RAADSELS.
OPLOSSINGEN.
wel spinnen, torren en zelfs mieren, die
daar steeds ongestoord hadden gewoond
aan het spel der konijntjes waren zij ge
wend en nu niet al te best te spreken
waren over die menschenvingers welke
met groote stappen over hun terrein wan
delden en wel op een tijd, dat het al lang
dierenbedtijd was en zij dus lekker sliepen 1
Misschien dachten ze wel, dat er onraad
was en een tor, die plotseling op zijn rug
was komen te liggen, keek uitdagend om
zich heen om te zien, wie hem die poets
gebakken had. Een paar mieren maakten
zich haastig uit de voeten, bang, dat zij
ervan beschuldigd zouden worden en nog
geheel van streek door de onzachte manier,
waarop zij zelf in hun slaap gestoord waren.
Eindelijk, toen de boschwachter alle
mogelijke en onmogelijke plaatsen afge
zocht had, was hij moedeloos naar huis ge
gaan Wat zou zijn vrouw wel zeggen, dat
hij zijn beurs met bijna vijf gulden er in
verloren had? En waarvan moesten zij nu
leven, als de voorraad, dien hij bij zich had,
op was?
Was het dus wonder, dat de arme man
diep terneergeslagen thuis kwam? Zijn
vrouw schrikte niet weinig van de slechte
lijding, maar zij flink:
„Weet je wat, man, we gaan nu slapen.
Maar zoodra het morgen vroeg licht wordt,
zullen wij er samen op uit gaan. Twee zien
meer dan één en wie weet, of we de beurs
nog niet terugvinden!"
Het houthakkers gezin ging dus naar bed,
maar vader kon de slaap niet vatten. On
rustig lag hij heen en weer te woelen, ter
wijl zijn vroew uitrekende, hoe lang ze
als ze heel zuinig waren genoeg zouden
hebben aaD het brood en de kruidenier*
Waren, die vader uit de stad had meege
bracht.
En Liesje Wel?, die droomde, dal een ka
bouter de beurs gevonden had en terug
bracht. Ze glimlachte in haar slaap en pre
velde iets van „gelukkig I"
Moeder en vader stonden bij haar bedje
en Moeder zei:
,„Ze slaapt er gelukkig nog goed om en
maakt zich geen zorgep, 't lieve kind."
„Ze .is ook nog te klein," meende vader.
„Maar laten wè nu gaan. 't Is al bijna licht."
Nauwelijks had vader echter de deur
van hun huisje opengedaan, ofnee
maar, wal was datl? Vader wreef zich eens
goed de oogen uit en fluisterde:
..Een kabouter! Zie je 'm vrouw?"
Nog vóór zijn vrouw echter tijd had le
antwoorden, zei een fijn stemmetje:
,,lk geloof, dat ik wat van je gevonden
hebl Kijk, hier is het!"
En het kleine mannetje liet de verloren
beurs zien.
Liesje's Vader en Moeder keken elkaar
aan, ze keken den kabouter aan, herkenden
de beurs en konden in de eerste oogenblk-
ken niet spreken!
Waren ze nu heusch wakker of droom
den ze?
Pas toen ze zagen, dat de kabouter het
licht in het lantaarntje, dat hij in de hand
droeg, uitblies, zei moeder fluisterend:
„Komt u alstublief binnen en gaat u op
dit krukje dat van ons Liesje zitten
om wat uit te rusten."
„,Heel graag!" antwoordde het kaïbou-
terje met zoo'n fijn stemmetje, dat Liesje
er niet wakker van werd.
„O, wat ben ik blij. dat u mijn beurs ge
vonden hebt!" zei Vader nu. „Ik bedank
er u duizendmaal voor. Maar waar hebt
u 'm gevonden?"
„Bij den hollen boom in het bosch," luid
de 'het antwoord. „Ik kwam daar gister
avond, toen het donker begon le worden,
voorbij en zag 'm liggen. ,,Van wie zou -die
zijn?" dacht ik ..Misschien is er wel een
papiertje in mei den naam van den eige
naar!" Maar hoe ik ook zocht, ik vond niet9
dan geld en een klein portretje
van een lief meisje Ik bekeek hel eens goed
bij het licht van mijn lantaarntje en zag,
dat het 't portretje van uw lieve, kleine
meisje was, dal ik wel 'eens in het bosch
gezien heb. als ze mij niet zag. Ik begreep
onmiddellijk, dal de beurs van u was en
nam 'm mee in mijn mandje, waarin ik een
geneesmiddel en wat eten voor een oude
zieke vrouw had Tot voor een kwartiertje
waakte ik bij haar en daarna liep ik vlug
naar uw biusje om u het verloren voorwerp
terug te bezorgen. Maar nu ben ik weer
uitgerust en moei ik verder."
Vader en Moeder bedankten den kabou
ter nog eens hartelijk en namen afscheid
van hem En toen Liesje er een uurtje later
van hoorde, was ze heel blij. dat de beurs
terecht was. al s'-eel het haar wel erg. dat
ze geslapen had, toen er een echte kabou
ter in hun huisje geweest was en nog wel
op haar krukje gezeten had! Zou het mis
schien juist op liet oogenblik geweest zijn,
dat zij van hem gedroomd had?
Ze hoopte maar. dat hij nog eens zou
terugkomen, nis ze niet sliep!
RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4,
DE KLEINEREN 3.
1.
Ingezonden door Jacobus Laurier.
Welk spreekwoord staat hier? Van ieder
woord staan de letters in verkeerde volgorcje
the ogo nav ned rostecm kaamt the
draap tev.
II
Ingezonden door Willy de Neijs.
Met v ben ik een dier, met m in hef
bosch, met b een bundel, met gr een hoe
veelheid, met 1 niet vast.
III.
Ingezonden door Karei West. 1
De meeste torens zijn van boven
dat is mijn le deel, maar zelden zijn ze zoo
hoog als mijn 2e en 3e deel Mijn geheel
is een eiland van 3 lettergrepen.
IV.
Ingezonden door Herman Key.
Een zwart mannetje loopt over een zwart
veld en bet laat een wit spoor achter.
V.
Ingezonden door Alberlus en Neeltje Martijn
Verborgen jongensnamen.
Ben jij in Januari jarig?
Kent u de Fransche taal?
Wat hebt u een mooie wimpel.
Jo hang toch niet zoo aan mij.
VI
Ingezonden door Johan Cornelissen.
Hoeveel voorzetsels slaan in deze zin?
VII.
Ingezonden door Abram Crama.
Wat vindt men midden in een diamant?
VIII.
Ingezonden door Annie van der Logt.
Ben ik nog onverminkt, dan sier ik me-<
nig dier, maar als ik mijn hoofd moet mis
sen, dan sier ik menig disch.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET
VORIGE NUMMER.
1. Roermond.
2. Van Alkmaar begint de victorie, valk,
tor, ketel, grint, aal, Tokio, violoncel, tram,
Breda.
3. Amsterdam, ster, dam, am.
4. Kus.
5. Kort, schort.
6. Dik Trom.
7. De aanhouder wint.
8. Zwolle, Aalst.
o
OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT HET
VORIGE NUMMER.
Hendrik.{a) ging. met oom Kris naar tante
Dcortje in Sappemeer.
Bij 't ontbijt vraagt Jantje altijd:
„Vader, waarom moet jij weg?
Wdl vandaag bij Jantje blijven,
Jantje vindt dat leuker, zeg!"
,,'<t Zal niet gaan, m'n lieve jongen,
Vader moet heusch naar kantoor,
Gaat jouw boterham verdienen."
Jantje knoopt dat in zijn oor.
Op een dag zit Jan vóór allen
Heel alleen aan het ontbijt,
't Meisje geeft hem brood en melk ook.
Jan wacht vol tevredenheid.
Eind'lijk hoort hij Pappie komen,
„Póps, je hoeft niet weg vandaag."
Trots klopt hij op 't kleine buikje -
„Jan beeft 't brood al in zijn maag."