71#tc Jaargang Donderdag 6 November 1930 No. 45 EEN HOOGE LOSPRIJS. Naar het Engelsch van V. M. METHLEY. Beknopt bewerkt door C. E. de Lille llogerwaard. HOOFDSTUK XVI. 18) Nog half slapende kwam Dick overeind. 7t Was net. alsof hij een vreeselijke nacht merrie had. Hij strompelde naar de plek, waar Achmet lag, schudde hem bij zijn schouder en stamelde eenige woorden om hem wakker te maken. De Moo<r was onmiddellijk helder wakker en luisterde naar de Jobstijding van Lex. „Achmet... Achmet!" de jongen kon van ontzetting bijna niet uit zijn woorden komen! „Dick... is... w... weg!... hij... hij is... weg!" klonk het met 'bevende stem. Achmet stond dadelijk op om tot de oDt- dekking te komen, dat Lex inderdaad ge lijk had. Bovendien zag hij iets. dat niet tot den jongen doorgedrongen was. De schildwacht, dien Dick vóór hij in sliep nog zoo duidelijk tegen de lucht afgeteekend had gezien, lag voorover op den grond! Bij zijn hoofd en zijn schouders kleurde een groote bloedvlek het zand. Voorzichtig onderzocht Achmet den be- wusteloozen man om tot de ontdekking to komen, dat hij aan zijn achterhoofd ge wond was. ..Hij is van achteren aangevallen", zei hij ernstig. ,,Maar ik geloof niet. dat hij dood is. Indien het de wil van Allah is, kan hij genezen en ons vertellen, wat er ge beurd is, al denk ik niet, dat hij spoedig bij kennis zal komen. In dien tijd. ..Moeten w ij Dick zoeken we moe ten hem zoeken!" viel Lex hem in dc rede De jongen was op het punt te bezwijkt-a onder dezen nieuwen slag. De geheimzin nige verdwijning van zijn pas ontdekten Vader was al erg genoeg, maar het verlies van Dick was nog erger, veel ergeT Dick, van wien hij nog nooit één dag in zïin leven gescheiden was geweest: Dick, die sterkere, oudere broer, op wien hij altüd gesteund en vertrouwd had! ,0, Achmet, waar kan hij gebleven zijn?" riep hij uit. ..Denk je. dat het één of andere- wilde beest. ,,'t Was geen wild beest, noch een man, die Hosein op die manier verwondde", antwoordde de Moor. „Ik ben er van over tuigd, dat dezelfde slechte lieden, die Sidi Harland gevangen namen, nu zijn zoon ge stolen hebben. Waar de één te vinden is, zal de ander ook zijn." „Laten we hen dan onmiddellijk gaan zoekenMisschien zijn ze nog niet vc» weg...!" riep Lex opgewonden uit. „Wat zouden wij tegen misschien een dozijn of nog meer gewapende lieden kunnen uitrichten?!" nep Achmet uit met een oprechtheid, die bijna tergend was. „We moeten wachten, tot het licht wordt en eenige van mijn mannen zich bij ons gevoegd zullen hebben." „O, maar we bunnen niet wachten!... laten wij in elk geval het spoor volgen en trachten uit te vinden, waar ze gebleven zijn!" protesteerde Lex verontwaardigd. „Hoe kunnen wij dat doen, zoolang het donker is? Neen neen, wij moeten wach ten!" antwoordde de Moor. En wachten was juist het allermoeilijk ste, wat Lex zich maar kon voorstellen! Gedurende de twee of drie uren, welke er verliepen vóór dc dag aanbrak liep de arme jongen, diep ellendig en rillende van koudo en spanning, op en neer. steeds sta rende naa- de woestijn en luisterend, of hij ook 't geringste geluid onderscheiden kon, totdat de diepe stilte in zijn ovct - spannen ooren scheen te bonzen. Intusschen was Achmet bezig den ge wonde te verplegenhij wiesc-h de wond uit en verbond haar met een reep goed, dien hij van zijn kleeren afscheurde. Hij legde daarbij een handigheid aan den dag, welke men niet verwachten zou van iemand, die slechts over één arm beschikken kon. Ook overreedde hij Lex wat te eten e*,i te drinken. Daarna ging hij zitten, onbeweeglijk als een bronzen breid en met ziin ernstige donkere oogan vóór zich uitstarend. Na enkele uren, welke Lex een eeuwig heid leken en waarin hii zijn arme hersens met allerlei getob pijnisde, begon de lucht echter te kleureu en brak de dag aan. Achmet beklom nu het hoogste punt der rotsen, waartegen zij eeka rapeend hadden en floot driemaal achtereen op een zilve ren fluitje, dat een eigenaardig, schril ge luid voortbracht. Daarna daalde hij weer van de rots af "en zadelde hii ziin eigen paard en dat van ziin ze wonden metcrezel. Vóór hij hiermede klaar was, werd de oproep van den Moorschen leider reeds be antwoord Van twee kanten kwamen kleine groepjes mannen aangereden. Weldra wa ren vijf ruiters Achmet genaderd en kon men nog twee andere in de verte zien aan komen. Achmet zond één dezer liedcrv die een paard aan den t-eugel leidde, waarop de ge wonde gelegd was. naar het kamp van Mulai Hafid terug. De vest van het kleine gezelschap cring nu uit op zoek naair de beide vermisten. We zullen hen op dien tocht niet van uur tot uur volgen. Twee dagen lang wachtte hun teleurstelling. Lcx scheen die tijd we ken. waaraan geen einde kwam en waarin ze niets anders deden dan rijden en nog eens rijden. De ruiters bleven allen bij elkaar en splitsten zich niet in groepjes, uit vrees dat zij door Abdul's soldaten of door de lieden, die kapitein Harland en Dick ge vangen hadden genomen, overvallen zouden worden. Zij konden echter niet het gering ste spoor ontdekken van de beide vermis ten noch van degenen, die hen ontvoerd hadden. Meer en meer kwam Achmet lot de over tuiging, dat dc schuldigen onder de berg stammen gezocht moesten worden en zij zich in allerijl in hun verschansingen terug. getrokken hadden. Daarom sloegen zij in. den loop van den derden dag dan ook op zi; af in de richting der heuvels. De grond was daar zeer oneffen en rotsachtig, hetgeen het zoeken nog bemoeilijkte. De arme Lcx koesterde nagenoeg geen hoop meer. Hij was te ellendig om te eten of te slapen en zijn donkeren oogen leken steeds grooter te worden in zijn mager, bleek gezicht. Hij was doodmoe en geheel verslagen, want het scheen onmogelijk, in deze woeste streek, waar niets dan rotsen en zand te zien was. ook maar iets van de vermisten te ontdekken. In een zeer neerslachtige stemming liep hij op een avond legen zonsondergang dan ook een eind buiten het kamp Hij koesterde slechts één wesch. maar het was een wensch waarvoor hij zich vreeselijk schaamde, al Voelde hij wel. dat hij er geen weerstand aan zou kunnen bieden. Wat die wen9ch dan wel was? Ergens heen te gaan, waar hij zijn leed zou kun nen uitsnikken zonder dat de ernstige, koele oogen der Mooren hem konden gadeslaan. Want al was Achmet op de hem eigen af gemeten wijze vriendelijk tegen hem. Lex voelde maar al le zeer, dat zijn vriend het niet heelemaal begreep, niet weten kon. hoe ontzettend eenzaam en verlaten hij zich voelde Zoo sloop hij du9 op zijn eentje weg en liep hij tusschen de rotsblokken welke door de ondergaande zon in vuur gezet schenen te worden. Nauwelijks was hij echter aan Achmet's waakzaam oog ontsnapt, of bij rende weg. zoodat hij weldra uit het gezicht verdwenen was. Op een kleine hoogvlakte, die aan drie zijden door rotsachtige muren omringd was. bleef hij even staan en wierp hij zich met het gezicht voorover en zijn voorhoofd op zijn armen op den grond Hier lag hij heelemaal verborgen en kon hij zijn leed uitsnikken zonder dat iemand het hoorde. Maar hoe vreemd dit ook zijn mocht nu scheen hij er geen behoefte meer aan te hebben. Hij was le uitgeput om iets anders te doen dan in een soort verdooving le blij ven liggen, zich vaag afvragend, of hij wet ooit de wilskracht zou hebben naar het kamp terug te kieren. Plotseling wekte een stem hem echter uit zijn verdooving. Eerst was het. alsof hij die slem in zijn droom hoorde. Zij zei: ..Ik ben zoo vreeselijk ongerust over Lcx, Vader!" Het was de slem van Dick van Dick! daaraan viel niet te twijfelen En hij 9prak ergens, waar hij hem niet zien kon. maar vlak bij: aan den anderen kant der rotsen, waarlegen Lcx aan lag! Plotseling sprong de jongen overeind en luisterde aan dachtig. ,.We moeten geduld oefenen, m'n jongen, cn cr het beste van hopen." Het was Kapitein Ilarland, die antwoord de en het kostte Lex heel wat moeite een kreet in te houden. Achmet had dus gelijk gehad: ze waren bij elkaar cn door dezelfde lieden weggevoerd. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13