[historische figuren INDIE IN ONS MIDDEN. DE AVONTUREN VAN ADAMS0N. KUNST EN LETTEREN. VARIA. L 3—4 IN DE TUILERIEËN. Keizerin Eugénie. II. B Buitenge^0011 onbekend". Zoo schetste ie Lano de figuren èn van Napoleon la van keizerin Eugénie. „Buitengewoon ■^dó" bij het groote publiek, voor Ker het. de innerlijke waarde dier beide Bsooen betreft. Vooral de keizerin, het B«t vrij onbekende mooie Spaansche gra- ■rpjjc. dat tot zoo hooge positie steeg. Kcde een soort legendarische verschtj- ■z";e worden, een nevelbeeld, eensklaps E de zon van uiterlijken voorspoed E| belicht en later door een rukwind Eo geblazen. Zij, die in den tijd van K Fransch-Duitschen oorlog volwassen en vrouwen geworden waren, had- Buit de dagen, die aan den oorlog voor- Legen. het visioen bewaard eener Bid, die de verpersoonlijking was eenei* Bette schoonheid, van eene vrouwen - Lr in ietwat schrille cn schreeuwende Ben. Voor die mannen en vrouwen Ljffc Pierre de Lano zijn boek, waaruit Len moet, dat, zoo de keieerin in wer- feheid eenigermate aan dat visioen be- Boordde, zij toch meer was dan dat. De Ld? brengt hij terug tot de vaste en Bbescheidene lijnen der geschiedenis, de Bie tot de waarheid. De felle critiek. I hij moest verduren, heeft hij beant- Li met documenten en uit die doe urnen- Berrijst een levend beeld van de vrouw. Li] in haar doen en laten voor de Fran- B van zijn tijd schilderde. En dat beeld Kt op hetgeen ook anderen, ooggetuigen Iran nabij bij haar leven betrokkenen, Len trachten te schetsen. Ook ik mag Bel zeggen na al wat ik tijdens een I verblijf in Frankrijk vernam van be id* beoordeelaars stemt het overeen wat ik van deze schoone draagster, der ■;i te weten kwam. Mijn inlichtingen pis gewerden mij. door toevallige om- fcfoeden. urt kringen, die haar van Ij hadden gekend, haar zeer waarüeer- I of haar fel haatten. Uit het contrast (beide soort getuige nissen vormde zidh I mij een maatstaf ter beoordeel ing, die ■vellicht in staat heeft gesteld, haar on- Ijdiger en juister te zien dan velen Ir landgenooten toenmaals deden. Is was eigenlijk keizerin Eugénie? pgeveer anderhalf jaar vóór den 3den lari 1853, toen zij aan Napoleon III londen werd, had een jonge Spaansche landacht getrokken in de groote Parij- I wereld door haar zeer bijzondere Lelie en haar niet eensklaps doch lang- ■rhand steeds meer captrveerende lontieid. Het was Eugénie de Montijo, In van Téba, dochter van gravin De iijo. De moeder was van Sdhotsche af- B1., behoorde tot het geslacht der Kirk- Icks, was zelve een zeer gedistingeerde, m vrouw en had den graaf van Téba Lvd, een jongeren zoon uit een der I: adellijke familiën van Spanje. Zij ■tree dodhiters; de oudste was getrouwd lien hertog van Alva-, de jongste was Eire keizerin van Frankrijk. Zooals ziet, was zij «en „partij", waarvoor ip-irte zich niet behoefde te schamen. Invas Napoleon III een koningszoon, wel I zijn oom „de groote keizer" geweest, Ir de stamboom der Montijo's kon zich Bn met die der Corsicaansche klein-adel- I familie, waaruit Napoleon was gespro- I Bonaparte had een dynastie gesticht, |r in de rij der vorsten kon hij niet op Ieeuwenoud stamhuis terugwijzen. Igénie elke encyclopaedie zaf het Istigen was de tweede dochter van I graaf van Montjjo en Téba, hertog I Peneranda, grande van Spanje, af- pieling van het oud-adellijke geslacht I Porto Carrero, dat in de 14e eeuw ■GeDua naar Estremadura uitweek, uit p huwelgk met Marie Manuela Kirk- lick van Closeburn. een Schotsche katho- p Zjj werd den 5en Mei 1826 in het (register te Granada ingeschreven als Béoie Marie de Guzman. let grootste deel van haar jeugd bracht [onder den naam van gravin van Téba I laar moeder reizende door. In het 1851, toen Frankrflk nog onder do rde Republiek was, verscheen zij op I 'eest van den Prins-President Louis rleon in het paleis van het Elysée; p maakte z$ grooten opgang door haar fmheid en voorname distinctie, joorzag zij toen reeds, welke hooge po- f rg eenmaal in Frankrijk zou innemen? P neette, dat in haar jeugd een Spaansche rzegster haar voorspeld had. eenmaal vorstelijke kroon te zullen dragen. Heeft en heeft haar moeder, het zwervende van niet zeer bemiddelde vrouwen eersten kring moede, misschien voor en gezweefd het schitterbeeld van een (dijk met een staatshoofd, van wien men "lat hjj vurig een keizerstroon begeerde wien men vermoedde, dat hij, als Eer van den grooten Bonaparte-paara, hoon inderdaad wel zou bestijgen? Prins-President was bekend als iemand, sterk beïnvloed werd door vrouwelijke «nheid en met zijn pogingen om een uit een oud regeerend vorstenhuis 1 zich t© verbinden, ging het ik er ai over in het voorgaande artikel tiet al te best. Lodewijk Napoleon was Napoleon". althans nog niet. Hij had .zooals deze, slechts te bevelen. De flne had geleerd, dat ook een „kolossus i e..eeQW" kon vallen en hoe zou dan °t zijn van hem, die vrij wat minder e afmetingen had, en van haar, die gemalin zou worden? De Prins-President Mus bj) de hoven gesloten deuren. Mer die omstandigheden kwam Made- *pev de Montjjo ten tooneele. om deden. die gunstig waren voor een JjDinde en eerzuchtige vrouw, die ge- Werd door eene waarschijnlijk niet minder berekenende en eerzuchtige moeder. Er was veel drukte en beweging in de hofkringen, toen hier en daar, op grond van niet te loochenen aanduidingen, het gerucht ging, dat de keizer zijn oogen op de schoone vreemdelinge had laten vallen, dat hij haar voortdurend bijzondere oplet tendheid bewees. Men dacht aan een nieuwe amourette in het leven van dezen zoo veel eischenden man. Maar óók voor eene amou rette zijn twee personen noodig en het jonge meisje met het Spaansche en het Schotsche bloed had eene groote reserve. Zij had Mephisto's raad niet noodig om geen dief iets toe te staan dan met den ring aan den vinger. De verliefdheid van den keizer werd grooter, naarmate zij Koeler was, totdat hij, zich gewonnen gevend aan haar schoonheid en de bekoring, die van haar uitging, haar ten huwelijk vroeg. Zelfs de vrienden van den keizer waren verdeeld in hun opvatting van dezen stap van den keizer. Wel had men geen positieve grieven tegen Eugénie de Montijo, maar velen be treurden het ongeduld van den keizer. Wat meer kalmte had hem, zoo hij wilde wachten, zeker een andere verbintenis, eene alliantie met een der Europeesche hoven kunnen schenken. Voorts was er afgunst en ver bittering, waarvan „de vreemde'' te lijden had. Doch toen het besluit van den keizer onherroepelijk bleek, aanvaardde men het; onder uiterlijke voorkomendheid gingen de jalouzie en de ergenis schuil. Zij zouden haar scherpte wel voor betere gelegenheden bewaren. Veel geïntrigeer hield plotseling op. De hooge uitverkorene vond slechts vriendelijke blikken: was zij niet de toe komstige keizerin Een staatsman, in die dagen wèlbekend, bad echter een vriendelijk© appreciatie. ••Dit huwelijk is een mooi stukje-poëzie," zeide hij, in antwoord op de verontwaar digde beoordeeld ng: „De keizer is gek! Deze verbintenis is een dwaasheid!" Maar de staatsman het was de hertog rJe .^?rnV vond het „een mooi stukje poëzie al was hij te zeer Franschman, man van de wereldsohe kringen en man van den boulevard, om er met even over te glimlachen en er een jeu de mots, een woordspel, aan te verbinden: „De keizer," zoo voegde hij n.l. aan zijn appreciatie toe, „de keizer doet mijnheer de Musset concurrentie aan. Zijn heer schappijschappij zal echter, vrees ik. slechts le chant d'une Nurt (hel lied van één Nacht) zijn." - (Het huwelijk werd voltrokken; den lóen Januari 1853 had de keizer zijn plannen officieel medegedeeld. Den 29en had de burgerlijke, den 30en de kerkelijke trouw plechtigheid plaats. In de hofkringen en de salons zweeg de raillerie; de Parijsche ge zeten kiringen (hadden zidh verwonderd, doch aanvaardden, wat zij toch niet konden veranderen; maar de groote menigte, het volk, bekoord door al wat romantisch is, verheugd© zich in het romannetje op den troon. Dat romannetje werd door den keizer op de ernstigste wijze voorbereid, wat de uiterlijke aankleeding betrof. Copie werd genomen van de huwelijksplechtigheid van Napoleon 1 met Marie Louise: hetzelfde aantal rijtuigen, hetzelfde aantal paarden voor de bespanningen. De feesten werden geregeld naar die van den grooten keizer. Het was een sprookjes achtige ontplooiing van weelde. De Notre-Dame gloeide in het licht van vijftien duizend waskaarsen, teruggekaatst van de wanden, die met fluweel, dat met goud geborduurd was, wa ren bedekt. De aartsbisschop zelf officieerde bij de huwelijksplechtigheid, omstuwd door kardinalen en bisschoppen en de eer=ic artisten van Parijs gaven hun taCcater. aan orchest en zang! In de Tuilerieën terugge keerd. vertrokken de vorstelijke gehuwden naar Saint-Cloud, in een met vier paarden bespannen daumont, door jokeys in keizer lijke livrei bestuurd, vUi""" li^ht —Wiike rit na doen imposanten tocht van <l«*n hu welijksstoet. aanvangende den korten tijd van betrekkelijk ongestoorde «Jen tijd, waarover de geschiedenis zwijgt: de wittebroodsweken van Napoleon III en kei zerin Eugénie. Hoeveel duizenden te Parijs, hebben toen gedacht aan de vervulling van een sprookje, waarvan de schoone vreemdelinge de hoofd persoon was? En zij zelve? Zal het baar met moeilijk gevallen zijn zich te over tuigen, dat hetgeen haar eertijds voorspeld was nu werkelijkheid was geworden? Wie de mémoires uit dien tijd leest béhalve de door mij in mijn vorig artikel genoemde werken, denk ik ook aan madame Carette's „Souvenirs intimes de la Cour des Tuileries en Louis Napoleon et Mademoiselle de Montijo" van Imbert de Saint-Amand weet hoe moeilijk de hofkringen het der schoone Spaansche gemaakt hebben, eerde keizer haar openlijk tot zijn bruid verklaard had. In weerwil van alle intrige en allen nijd was zij de verkorene. de vrouw van den heerscher geworden. Parijs, Frankrijk, hadden haar toegejuicht, toen zij „divine- ment belle", „goddelijk mooi" in de zware statiekoets, waarin ook Napoleon I en Marie Louise gezeten hadden, dwais door de hoofdstad reed naar en van de Notre-Dame. „Zij trok aller aandacht", schrijft een oog getuige. „door haar houding, die tegelijk een zekere vrees en ontroering verried. Zij scheen steun en hulip te vragen voor de groote taak, die zij aanvaardde." Een dergelijke stemming is zoowel be grijpelijk als sympathiek. Op den drempel van haar huwelijksleven met een keizer omhult zij Eugénie met de schoonste beko ring, die er van een tot de hoogste plaats geroepen vrouw kan uitgaan. A. .T. BOTHBNIUS BROUWER. De dichter AUred d« Mussel, wiens beroemde „Xuit6" toen door heel Europa geloren werden. Een veelbesproken olie- en steenkoolgebied in Oost-Bomeo Als er over olie wordt gesproken, spitsen zich bijzonder veel ooren. Voor Indië denkt men dadelijk aan de Koninklijke Shell, van welk reusachtig lichaam sommige zetten meer dan andere naar buiten bekend wor den, tevens worden beoordeeld, alhoewel de drijfveeren niet of minder bekend zijn. Om billijk te zijn, moet men nooit een groot bedrijf als zoodanig beoordeelen naar de enkele feiten die er zich in voordoen, om dat het bedrijf zich zelf niet kan losmaken van zijn verleden en elk feit niet meer dan een kleine schakel is in de lange reeks. Als er tegenwoordig zoo vaak sprake is van Oost-Borneo, van de oliewinning der Koninklijke-Shell, van de Ned. Koloniale en ook sedert eenigen tijd van de N.V. Bor neo OHe Mij., de laatste opgericht door de Japanrche Mitsui Bussan Kaisha, dan wordt er niet aan gedacht dat al dat drukke olie- bedrijf eigenlijk is ontstaan na en tot zekére hoogte dóór de verschijning in Oost-Borneo, aan den benedenloop van de Mahakam, van een veel bescheidener lichaam dat desteen- koolwinning beoogde en voortzette, de Oost- Borneo Mij. Wie eens wil zien, welke lotgevallen zoo'n lichaam in ruim 40 jaar troffen, hoe veel verdrietelijkheden de leiders moeten op zij zetten of overwinnen om een'vrij karig bestaan te onderhouden, leert verstaan hoe matig vaak veelal het loon is voor onder nemend „kapitaal", zelfs wanneer het de verdienste heeft van een rijk maar doodsch gebied te verheffen tot leven. Uit het jongste jaarverslag van de Oost- Borneo Mij. kan men zien. dat zij in 1929 257.000 tot kolen heeft gewonnen, iets meer dan gemiddeld 20 00 ton in de maand. Maar als men eens wist, hoe lang zij er voor heeft moeten zwoegen om die voor een mijnbedrijf toch matige opbrengst te beha len! Er zijn bijna altijd onverwachte be zwaren, die dan de stééds aanwezige ko men versterken. Want het is in die streken niet gemakkelijk arbeidszekerheid te hebben voor land- of mijnbouw. Toen in 1882 de overeenkomst met Koe tei's Sultan het bedrijf van de Steenkolen Mij O.B., die kort daarna werd opgericht, had mogelijk gemaakt, bleek spoedig met welke moeilijkheden men zou hebben te kampen. En nu is het wel treffend, dat die bezwaren er nog altoos aanwezig zijn, na melijk het betrekken van arbeiders, geschikt voor de mijnen, de beschikking over scheepsruimte op tijd en goedkoop genoeg om de kolen op de open markt te doen mee dingen. Mijnarbeiders in Indië werven, kan men alleen op Java en dan bij voorkeur in het westen; die menschen moeten er dan ook nog aan wennen. Hun arbeidsprestatie is over het geheel geringer'dan die van Chi- neezen. Het werven van Chineezen voor mijnarbeid is lastiger en duurder met véél kans dat men uitschot krijgt, uiterst onverschillig en ruw volk. De genoemde vennootschap en daarna haar opvolgster, de tegenwoordige Oost-Borneo Mij., heeft meer dan eens met Chineezen gewerkt en er ten slotte weer van afgezien. Men herinnert zich, hoe nog geen jaar geleden een pas aangekomen groep om wat ontevredenheid te luchten twee opzichters onverhoeds aan viel en vermoordde. Dan gaan de schuldi gen in de gevangenis en de anderen moet men zoozeer bewaken, dat het werk er onder lijdt en alle opgeruimdheid zoek is. De kolenmijnen van de O.-B. Mij. liggen gunstig aan de rivier en de Mahakam is voor schepen van 2000 ton wel te bevaren tot in de mijnstreek. Maar het gebied daar in het verre noordoosten van Borneo kon althans vroeger geen geregelde scheepvaart loonen en later bleek vaak. dat de vracht prijzen, hoezeer niet hooger dan noodzake lijk. toch te zwaar drukten op den kostprijs om met voordeel te Soerabaja of te Singa pore te verkoopen. Het voorzien in eigen scheepsbouw door charter of eigen bouw en reederij werd dus onder het oog gezien en tweemaal beproefd. De tweede maal was het de vorming van een reederij O.-B. en hoewel het steenkoolbedrijf aanvankelijk er wel bij voer. heeft men toch spoedig erva ren dat reederij geen zaak is voor mijn bouwers. Gelukkig heeft de O.-B. Mij. de Kon. Paketvaart bereid gevonden tot een overeenkomst die beide partijen bevredigt. De oude Steenkolen Mij. was gevormd door kundige menschen, die Indië een goed hart toedroegen en niet alleen van het be drijf doch ook van Koetei iets wilden ma ken. Men kan dat opmaken uit de oude ver slagen. Men sterkte op raad van den Sul tan het lastig mijnbedrijf met koffieteelt op daartoe geschikt gedachte gedeelten der con cessie en de bekende mr. van Deventer, toen nog advocaat te Semarang, die den jongen aanplant was komen bekijken, oor deelde dat het gewas gunstig stond. Het mocht niet baten: de Mij. kon het niet hou den en ging met een verlies van 8 ton te niet, echter om dra te worden vervangen door een nieuwe vennootschap de tegen woordige O.B.M., die alle bezit en schulden van haar voorgangster overnam. Het steenkoolbedrijf op gang te bren gen bleek ook na 1898 bezwaarlijk, maar rften is er in geslaagd. Dat welslagen was alleen mogelijk door de ontginning van de terreinen met petroleum, waarvoor pas in den aanvang van onze eeuw gega digden opkwamen. De royalty begon na eenige jaren een beteekenis te krggen voor de O.B.M.. die haar in staat stelde het mijnbedrijf langzamerhand te raoderniseeren. Evenwel zijn haar winsten in den loop der jaren zeer matig gebleven, vele jaren waren winstloos. Men vergete niet, dat de mede dinging zeer groot is in Indië: .Japansche en Australische kolen worden er geregeld aangeboden, de kolenmarkt wordt uit Indië zelf voorzien door de mijnen bjj Sawah Loentoh (Ombilin), door Palembang en een ADAMSON' DANKT ALLERVRIENDELIJKST DAT HIJ GEWAARSCHUWD WERD!! enkele particuliere winning in Zuid-Borneo, terwijl de K.P.ll. haar behoelte aan kolen voor de helft kan aanvullen met do opbrengst van haar Parapatan-mijn en de gouverne- ïnentsmijn op Poeloe Laoet nog steeds op levert. De kwaliteit is ongelijk, maar 'Ie O.B.M. verheugt zich in een kwaliteit van kolen, die gelijk is aan die van Ombilin. Het calorieën-cijfer van Indische kolen is over het geheel matig of minder dan matig. Ondanks alle tegenspoeden en ongunstige voorwaarden (b.v. gasontwikkeling in de mijn, vergruisbaarheid van aan de lucht blootgestelde kolen) heeft de O.B.M. haar bestaan gevestigd en, wat voor de gemeen schap van hooger belang is, zijl heeft bij zonder bijgedragen tot de ontwikkeling van Koetei, van de hoofdplaats, Samarinda boven al. Het is toch op hhhr terreinen, dat een bioeiendo petroleumwinning is onstaan, vooreerst van de Koninklijke-Shell, daarna van de Koloniale en van het Japansche concern. Natuurlijk heeft de O.B.M. door het over doen van haar ontginningsrecht haar eigen belang in de eerste plaats gediend en de royalties opgestreken. Evenwel heeft zij die inkomsten altijd gebruikt om het steenkool bedrijf te versterken en duurzaam te maken. Daar dat bedrijf voor een goed deel te Samarinda zelf zetelt, heeft zij aan de hoofd plaats uitbreiding gegevon en nuttige stich tingen in de buurt tot stand gebracht. Ver scheidene leden van het personeel wonen te Samarinda en bevoordeelen er den winkel stand. Het eerste hospitaal was het hare; zft heeft verstrekking van het electrisch licht mogelijk gemaakt. Van bijzonder belang voor de handelsscheepsvaart zijn haar onder zoekingen geweest tot verbetering van do rivier, den levensader van de gansche streek. Om de b'ijdrage te bepalen van de parti culiere nijverheid tot de ontwikkeling van Koetei moet men niet uitsluitend zien naar het oliebedrijf. De O.B.M. en de handel zijn er elk op zich zelf jaren lang bezig geweest vóór er olie werd gewonnen. De handel, een bron die er is aangeboord door Chi neezen en enkele Europeanen. Maar eerst wanneer de O.B.M. er was gevestigd, kwam daar een man die er een scheepshelling oprichtte met het uitzicht op bouw en her stelling van kleine vaartuigen, welke een aan de groote rivier gelegen bedrijf steeds behoeft. En van die helling heeft toen de handel eveneens profijt gehad. Het oliebedrijf van de B.P. Mij., bezuiden de rivier en benoorden Balikpapan, is groot en wei gevestigd, maar van de jongere ondernemers kan dat nog niet worden ge zegd. De tijd zal het moeten leeren. Want ten noorden van de Mahakam, dus van de Mahakam-mondingen tot Sangkoelirang, bezit de O.B.M. zeer zeker olieterreinen, maar het is nog niet bewezen dat er met voor deel kan worden gewonnen. Vast staat, dat de ligging dier streek hoogst ongunstig is. Daar hebben bestaan de Koetei-Exploi- ratie Mij., de Petroleum Mij, Sekoerau, beide geëindigd zonder eenige goede uitkomst. De Ned. Koloniale Petroleum Mij., verwant aan de Standard Oil, is er al eenmaal werkzaam geweest en haar plannen waren stellig niet klein. Maar de tegenspoeden tusschen 1915 en 1920 ondervonden, noopten haar zich terug te trekken na een verlies te hebben geleden van 40 millioen gulden. Ook het tijdsbestek was toon niet gunstig en het getuigt wel van haar vertrouwen in het gebied, dat zij er nu verrijkt met onder vindingen terugkeert. Ook uit een oogpunt van landsbelang is het te hopen, dat het bedrijf duurzaam kan wordenhetzelfde geldt van de streek, waar het Japansche con cern gaat beginnen. Want voor een gebied ia het steeds nadeelig, wanneer de ont ginning van bodemrifkdom leidt tot teleur stellingen. Een grootere toekomst voor Sa marinda is er zeker mee gemoeid. Wat er van Koetei aan belangrijks is gegroeid, is te danken aan den handel in boscbproducten, mogelijk alleen bij een vol- komeD veiligheid welke het gouvernement er heeft gebracht, en aan de steenkoolwin ning van de O.B. Mij., die ten opzichte van het land groote verdienste heeft, die tot dusverre door de behaalde voordeelen nog niet werd beloond. DBNGAN HORMAT. WEEKBLADEN. „De Haagsche Post" biedt een interes sante beschouwing over het boek van Pa- naït Istrati, de groote Roemeensche schrij ver die, zelf bezield met een vast vertrou wen in de mogelijkheid van de verwerkelij king van de communistische utopieën, ge heel ontnuchterd uit Rusland is teruggeko men. „Het Dwaallicht aan de kim" heet zijn belangwekkend werk. Korte artikelen over „Nederland en de Tentoonstelling to Chi cago" en over „Kunstleven te Noordwijk aan Zee." In „Do Groene Amsterdammer" schrijft ir. K. F. Koning over „Een Politievloot", tevens een artikel over een reis in Indië en Nieuw Guinea „Het land van kannibalen en Pa radijsvogels." „De Wereldkroniek" geelt een serie aan trekkelijke foto's over „De Wannsec, het moderne Lido van Berlijn en van de in terieurs der nieuwste vliegtuigen. Zeer fraai zijn de foto's van het „eeuwige vuur ■van Moreni; de brandende petroleumbron der Roemeensche Petroleum-Mij. „Romana Americana", die men na li maanden, nog steeds niet kan blusschen. „Hef Leven" heelt foto's van de z g. „Cortège" te Antwerpen, een schitterende gecostumeerde optocht, voor het organisee- jx-n waarvan onze zuidelijke broeders het geheim bezitten. Voorts griezelverhalen uit de onderwereld van Chicago, foto's van „Schoonheidswedstrijden in Amerika, etc., kortom een fotogralisch allerlei van groote verscheidenheid. MAANDBLADEN. In „De Natuur" schrijft onze stadgenoot dr. Z. Kamerling over „Vezelstoffen bij pri mitieve volkeren in Indonesië", „Sojaboon- tjes" en „De uitroeiing van de walvisschen" Verder bevat de aflevering artikelen van dr. H. A. Naber, en de heeren J. Daalder Dzn. en J. M. Kleiboer. AAN DEN BALK SCHRIJVEN. Oudtijds had men de gewoonte in do' kerken van alles op borden, pilaTen, zer ken en steenen te sobrijven en aan te tee kenen. Zoo vindt men in de Groote Kerk te Haarlem op een pilaar, in de nabijheid van het graf van Danil Kajanis (een in 1749 overleden vaandrig), zijn lengt© afge- teekend (8 voet) en daarbij die van den bijzonder kleinen Zandvoorter Simon Jane Paap. Ook verschillende voor de vaderlandsche historie belangrijke aanteekeningen zijn in de kerken geplaatst en dan doorgaans aau de balken geschreven die van oudsher be stemd waren voor aanteekeningen van wat men merkwaardig genoeg oordeelde, om bewaard en aan het nageslacht overge bracht te worden. ,,'t Staet 'eschrevon an de hanebalken", liet Brèdero daarom zijn Ouwe Geertruyt zeggen. Toen Karei V gestorven was, wend ook in de Oude Kerk te Amsterdam zijn uit vaart gevierd en een balk in die kerk be waart daaraan nog de herinnering. Vóór de Nieuwe Kerk te Amsterdam in 1845 afbrandde, kon men op een der bo venste schoorbalken een herinnering lezen aan de oproerige beweging der Wederdoo- pers daar ter stede. De vernieling van de Spaansche Onover winnelijke vloot (1588) werd in een aantal kerken aan den balk geschrevente Am sterdam zoowel in de Oude als in de Nieuwe Kerk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 15