71!fe Jaargang
Donderdag 23 October 1930
No. 43
EEN H00GE LOSPRIJS.
Naar het Engelsch van V M. METIiLEY.
Beknopt bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Vervolg van Hoofdstuk XIV.
16)
,,'t Komt steeds dichterbij", zei bij zacht,
„en ik wol jullie niet verhelen, dat dit onze
dood maar misschien ook onze vrijheid
ten gevolge kan hebben. Als het tot een al-
gemeenen aanval komt, zouden wij in de
verwarring kunnen ontsnappen. Voor het
oogenblik kunnen wij echter niets anders
doen dan afwachten, daar de schildwach
ten ons nog altijd bewaken."
Er volgde nu een tijd van angstige span
ning. Steeds dichterbij klonk het schieten
en do gevangenen hoorden er bevelen en al
lerlei kreten tusschen door. Nu en dan
hoorden zij zelfs gekerm.
Uit alles bleek, dat de strijd zeer nabij
gevoerd werd; meer wisten zij er echter
niet van.
Plotseling werd de zolder door een rossen
gloea verlicht, terwijl het schieten heel
dichtbij klonk. De neusvleugels van Lex
trilden en ontsteld riep hij uit:
„Er brandt iets?'
„Ja, er brandt iets!" riep nu ook Kapitein
Harland uit. „En dat ,Jets" is onze schuur".
„Doen we dan niet verstandiger er vlug
uit te gaan?" vroeg Lex.
„Niet, als we onze laatste kans om te ont
snappen willen behouden!" luidde het ant
woord. „Zoodra de schildwachten op de
vlucht gaan, is voor ons het geschikte
ocgenblik aangebroken om te ontvluchten".
liet allergrootste gevaar was: dat zij te
lang wachtten, dacht Dick, terwrjt de vlam
men langs de muren lekten en de schuur
vol rook stond.
De hitte nam elk oogenblik in hevigheid
toe en de jongens begonnen te hoesten. Ka
pitein Harland gebood hun echter op fluis
terenden toon zich stil te houdenT daar hun
leven er van afhing.
Terwjjl hij dit zei. hoorden zij. dat de deur
van hun gevangenis open geworpen werd
en zagen zij in de opening een persoon vaag
afgeteekend tegen den rossen gloed, welke
echter door dikke rookwolken verduisterd
werd.
„Kom er uit! anders verbranden jul
lie!" klonk het heesch.
De man moest zijn bevel eenige malen
herhalen. Kapitein Harland bleef echter on
beweeglijk en zonder een kik te geven lig
gen. terwijl de jongens zijn voorbeeld
volgden.
Na een paar maal zijn vruchtelooze- po
ging herhaald te hebben wendde de man
zich tot den één of anderen onzichtbare©
metgezel.
„Ze zijn dood!" hoorden de gevangenen
hem zeggen. „Ze zullen ons dus geen last
me©r bezorgen! Maar nu moeten we onzen
heer, Mulai Hafid, gaan zeggen, dat zij alb
drie bij den brand omgekomen zijn".
De beide Mooren verdwenen en Kapitein
Harland slaakte een zucht van verdichting.
Hij krabbelde overeind en greep Lex bij een
arm. Gevolgd door Dick strompelde hij nu
naar do deur en hield een arm tegen hei
voorhoofd om zijn oogen te beschutten.
Hijgend en bjjna stikkend kwamen zij
eindelijk met veel moeite buiten, waar de
grootste verwarring heerschte. Alle omrin-
gcnde gebouwen stonden ïn lichterlaaie eii
het scheelde maar heel weinig, of zij strui
kelden over het lijk van een Moor, terw®
de grond als bezaaid met stervende inlan
ders was. Het brandpunt van het gevecht
scheen echter iets verder te liggen: m de
nabijheid van het gebouw, waar de gevam
genen vóór Mulai Hafid geleid waren.
Kapitein Harland en de jongens liepen
nu regelrecht af op den muur, die alle ge
bouwen omgaf. In de schaduw ervan bleven
ze een oogenblik stilstaan, terwjjl een troep
mannen met brandende toortsen, en wapens
luid schreeuwend voorbjj rende.
„Het is een hevige aanval", fluisterde Ka
pitein Harland, „blijkbaar veel ernstiger
dan een voorposten-gevecht, zooals ik eer.-.fc
dacht, dat het was".
„Zijn dit dan de soldaten van den ande
ren Sultan?" vroeg Dick.
„Ja", luidde het antwoord.
„Maar dan zjjn het uw vrienden, in het
niet?"
„Daarvan ben ik nog niet zoo zeker! Bei
de partijen hebben nameljjk ontdekt, dat ik
geen Moor ben en bijgevolg beschouwen zo
mij nu allebei als een spion. We doen dus
verstandig met hun te ontloopen, als we
dat kunnen".
Terwijl hij sprak, hoorden zij een gewel
dig geschreeuw en geknetter van geweren
uit de richting van het hoofdgebouw ko^
men. In den gloed der brandende bijgebou
wen konden zü vechtende ruiters en paar
den onderscheiden, die op de poort terug
trokken. Vervolgers eu vervolgden krioelden
zóó door elkander, dat het onmogelijk v as
hert te onderscheiden. Toen Kapitein Har
land echter tusschen de verstikkende rook
wolken doorgluurde, kwam hij dadelijk tot
een gevolgtrekking en zeil
„Ik vermoed, dat Abdul's mannen terug
gedreven zjjn en Mulai's troepen op hen ge
schoten hebben. Zij trekken op de poort
terug...."
Snei trok hit Lex mee en wenkte hij Dick
hem op de hielen te volgen.
„We moeten ons in de menigte werpen en
mei haar terugtrekken", zei hij op een toon,
die geen tegensoraak duldde. „Het is het
eenige, wat ons te doen staat, al is het ge
waagd. Als we achterblijven, zullen ze ons
doodschieten dat is zeker".
Terwijl hij sprak, waagde hij het de duis
tere plaats waar hij stond, te verlaten en
zich brj de menigte te voegen, die nu eens
terrein won, dan .weer verloor, doch lang
zaam op de groot© poort terugtrok. Het was
een zeer gevaarlijk avontuur, want de Moo
ren sloegen om zich heen en schoten in het
wild, terwijl hun de kogels om de ooren
suisden.
Kapitein Harland bleef echter aan den
rand der menigte, meegELlend en gebarend,
alsof hjj er bij behoorde.
Steeds meer werden de soldaten van Ab-
dnl Aziz achteruit gedreven, de ach
tersten waren vlak bij de poort nu waren
zjj er door waren allen er door en ver
spreidden zjj zich of bleven in kleine groe
pen bij elkaar om him vervolgers weerstand
te bieden.
Éénmaal buiten de poort, maakten Kapi
tein Harland en de jongens zich haastig uit
de voeten en liepen naar een open terrein
achter de kom, waarin de troepen gekam
peerd hadden.
Het mulle zand bemoeilijkte hun het Joo-
pen en de jongens konden niet meer, toen
hun Vader eindelijk bleef stilstaan en zich
achter dichte struiken verschool.
Dick en Lex volgden zijn voorbeeld en het
drietal lag nu hijgend en geheel buiten
adem in het zand.
„We moeten een flmken afstand afgelegd
hebben", zei Kapitein Harland, „en ik denk
wel. dat we hier veilig zullen zjjn, want we
zijn een heel eind van de vluchtelingen af
geraakt en ik vermoed niet, dat "Mulei's
mannen hen ver achtervolgen zullen".
„Wat gaan we nu doen?" vroeg Lex.
„We beginnen met te wachten tot morgen
ochtend wat het weldra zijn zal," luidde
het antwoord. „Ik hoor de hanen ai kraaien
in de dorpen tegen de heuvels. Zoodra het
heelemaal licht is, zullen we maar weer ver
der trekken. Hoe eerder we weg zijn, hoe
beter, denk ik".
„En gaan we dan regelrecht op den schat
af?" vroeg Dick nu.
„Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan,
jongen! Daar is in de eerste plaals de kwes
tie van het voedsel. We kunnen de woestijn
onmogelijk intrekken zonder eten of driu-
ken".
Kapitein Harland lag achterover in het
zand -met de handen onder het hoofd
gevouwen ernstig na te denken. Reeds
begon de dageraad te schemeren en den
naderenden dag aan te kondigen.
Het was Lex, die met een plan te voor
schijn kwam.
„Ik weet wat!" riep hjj plotseling uit.
„Laten Dick en ik gaan naar één van die
huizen boerderijen, of wat het dan ook
zijn mogen! daar waar de hanen kraaien.
We zullen er wel eten kunnen koopen en
iets om water in mee te nemen. Hebt u
geld Vader?"
,Ja, nog wel wat!"
Kapitein Harland zat nu ook overeind,
leunde op zjjn elleboog en riep uit:
„Dat is nog niet zoo'n slecht denkbeeld!
Gelukkig hebben jullie nog steeds voor in
boorlingen kunnen doorgaan en ik twijfel
uiet, of die lieden zullen je verkoopen, wat
je hebben wilt. Jullie spreken heel goed
Arabisch".
„Daar zouden we dien ouden Levi en zijn
zoon nog dankbaar voor moeten zijn", merk
te Lex lachend op.
„Het plan lijkt me prachtig", vond Dick.
„Ja en heel veilig. Anders zou ik jullie na
tuurlijk niet laten gaan," zei hun Vader.
„Het zou een neel andere zaak worden, als
ik het waagde te gaan. Kom niet dicht bij
het kamp en alles zal goed gaan".
Toen het heelemaal licht was, gingen do
jongens op pad, blij in het vooruitzicht ieta