Vetikac(a& amanda# 9paca#aas HET GESTOLEN LUCHTBALLONNETJE of DE GESCHIEDENIS VAN TWEE DEUGNIETEN De verloren Injectienaald. 718te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 24 October 1930 Derde Blad No. 21658 PARLEMENTAIR OVERZICHT FEUILLETON. TWEEDE KAMER. Het Vloot-ontwerp. De vierde dag van het vloot-ontwerp van minister Deckers. Maar: nog kwam aan het begin der vergadering de Minister van Defensie niet aan het woord. Wij echter zullen waar de heele Ka mer op 's ministers rede wachtende was aan die laatste redevoeringen niet veel aan dacht meer wijden. Over het algemeen toch konden zij geen letter nieuws meer bren gen. Dat de communist Wijnkoop en de socialist Zadelhoff het ontwerp bestreden, was toch zeker geen verrassing, evenmin als het feit, dat de heer Slotemaker de Brnine er zich vóór verklaarde. Eerstge noemde ging nog eens frisch en met dave rend stemgeluid de sociaal-democratie te lijf, wier partijgenooten in andere landen de marine handhaven en uitbreiden. In den loop van zijn rede werd hij voor zijn „op ruiende" taal door den Voorzitter tot de orde geroepen, doch hij ging door, ruim een uur lang. De heer van Zadelhof! heeft zich in het bijzonder tot taak gesteld, aan te toonen, dat de Minister wel degelijk uit breiding van de vloot op het oog had; deze zoogenaamde reserve is in werkelijkheid niets anders dan uitbreiding. En: de heer Slotemaker bewoog zich op ander terrein. Hij trad tegen ds. van der Heide in het krijt, die het bekende standpunt van prof. Heenng had ontwikkeld, dat in naam van het Christendom elke militaire toe rusting moet worden afgewezen. De heer Slotemaker betoogde, dat deze afwijzing voortkomt niet uit het geweten, maar uit het gevoel. Principieel maakt het, volgens hem, voor het geweten geen verschil, of men iemand door gas of door een bajonet steek of door een mokerslag om het leven brengt. Wat zal de richting voor „Kerk en Vrede" doen als de oorlog op onze grenzen afstormt? De heer van der Heide heeft on langs in „De Blijde Wereld" geschreven, dat, als het fascisme of het communisme Frankrijk of Italië zou aanvallen, de socia listen hun regeering niet tusschen de bee- nen mag loopen. Maar zoo vroeg de afgevaardigde mag in een klein land dat dan wèl? Volgens hem hebben de kerken de groote plicht, om uit de wereld alles weg te wer ken wat aanleiding geven kan tot oorlog. Dit is hun groote taak. Hierna heeft de heer Joekes (v.d.) het wetsontwerp nog bestreden, in hoofdzaak met betrekking tot de belangen van Indië. De Minister van Defensie begon met mede te deelen, dat hij zijn vriool- plan heeft gepubliceerd, omdat hij meende dat de Kamer er recht op had te weten, op welk standpunt hij stond. Doch dit plan is volstrekt geen wet: en de Kamer is dan ook, door aanvaarding van het wetsontwerp, volstrekt niet aan het plan gebonden. En: zoo stelde de minister aanstonds met kracht voorop, dat de Kamer over de rest van het plan volkomen vrij blijft. Zelfs de Regeering wenscht niet aan het plan gebon den te zijn en behoudt zich het recht voor, om er, zoo noodig, van af te wijken. In aan sluiting hiermee ontkende de minister ver volgens. dat zijn ontwerp uitbreiding van de vloot zou zijn: hij wees er op. dat hij de schepen niet wil bemannen, maar dan kan men ook niet van uitbreiding spreken. En met de bekende „grondslagen" is de reserve niet in strijd, want de grondslagen spreken van „ten minste.zoodat eenige schepen méér volstrekt geen afwijking beteekent. Is deze uitbreiding tegen het bolsjewisme gericht? vroeg de Minister. De heer De Visser heeft het beweerd. Als hier het ge weten van den heer De Visser sprak, dan zal aldus Zijn Excellentie onder groote vroolijkiheid der Kamer de Regeering daarmee haar voordeel doen. En toen vroeg de Minister een duidelijke inlichting aan den heer Albarda. Deze heeft onlangs bui ten de Kamer beweerd, dat, als de Regeering een t oorlog zou ontketenen, daartegen elk doelmatig aandeel, ook al viel het buiten de wet. geoorloofd zou zijn Welnu is dit het stadpunt der sociaal-democra ten? vroeg de Minister. Ik heb er recht op dat te weten, voegde hij er aan toe. want er zijn vele sociaal-democraten in het leger. De Regeering moet weten wat zij aan hen heeft. Inderdaad, een volkomen rechtmatig verlangen, en de heer Albarda interrum peerde dan ook. dat hij op de vraag zou ant woorden. De Minister heeft vervolgens betoogd, dat Nederland in Indië zijn plicht moet doen. Zeker: de groote mogendheden hebben verklaard, dat zij onze rechten daar zullen eerbiedigen, maar natuurlijk rekenen zij er daarbij op, dat ook wij er ook eventueel onzen plicht zullen doen. Het geheele stelsel van den Volkenbond rekent er op. dat een staat in zake de zelfverdediging zijn plicht zal doen. Wij willen Indië niet loslaten! nep de minister. Behalve de bolsjewieken wil nie mand dat in Nederland. Maar: laten wij den plicht der verdediging na, dan is Indië politiek verloren en dan zal het spoedig ook heelemaal verloren zijn. En in dit verband citeerde de Minister een woord van Mac Donald: „Onze zee macht. dat zijn wij". Gehoon bij de commu nisten. Instemming bij de „burgerlijke" leden. De Minister heeft vervolgens een schets gegeven van den levensduur en de vervan ging van het materiaal, en daarop ontkend, dat onze vloot in Indië eigenlijk niets zou beteekenen. Zij beteekent althans wel zooveel, dat zij den doorslag zou kunnen geven. In den breede heeft de Minister ook uiteengezet, dat een vergelijking met andere landen, spe ciaal met Denemarken, niet opgaat, omdat de omstandigheden zoo heel verschillend zijn, en hij is ook getreden in beschouwin gen omtrent de taak van onze vloot. De minister had bij dit alles volop de aandacht der Kamer. En: Hij sprak dan ook zeer goed; rustig, vlot en beslist. Hij wees er op, dat er wel technische critiek op den kruiser is geoefend, maar men mag dit niet' beschouwen als de mee- n.ïhg y&n „de" marine. De kruiser heeft zijn eigen en zeer groote beteekenis. en in het algemeen wees de minister de geoefen de critiek dan ook met beslistheid af. en stelde er de getuigenis van bekende deskun digen tegenover. Wij behoeven op al die bijzonderheden echfer niet in te gaan. De minister verzekerde uitdrukkelijk dat de kruiser aan behoorlijke eischen zal vol doen en in het kader onzer vloot past. Hiermede hebben wij het voornaamste uit 's ministers rede vermeld. Vrijdag replieken. WETSONTWERP Bij den aanvang der vergadering deelde de Voorzitter mede. dat ingekomen was een wetsontwerp van den heer Floris Vos, hou dende wijziging van de Registratiewet. "-J "=J -!=± I Uie!!! -i' 11. En Pim steeg hooger, steeds maar hooger, Boven d'huizen van Amsterdam, Zag de grachten, kerken, torens, Ook de gebouwen op den Dam. Zag den Paleiskoepel met het haantje Glinsterende in den zonneschijn, Pim gilde, hij schreeuwde en hij dacht, Wat zal mijn moeder angstig zijn. 12. Wim spoedde zich voort, bang voor demenschen, Want d'achtervolging begon. Wim, met den gestolen ballon in handen, Liep, zoo hard hij loopen kon. Hij botste tegen een vrouw met een mandje, Zij ging niet gauw genoeg op zij, Zij viel pardoes en met haar, haar mandje, De eieren werden tot een brei. AVONDVERGADERING Radio-censuur K-wart over zessen eindigde de middag vergadering. En om acht uur zaten we weer gezéllig bijeen, om te luisteren naar de in terpellatie van den heer Albarda inzake de radio-censuur. Nu: daarvoor bestond bij het publiek wel wat belangstelling. De tribunes werden be stormd. Nu gelooven wij het beste te doen, wan neer wij hier maar aanstonds de vragen meedeelen. die de heer Albarda aan het eind van zijn rede stelde. Tmmers, in die vragen lag zooals steeds bij een interpellatie het geval is het geheele betoog als in een note-dop saamgevat. Wie ze leest, be merkt duidelijk op welk standpunt de in- terpellant zich plaatste. Daarom volgen hier die VRAGEN I. 19 de Minister niet van oordeel, dal de ervaring met de Radio-omroep-centrale- commissie van dezen aard is, dat de onhoud baarheid van het preventieve.toezicht op de radio-uitzendingen afdoende is gebleken? II. Is de Minister bereid lot de opheffing van het bedoelde preventieve toezicht de noodige stappen te doen of te bevorderen? III. Is de Minister niet van gevoelen, dat artikel 3 ter. van de Telegraaf- en Telefoon met preventief toezicht op radio-uitzendin gen wel mogelijk maakt, maar dat zoodanig toezicht niet verplicht, zoodat het toezicht zonder wetswijziging kan worden opge heven? IV. Is de Minister voornemens een zoo danige herziening van het radio-controle reglement te bevorderen, dat het preventieve toezicht opgeheven wordt? V. Indien de Minister om het in de vorige vragen beoogde doel, wetswijziging noodig RECLAME. 7944 acht, is hij dan bereid die wetswijziging ten spoedigste te bevorderen? VI. Welke maatregelen denkt de Minister te nemen of te bevorderen, ten einde voor den tijd gedurende welken herziening van 't Radio-controle reglement of wetswijziging op zich zal laten wachten, verdere moeilijk heden met het preventieve toezicht zooveel mogelijk te voorkomen, en zoo zij zich desondanks nog mochten voordoen, tot op lossing te doen geraken? Het spreekt vanzelf, dat de heer Albarda zeer in het bijzonder de ongewenschtheid van preventieve radio-censuur m het licht heeft gesteld, en zijn vragen culmineerden dan ook hierin: Wil de Minister van Waterstaat de pre ventieve radio-censuur opheffen? De interpellant heeft in zijn betoog de be kende gevallen van den laat9ten tijd de revue doen passeeren, vooral het geval dat men van vier bekende sociaal-democraten, die op een congres zouden spreken, vooraf inzage van hun redevoeringen vroeg. Wat I zou vroeg de interpellant de heer i Nolens zeggen indien hem werd gevraagd een rede van te voren in te zenden? Ook zou de betrokken commissie de macht hebben, om de uitzending van eën rede van de Minister of zelfs van de Koningin te belet ten, omdat zij niet ingezonden was. En in dè gevallen, dat de rede wèl ingezonden wordt, en de spreker van den tekst afwijkt, wat denkt men daaraan dan te kunnen doen? De Minister van Waterstaat is in zijn antwoord de geschiedenis van de radio-affaire nog eens nagegaan, en heeft er daarbij den nadruk op gelegd, dat van begin af de wenschelijkheid van controle ook uit de Kamer is betoogd. Sommigen hebben ook toen de preventieve censuur reeds verdedigd, en het wetsontwerp, waarbij deze mogelijk werd gemaakt, heeft de Kamer zonder stemming aanvaard. De Kamer heeft toen die censuur gewild. De Minister vestigde hierop zeer de aandacht: hij moet de wet uitvoeren. Vergelijking tusschen pers en radio gaat volgens den Minister niet op. De radio treedt den huiselijken kring onver- hoedsch binnen; de menschen hebben er recht op tegen kwetsing van hun gevoelens te worden beschermd, en dit kan slechts door voorafgaande controle. Bovendien geeft de pers gelegenheid tot hoor en wederhoor; bij de radio is dit niet het geval. Herhaaldelijk heeft men telegrafisch en telefonisch bij den minister tegen bepaalde uilzendingen ge protesteerd. In geen land ter wereld zijn de I omroep-verenigingen zoo vrii als bij ons. Overal de minister deelde voorbeelden mee zijn ze veel meer gebonden, en overal is er preventieve controle. Hij constateerde dus, dat de Kamer pre ventieve censuur heeft gewild. Maar; Zij erkende dat er verschil van gevoelen kan beslaan omtrent de toepassing en de uitvoering, doch de commissie beschikt nog over weinig ervaring. Zij heeft de meeste moeilijkheden van de vraag, of iets in strijd is met de maatschappelijke orde. Uitvoerig zette de Minister uiteen, naar welke begin selen de commissie haar taak vervult. De rede van Minister Reymer duurde zeer lang, zoo lang, dat. toen laat in den avond dit overzicht moest worden gesloten en ver zonden, hij nog niet gereed was. Maar: omtrent de conclusie van zijn betoog be hoefde geen twijfel te bestaan. De Kamer heeft de radio-censuur gewild, in de wet opgenomen, en daarom moet de minister er zich aan houden. Er zal wel een motie gekomen zijn. Zon den twijfel. Maar daar is dan niet over ge stemd. Bij de stemming komen wij er op terug. HAGENAAR. RECLAME. WIE IS DIE BROODMAGERE VRIEND VAN TE, WILLY Waarschijnlijk weet hij wel, dat hij door een paar maanden geregeld levertraan te nemen, genoeg zou aankomen om er weer als een normaal mensch uit te zien. Vertel hem, dat hij die walgelijke lever traan niet behoeft te slikken, omdat hij pre cies dezelfde schitterende resultaten op een geheel andere manier kan bereiken. Zeg hem, dat hij Mc. Coy's Tabletten koopt. Iedere apotheker en drogist verkoopt ze k f. 1.95 per doos. Iedereen kan drie pond aankomen, wan neer hij deze tabletten gedurende een maand gebruikt. Een vrouw kwam zelfs vijftien pond aan in zes weken. Kinderen worden flink en sterk. Eischt uitsluitend Mc. Coy's Tabletten de origineele en eenige echte. Weigert namaak. Wanneer niet direct verkrijgbaar, wendt U dan lot N.V. Rowntree'9 Handels Mij., Keizersgracht 124, Amsterdam-C. 1572 Van ALICE CAMPBELL. Geautoriseerde vertaling uit het Engels~h door J. E. DE B. K. 15) „Wat een geluk weer hier te zijn" zeide de jonge man met een zucht van welbe hagen. Ik dacht eerst veertien dagen later weg te gaan, maar zooals alles liep was ik veel gauwer klaar dan ik gedacht had. Ik kon nog een hut krijgen op de „Berengaria" en ik kan je verzekeren, dat ik niet veel tijd met afscheid nemen verdaan heb. In het Westen waar ik geweest ben, vroor het tien graden onder nul, de wind drong je door merg en been. De menschen mogen zooveel kwaad zeggen als ze willen van de Riviera maar na die kou lijkt ze een hemel". Hij trok zijn jas uit en bekeek de stad met waardeerende blikken. Toen wendde j hij zich tot zijn tante. „Ik dacht dat u altijd Croner naamt als u een dokter noodig had", zeide hij. „Dat deden we ook. maar hij werd zoo voornaam en we vonden dat hij niet veel aandacht aan ons wijdde. Te veel vorsten en vorstinnen, weet je. Toen hoorden wt door kapitein Holliday van dien anderen dokter. eJ herinnert je Holliday? ,,En of ik me hem herinner". Haar neef maakte een kleine grimas. „O, ik weet dal je niets op hem gesteld waart, maar dat heeft met zijn persoon niets te maken. Zie je, toen Arthur zoo hevig verwond was na dien laat9len val, ontmoette hij dr. Sartorius in Algiers. Hij was een wrak, geen enkele dokter kon iets meer van hem maken Deze medicus behandelde hem, experimen teerde met hem en genas hem. Ik overdrijf niet, het resultaat was een wonder, daar is iedereen het over eens. Het was genoeg om ons in den man heel groot vertrouwen te geven". „Wel dan ben ik blij dat jullie hem heb ben." ..Ja, ik ben er dankbaar voor. Hij heeft niets aantrekkelijks, hij is een vreemd, koudbloedig wezen in de allereerste plaats een geleerde maar wat maakt dat uit al9 hij werkelijk zoo kundig i9." Roger knikte. Toen. na een korte pauze, vroeg hij op ietwat veranderden toon: „En hoe is zij?" „Thérèse?" antwoordde zijn tante, hem dadelijk begrijpende. „Dat wilde ik je vertel len. Weet je. ze was den laatsten tijd zoo allerliefst, dat ik heusch van haar ga houden." „Neen!" Ongeloovig trok hij de wenk brauwen omhoog. „Het is waar. Haar heele optreden is ver beterd. Ze is zoo veranderd, dat, behalve kleine korzeligheidjes nu en dan, en die ze niet zoo meent, is, is ze.... maar je zult hel zien. ze is liever voor je vader dan ze geweest is. behalve in het allereerst." „Dat verbaast me, hoe lang is ze zoo en gelachtig?" „Laat eens zien. Ik denk 'n paar maanden „Dus nog niet zoo erg lang." ,,'t Begon tegen Kerstmis. Daarvoor had den we een vreeselijken tijd. Zij en je vader hadden een hevigen twist; ik wou dat ik dat niet mede had gemaakt. Zij was natuur lijk het heftigst, hij was alleen heel forsch, maar ik heb hem nooit zoo boos gezien Er waren verschrikkelijke scènes, zoo ontstel lend. Ik heb er zoo'n hekel aan. dat de be dienden zoo iets merken, maar ze moeten het geweten hebben." „Waar was 't allemaal over. weet u het?" „O ja. Het was over geld, dat Thérèse had uitgegeven. Het schijnt dat je vader om de een of andere reden het in zijn hoofd kreeg om haar kasboek eens na te kijken. En oogenschijnlijk was hij ten hoogste veront waardigd over de talrijke hooge sommen, die zij zich op de bank had laten uitbetalen, niet voor modisterekeningen of iets derge lijks. Hij vroeg natuurlijk wat ze gedaan had met al dat geld en toen kwam het uit. dat ze het verloren had met kaartspelen." „Kaartspelen?" „Je weet dat je vader altijd tegen dobbe len was, behalve zoo'n enkel keertje voor de grap; dus toen hij ontdekte, dat zij zoo eenige duizenden per jaar vergooide.... „Wat. zoo veel?" „Ik geloof het wel. Ik heb nooit de totale som gehoord, maar het was ontzettend, dat weet ik wel. Hoe 't ook zij, hij maakte er j dadelijk een eind aan. Hij ging al haar ge oorloofde uitgaven na en het einde wa9, dat hij haar een va9te toelage gaf een heele ruime, hij is nooit krenterig tegenover haar en al9 ze meer verlangt moet ze hem zeggen waarvoor." „Die beste kerel", zeide Roger met harte lijke waardeering. „En zei was natuurlijk verduiveld woedend?" „Ja, Roger, ik heb nog maar eenmaal iemand zoo nijdig gezien en dat was een Iersche keukehmeid, die we hadden voor jou geboorte, en. die brandspiritus dronk zoo uil de flesch. Wat Thérèse betreft, eerst raasde ze, toen huilde ze en werd ze pathe tisch en toen begon ze weer te razen. Ze heeft van alles geprobeerd, maar je weet hoe je vader is als hij eenmaal een besluit genomen heeft. Daarna sloot ze zich op m haar kamer en liet den dokter halen. Ze verklaarde ziek te zijn, naar een zieken huis te willen gaan. Maar na een paar da gen was ze weer de oude, heel onderworpen maar zeer vriendelijk en er op uit om ande ren e§n plezier te doen. Ik kan het niet hel pen. maar ik geloof dat ze veel aardiger zou zijn als Charles haar niet zoo bedor ven had. Als hij van het begin af wat fermer was geweest." Roger scheen dit te betwijfelen. „Een vrouw, een patrijshond en een note- boom", zeide hij zachtjes. „Maar in elk ge val ben ik blij voor den ouden man en voor u ook.1' „Ja, zooals je weet zou ik hier nooit zijn gebleven als je vader er niet zoo op had aangedrongen. Maar het is nu veel prettiger en er is haast nooit eenige wrijving. Ze is veel minder egocentrisch. Om je een voor beeld te noemen, in het begin van den win ter kreeg je vader het voorschrift om tus schen de maaltijden melk te drinken. Wij kregen een bepaald soort melk en bewaar den die in een ijskast boven. Ik maakte de flesschen altijd open en gaf ze op gezette tijden aan Charles je weet dat ik altijd voor die dingen zorg. Maar op een goeden dag vroeg Thérèse mij of zij dat op zich mocht nemen Ze zeide, dal ze het zoo pret tig zou vrinden wat voor hem te doen. Dat vond ik natuurlijk heerlijk en sinds dien tijd doet ze het altijd En dat was zoo niets voor haar, vind je wel?" „Neen niets", zeide de neef droogjes en zijn gezicht kreeg iets peinzends. „Heusch. ik zou haar motieven wel een willen weten. Geloof je niet, dat het een poging was om hem in te palmen?" Mis9 Clifford schudde het hoofd. „Ik weet zeker dat je onbillijk bent." Roger lachte hartelijk en drukte haar hand in de zijne „U sprak van Arthur Hol liday. Komt hij nog dikwijls?" „We zien hem heel dikwijls, maar hij denkt, nu geloof ik over een betrekking, die hem, in Argentinië is aangeboden. Kort ge leden kwam hij Charles om raad vragen." „In Argentinië? Dan heeft hij zeker den een of ander totaal ingepakt" Hij schijnt altijd geld te hebben. Hij heeft een auto, kleedt zich goed en woont in de eerste hotels." „Een van 's levens kleine mysteriën," ver klaarde de jonge man, zijn hoofd schudden de. Ik zou graag eens willen weten hoe dezo chique heeren het eigenlijk aanleggen. Ik moet altijd mijn hotelrekeningen betalen, of ze zouden me er uit gooien. Maar zij niet. Daar moet iets van tcoverij bij zijn, hun bronnen van inkomsten zijn onbekend; maar ze leven als een prins. Zoo iemand is er nu in Manchester, tegelijk met mij was hij in Cambridge, wat ik tot mijn spijt moet zeggen Van 't begin tot het einde heeft me dat veel geld gekost Hij komt geregeld geld leenen en dan staat zijn taxi een uur voor mijn deur te razen, terwijl het op mij wacht. Hij is de geboren groote mijnheer, net als Holliday, en ik neem mijn hoed voor hem af." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 9