71ile Jaargang Donderdag 16 October 1930 No. 42 EEN HOOGE LOSPRIJS. Naar het Engelsch van V. M. METHLEY. Beknopt bewerkt door G. E de Lil le Hoger waard. Vervolg van Hoofdstuk XIII. 15) Er waren eenige minuten overheenge- gaan. vóór de beide jongens goed begrepen hadden, wat Langridge's woorden beteeken- den, daar hij vlug en fluisterend gesproken had. Het steeds herhaalde woord „schat" had hen echter de waarheid doen ver moeden „Dick, hoor je dat?" vroeg Lex fluiste rend. „Het is onze schat, dien hij weg wil geven! Hij gaat vertellen, waar die verbor gen is!" „Dat geloof ik ook!" antwoordde Dick eveneens fluisterend ..Alleen om zijn leven te redden! O, wat een lage streek!" „We moeten het verhinderen!" mom pelde Lex en vóór Dick tusschenbeide kon komen, was zijn broertje reeds naar voren gesprongen en voor hun rechten opgeko men Mulai Hafid keek een oogenblik verbaasd, maar vroeg toen uit de hoogte: „Wie is dat?" „Eén van de jongens. Heer, die we met dien verrader gevangen genomen hebben." „Van wie zeg je, dat de schat is?" vroeg de kroonpretendent nu. „Van mij en mijn broertje!" antwoordde Lex, terwijl Langridge heftig protesteerde. Mulai Hafid keek met zijn donkere, door dringende oogeu van den één naar den ander en zei uit de hoogte: „Neemt zc allo drie mee! En laat ze kib belen, zooveel als ze willen over het 'feit, van wie de schat is. Het komt er niets op aan, want hij wordt toch van mij. Neemt hen nu mee!" De soldaten gehoorzaamden en Langridge en de jongens werden weggeleid. Lex bood geen verderen tegenstand: hij was verstan dig genoeg om te begrijpen, dat alle verzet op dit oogenblik zonder eenig nut zou zijnl Zij werden nu alle drie in een vunzig hok opgesloten, dat blijkbaar als stal dienst had gedaan In een hoek lag nog stroo. Langridge liet zich hierop vallen en er heersóhte eenigo oogenblikken stilzwijgen. Het was de man, die het eerst sprak en half beschaamd zei: „Jullie kunt het mij niet kwalijk nemen, dat ik eenige kans benutte, die mijn levenons leven redden kon". j.Tk heb niet gehoord, dat u over ons leven sprak", zei Dick op bitteren loon. „In elk geval was het een lage streek". „Het spijt je toch niet van het geld?" vroeg Langridge. „Natuurlijk wel!" riep Dick boos uit. „U weet heel goed, dat het niet voor onszelf is, maar voor Vader. Wij kunnen den losprijs niet betalen we kunnen Vaders leven niet redden zonder dat gelden nu hebt u ons bestolen!" „De schat is er misschien niet eens ik heb er nooit veel geloof aan gehecht!" mom pelde de man. „Maar waarom zei u het dan?" „Omdat het in elk geval tijd wint Begrijp je dan niet, dat ik anders al ter dood gebracht zou zijn?" „U hebt Vader dus verraden om uzelf te reddenmaar d&t zal niet gebeu ren 1" Er kwam plotseling een vastberaden uit drukking op Dick's gezicht en hij ging voort: „Het zal nog niet zoo gemakkelijk gaan, ons geheim te verraden!Kom. Lex, help eens!" Dick had zich nu op Langridge geworpen en geholpen door zijn broertje begon hij zijn zakken te doorzoeken. Daar de man niet op een overval verdacht was, liet hij zich overrompelen en het mocht Dick gelukken te vinden, wat hij zocht. Triomfantelijk hield hij het papier in de hoogte, waar het opschrift van den steen op was overgeschreven. En hij riep uit: „Zeg Mulai Hafid nu maar. waar de schat verborgen is als u kunt!" De man was doodsbleek en er stond weer een afschuwelijke doodsangst op zijn gezicht te lezen. „Geef geef het mij terug!" hijgde hij met heesche stem. 0 „Het leven van onzen Vader is ons meer waard dan dat van een verrader!" zei Dick ferm „Je hebt er toch niets aan! Ik zal hun zeggen, waar het papier i9 en ze zullen het vernietigen!" „Dat zou het werk van, een krankzinnige zijn ie zoudt er zelf den sleutel van het geheim door verliezen". „We zullen het eerst allebei uit ons hoofd leereji". stelde Dick hem gerust. „Het is niet veel!" „Ze zullen je pijnigen, om achter het ge heim te komen, als ik jullie aanklaag". „Misschien zeggen wij het hun uit ons zelf wel als we onze voorwaarden gesteld hebben", zei de oudste jongen, die niet van zijn stuk te brengen was. Hij ging nu zitten. Lex kwam naast hem en samen bestudeerden zij het papier. De man scheen de wanhoop nabij te zijn. Geen der jongens was van plan Langridge ter dood le laten brengen. Zij wilden tot voorwaarde stellen, dat hem genade ver leend werd. maar niemand beter dan de man zelf wist, aan welk een dun draadje zijn leven hing en van hoeveel gewicht het bezit van het geheim voor hem geweest was. Na een lang stilzwijgen begon Langridge weer te spreken. Zijn stem en toon waren nu geheel veranderd, terwijl hij langzaam zei: „Ik geloof, dat ik het niet langer ver zwijgen moet. Het is iets, dat ik om ver schillende redenen nog wat geheim had willen houden, maar ik zal het jullie nu toch maar vertellen. Zoover het mij betreft, zal ik blij zijn „Wat is het dan?" vroeg Dick nieuws gierig. „Kunnen jullie het niet raden?" „Natuurlijk nietl" „Nu danik ben jeVade r!" Hoofdstuk XIV. Dick en Lex waren eenigo oogenblikken als mei stomheid geslagen. Eindelijk bracht de oudste jongen er stamelend uit: „W wilt u het het n nog eens zeggen? Ik k kan 't n niet gelooven!" „Is het dan zoo moeilijk in mij je Vader te zien?" vroeg do man, dien de jongens Langridge genoemd hadden, op teleurge- stelden toon. „Nee, o nee! Dat is het niet!" protesteerdo Dick heftig, ,,'t Is alleen maar o, het is zoo'n vreeselijk groote verrassing voor ons!" „Waarom hebt u hel ons niet eerder dadelijk verteld?" vroeg Lex nu ontdaan. „U moet toch hebben begrepen „Ja. natuurlijk begreep ik het dadelijk. Maar ik had verscheiden redenen om voor- loopig te zwijgen. Ik kan die nu "niet alle maal uitleggen. Bovendienje zou do voornaamste toch niet begrijpen!" „We zouden het kunnen probeeren", zei Dick overredend. „Ik wilde, dat jullie ter wille van mij zelf van m© ging houden vóór je do waar heid vernam." De man sprak langzaam en ging aarze lend voort: „Ook wilde ik, dat eh jullie zelf den 9chat zouden vinden, als hij daar ten minste isl" „U dacht zeker, dat we teleurgesteld zou den zijn, als we hem niet vonden na al onze moeite," veronderstelde Dick. „Ja, dat dacht ik." „Het is vreeselijk aardig van ui" zei Dick hartelijk en Lex knikte om zijn instem ming te loonen. Hij hield er mee op, om le vragen „Maar hoe bent u ontsnapt?" „Ja, die geschiedenis is veel te lang om nu te vertellen! Het was tijdens een gevecht lusschen den stam, die mij gevangen hield en andere Mooren. Het gelukte mij in de algemeene verwarring te ontsnappen en ik nam dienst onder Abdul Aziz Dikwijls ge lukte het mij voor een inboorling door to gaan." De man hield nu even op en voegde er op bedroefden toon aan toe: „Maar ik geloof, dat jullie er nog aan twijfelen, of ik werkelijk je Vader ben!" „O nee, dat doen we niet!" haastte Dick zich te zeggen en hij was bijna kwaad op zichzelf, omdat zijn stem niet meer overtui gend klonk „Het het is alleen zoo'n groote verrassing voor ons!" „Natuurlijk! Ik begrijp dat heel goed. Zie eens hier. Dick en Lex, het is aan mij om jullie ten volle le overtuigen Laten we eens een duidelijk bewijs trachten te vinden." Hij dacht een oogenblik ernstig na, keek met een plotselinge flikkering in zijn oogen op en riep uit: „Ik weet het! Jullie herinnert je het oude boekje dat, waarin de geschiedenis van den schat opgeteekend was „Ja en dat Vader dat u ons door be middeling van Achmet gestuurd hebt," zei Dick onmiddellijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13