FOUTEN-ZOEKPLAATJE. 0 E EERSTE LEVENSLES Zoek de acht fouten in dit plaatje. ■door OORRY DOMMËRLNG. Juno legde haar dikke pooten over haar firie kindertjes heen, maar vanmiddag had den de kleintjes geen rust. Ze kropen stil letjes bij moeder weg en het duurde niet lang, of Juno lag alleen in haar mand. Ze ■wist, dal haar kinderen geen kwaad kon overkomen, want er was niets in de kamer, dad gevaar voor hen opleverde. Daarbij trwaan, dat ze slaap had en van dit oogen- felik van rust heerlijk gebruik kon maken om een poosje te liggen soezen. Zij viel al spoedig in diepon slaap en droomde van de lieerlijke lente en de wandelingen, die ze met de vrouw mocht maken. Dan kreeg ze haar mooien halsband om met een grooten stri'k eraan en was wat trotsch, als de men- sdhen zeiden: „daar komt de groote Sint Bern-hard". En, wat zouden zij wel zeggen, als zij met haar kinderen wandelde? Want daar was Juno zeker van de vrouw zou de kleintjes niet weggeven. Ze mochten allemaal blijven, want er was genoeg ruimte in den grooten tuin en zij konden bij den chauffeur en den tuinman logeeren. Dan Eouden ze overdag toch altijd samen zijn.. Onderwijl waren Max, Bernhard en Nelly dc kaïmer uitgeslopen. Dat was een gewich tige onderneming! De deur had nog nooit opengestaan, terwijl ze alleen in de kamer waren en zc waren erg nieuwsgierig, hoe het er daarbuiten wel uit zou zien, als ze heelemaal alleen, zonder geleide waren. Max was dc brutaalste van de drie, hij beloofde een reus te worden met zijn zware poolen en lange haren en hij voelde zich dan ook verreweg de meerdere. Achter elkander liepen ze de lange gang door, waar ze goed dien weg wisten, want daar waren ze met den baas en de vrouw al meermalen doorgegaan Aan het einde er van was een deur, die toegang gaf tot den tuin het was een heel groot waagstuk en ze waren een beetje schichtig, ieder oogen- hirk kon er iemand aankomen en dan zou den ze weer naar binnen moeten. Maar het lot was hun vandaag in alles gunstig. De buitendeur stond op een kier en Max duwde er met zijn poot tegenaan, een heel klein beetje maar, want de deur piepte en Nelly was er zóó van geschókken, dat ze terug wilde keeren. Maar Bernhard bromde zóó haid legen haar, dat ze maar bleef, waar ze was en wachtte op hetgeen vorrler ge beuren zou, Max nam een sprongetje, want de drem pel van de deur was een beetje 'hoog en viel ondersteboven in den tuin. Maar dat kon (hem niet schelen, hij was er, nu de anderen nog. Bernhard, die niet heelemaal zeker was van Nelly, vond liet maar het verstan digst, zijn zusje een duwtje te geven, opdat ze het niet op eens in haar hoofd zou krij gen hen in den steek te laten en alles aan moeder te verklappen. Het volgende oogen- IxliJk lag ook Nelly op den grond te sparte len, ze was boos en voelde zich erg belee- digd door zoo'n behandeling, maar toen ze de heerlijke lucht van de aarde in haar neus kreeg, was ze liet gauw weer vergeten en holde van plezier den tuin in. Ook Bern- Biard was vlug gevolgd en weldra hadden ze met hun drietjes de grootste prei. Ze dwaalden al verder en verder den tuin in, krijgertje spelende met de takjes op den grond, die ze steeds weer een eindje verder gooiden en dan weer in den bek namen om er grommend van plezier mee weg te hollen, liet leek wel, alsof alle menschen in den omtrek verdwenen waren, zelfs de tuinman, die iederen dag buiten te vinden was, \va9 nu onzichtbaar en het drietal werd hoe lan ger hoe vroolijker Op eens bleef Nelly stilstaan. „Hoor," zei ze, „wat is dat voor een geluid?" Max spitste zijn oortjes, maar toen hij niets hoorde, holde hij weer weg, want hij had liet te druk met zijn takjes om lang te blij ven staan. Maar Bernard had het óók ge hoord en hij riep Max terug, die echter niet naar hem luisteren wilde. Daar had je het weerNelly voelde zich niets op haar gemak en schoof dicht tegen haar broertje aan. Maar Bernhard wilde er het zijne van hebben en snuffelde met zijn neus in de lucht. Toen zei hij: „Niet bang zijn, want liet is in elk geval geen vijand. Laten we een eindje doorloo- pen, dan zullen we het gauw; genoeg weten, de lucht komt vanuit de struiken daar." Voorzichtig slopen ze nader en jawel op een grooten steen zat een zwarte vogel. Zijn lange snavel stak brutaal naar voren en zijn oogen keken scherp in het rond. Parmantig zat hij daar en scheen te wach ten, tot de hondjes vlak bij hem waren Nelly voelde zich nog niet op haar gemak die vogel zag er zoo gewichtig uit en liet vast niet met zich spotten! Het was maar goed, dat Max er niet bij was, want die zou licrn misschien aanvliegen. De vogel begon op eens heel hard te schreeuwen, het was hetzelfde krassende geluid, dat Nelly en Bernhard zooeven ge hoord hadden. Toen zei hij minachtend: „Wat moeten jullie hier?" „Wij spelen," antwoordde Bernhard, die het niet noodig vond nadere inlcihtingen te geven. „Zoo," zei de raaf, „zijn jullie op de we reld gekomen om te spelen? Dat is ver keerd, werken moet je, werken zooals ik." En met die woorden zette zij haar zwarte borst uit en keek de hondjes minachtend aan. De haartjes boven haar snavel staken kwaad naar voren en gaven aan haar oogen een barsche uitdrukking. „Wij zijn pas op de wereld," zei Nelly schuchter, „we komen hier voor het eerst en weten niets van werken af. Thuis staan ons bord met eten en onze melk altijd voor ons klaar en moeder zorgt ervoor, dat we lekker slapen kunnen." „Zoo, zoo!" antwoordde de raaf „dan wordt het tijd, dat jullie eens wat meer van de wereld gaat zien. Als je groot bent, moet je voor jezelf kunnen zorgen en niet afhan gen van anderen". Daar werden ze op eens opgeschrikt door een luid geblaf. Max kwam aanhollen en droeg in zijn bek een zakdoek, dien hij hef tig heen en weer zwaaide. Luid grommend kwam hij nader en toen hij zijn broertje en zusje zag, vloog hij op hen af en legde den zakdoek voor hun pooten. Zijn oogen straal den van ondeugendheid en hij wilde juist weer weghollen, toen hij plotseling de raaf in het oog kreeg, die hem heel streng zat aan te lrijken. Maar Max liet zich daardoor niet van den wijs brengen en zei brutaal: „Wie ben jij en wat voer je daar uit?" De raaf gaf niet dadelijk antwoord en Max vervolgde: „Nou, jij bent een rare hoor, ik heb nog nooit een dier gezien met zulke dunne pooten en.hier hield Max op eens verschrikt op, want de raaf zette haar snavel open en kraste zóó schel, dat de hondjes van ontzetting bijna omvielen. Max herstelde zich het eerst en riep: „Nou zeg, kan dat niet wat zachter?" Toen sprak de raaf en haar stem klonk nu heel wat vriendelijker: „Ik ben de raaf, onthoudt dat alle drie". Daarna wendde zij zich tot Max en ver volgde „Met jou moet ik eens praten, baasje, jij bent een brutaaltje. Vertel jij mjj nu eens, waarom je op de wereld bent". Max, die dacht aan zijn vondst van zooeven en het plezier, dat hjj ermee gehad had, ant woordde prompt: „Om pret te maken en..." hier gromde hij vergenoegd „om op den schoot van de vrouw te zitten". „Bah", zei de raaf, „dat is beneden je waardigheid, weet je wel, hoe groot je wordt? Nee? Nu, bijna zoo groot als een mensch, wanneer je op je achterste pooten gaat staan. Maar, om mijn goeden raad op. te volgen, ben je nooit jong genoeg. Nu moeten jullie goed luisteren. In de keuken van het huis ligt op de tafel een stuk vleesch; daar heb ik wel trek in, maar ik kan het niet gaan halen, omdat ik niet zoo gemakkelijk naar binnen kan gaan. Maar", zei zij tot Max, „jij bent de grootste en ik geloof ook de dapperste, ga jij nu eens even terug en haal dat lekkere hapje, dan zullen wjj het eerlijk verdeelen". Bernhard bromde, hij was boos. „Foei mevrouw de raaf, stelen doet een fatsoen lek dier niet", antwoordde hij verachtelijk. „Ha, ha," lachte de raaf, „dan heb je 't mis, vriendje, ben soms geen fatsoenlijk dier? En ik leef slechts van stelen". Zij richtte haar kop op met een trotsch gebaar en keek Bernhard uit de hoogte aan. Max echter, was wel voor een avontuurtje te vinden en hij vond het niet zoo erg om iets weg te nemen, dat toch voor hun mid dagmaal bestemd zou zijn. Als hij het vleesch wegnam, dan zouden zij het alleen wat vroeger opeten dan anders, dat was alles. Hij blafte en holde in de richting van het huis. Nelly keek hem na en wist niet wat zij er van denken moest; ze zou het maar aan moeder vragen, dat leek haar het beste. Ze liet haar kop scheef hangen en wachtte op Max' terugkeer. Het duurde niet lang, of hij kwam hijgend aanloopen met een groot stuk vleesch tusschen de tanden. Hij legde het voor de raaf neer en deze gaf hun ieder een stuk ervan. „Bravo", zei ze. „Jij bent een goede leer ling. En nu moet je mij eiken dag wat an ders brengen als jullie niet weg kunt, dan moet je het een en ander maar ergens verstoppen". Na deze woorden vloog ze weg en de drie hondjes keken haar zwijgend na. Toen greep Max zijn zakdoek en holde ermee weg en al gauw waren ze alle drie het gebeurde vergeten. Alles liep dien dag prachtig af, ze kwamen ongemerkt weer binnen en kregen zelfs nog vleesch bij hun avondeten, het geen Nelly van haar plan afbracht, alles aan haar moeder te vertellen. Van dien dag af, werd er steeds iets ver mist in het huis, maar... veel plezier had den de hondjes er niet van, want een paar maal werden zij op heeterdaad betrapt en dan kregen zij er geducht van langs...»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14