeling der voorstellers berust op edele gronden en ver dient voorshands aller sympalhie. Moge die sympathie zich uiten in een zoodanige daadwerkelijke samenwerking, dal hel doel bereikt of althans benaderd worde H. A S. 2-4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14