[historische figuren
INDIE IN ONS MIDDEN.
DE AVONTUREN VAN ADAMS0N.
KUNST EN LETTEREN.
VARIA.
L 3—4
IN DE TUILERIEËN.
Keizerin Eugénie.
II.
B Buitenge^0011 onbekend". Zoo schetste
ie Lano de figuren èn van Napoleon
la van keizerin Eugénie. „Buitengewoon
■^dó" bij het groote publiek, voor
Ker het. de innerlijke waarde dier beide
Bsooen betreft. Vooral de keizerin, het
B«t vrij onbekende mooie Spaansche gra-
■rpjjc. dat tot zoo hooge positie steeg.
Kcde een soort legendarische verschtj-
■z";e worden, een nevelbeeld, eensklaps
E de zon van uiterlijken voorspoed
E| belicht en later door een rukwind
Eo geblazen. Zij, die in den tijd van
K Fransch-Duitschen oorlog volwassen
en vrouwen geworden waren, had-
Buit de dagen, die aan den oorlog voor-
Legen. het visioen bewaard eener
Bid, die de verpersoonlijking was eenei*
Bette schoonheid, van eene vrouwen -
Lr in ietwat schrille cn schreeuwende
Ben. Voor die mannen en vrouwen
Ljffc Pierre de Lano zijn boek, waaruit
Len moet, dat, zoo de keieerin in wer-
feheid eenigermate aan dat visioen be-
Boordde, zij toch meer was dan dat. De
Ld? brengt hij terug tot de vaste en
Bbescheidene lijnen der geschiedenis, de
Bie tot de waarheid. De felle critiek.
I hij moest verduren, heeft hij beant-
Li met documenten en uit die doe urnen-
Berrijst een levend beeld van de vrouw.
Li] in haar doen en laten voor de Fran-
B van zijn tijd schilderde. En dat beeld
Kt op hetgeen ook anderen, ooggetuigen
Iran nabij bij haar leven betrokkenen,
Len trachten te schetsen. Ook ik mag
Bel zeggen na al wat ik tijdens een
I verblijf in Frankrijk vernam van be
id* beoordeelaars stemt het overeen
wat ik van deze schoone draagster, der
■;i te weten kwam. Mijn inlichtingen
pis gewerden mij. door toevallige om-
fcfoeden. urt kringen, die haar van
Ij hadden gekend, haar zeer waarüeer-
I of haar fel haatten. Uit het contrast
(beide soort getuige nissen vormde zidh
I mij een maatstaf ter beoordeel ing, die
■vellicht in staat heeft gesteld, haar on-
Ijdiger en juister te zien dan velen
Ir landgenooten toenmaals deden.
Is was eigenlijk keizerin Eugénie?
pgeveer anderhalf jaar vóór den 3den
lari 1853, toen zij aan Napoleon III
londen werd, had een jonge Spaansche
landacht getrokken in de groote Parij-
I wereld door haar zeer bijzondere
Lelie en haar niet eensklaps doch lang-
■rhand steeds meer captrveerende
lontieid. Het was Eugénie de Montijo,
In van Téba, dochter van gravin De
iijo. De moeder was van Sdhotsche af-
B1., behoorde tot het geslacht der Kirk-
Icks, was zelve een zeer gedistingeerde,
m vrouw en had den graaf van Téba
Lvd, een jongeren zoon uit een der
I: adellijke familiën van Spanje. Zij
■tree dodhiters; de oudste was getrouwd
lien hertog van Alva-, de jongste was
Eire keizerin van Frankrijk. Zooals
ziet, was zij «en „partij", waarvoor
ip-irte zich niet behoefde te schamen.
Invas Napoleon III een koningszoon, wel
I zijn oom „de groote keizer" geweest,
Ir de stamboom der Montijo's kon zich
Bn met die der Corsicaansche klein-adel-
I familie, waaruit Napoleon was gespro-
I Bonaparte had een dynastie gesticht,
|r in de rij der vorsten kon hij niet op
Ieeuwenoud stamhuis terugwijzen.
Igénie elke encyclopaedie zaf het
Istigen was de tweede dochter van
I graaf van Montjjo en Téba, hertog
I Peneranda, grande van Spanje, af-
pieling van het oud-adellijke geslacht
I Porto Carrero, dat in de 14e eeuw
■GeDua naar Estremadura uitweek, uit
p huwelgk met Marie Manuela Kirk-
lick van Closeburn. een Schotsche katho-
p Zjj werd den 5en Mei 1826 in het
(register te Granada ingeschreven als
Béoie Marie de Guzman.
let grootste deel van haar jeugd bracht
[onder den naam van gravin van Téba
I laar moeder reizende door. In het
1851, toen Frankrflk nog onder do
rde Republiek was, verscheen zij op
I 'eest van den Prins-President Louis
rleon in het paleis van het Elysée;
p maakte z$ grooten opgang door haar
fmheid en voorname distinctie,
joorzag zij toen reeds, welke hooge po-
f rg eenmaal in Frankrijk zou innemen?
P neette, dat in haar jeugd een Spaansche
rzegster haar voorspeld had. eenmaal
vorstelijke kroon te zullen dragen. Heeft
en heeft haar moeder, het zwervende
van niet zeer bemiddelde vrouwen
eersten kring moede, misschien voor
en gezweefd het schitterbeeld van een
(dijk met een staatshoofd, van wien men
"lat hjj vurig een keizerstroon begeerde
wien men vermoedde, dat hij, als
Eer van den grooten Bonaparte-paara,
hoon inderdaad wel zou bestijgen?
Prins-President was bekend als iemand,
sterk beïnvloed werd door vrouwelijke
«nheid en met zijn pogingen om een
uit een oud regeerend vorstenhuis
1 zich t© verbinden, ging het ik
er ai over in het voorgaande artikel
tiet al te best. Lodewijk Napoleon was
Napoleon". althans nog niet. Hij had
.zooals deze, slechts te bevelen. De
flne had geleerd, dat ook een „kolossus
i e..eeQW" kon vallen en hoe zou dan
°t zijn van hem, die vrij wat minder
e afmetingen had, en van haar, die
gemalin zou worden? De Prins-President
Mus bj) de hoven gesloten deuren.
Mer die omstandigheden kwam Made-
*pev de Montjjo ten tooneele. om
deden. die gunstig waren voor een
JjDinde en eerzuchtige vrouw, die ge-
Werd door eene waarschijnlijk niet
minder berekenende en eerzuchtige moeder.
Er was veel drukte en beweging in de
hofkringen, toen hier en daar, op grond
van niet te loochenen aanduidingen, het
gerucht ging, dat de keizer zijn oogen op
de schoone vreemdelinge had laten vallen,
dat hij haar voortdurend bijzondere oplet
tendheid bewees. Men dacht aan een nieuwe
amourette in het leven van dezen zoo veel
eischenden man. Maar óók voor eene amou
rette zijn twee personen noodig en het
jonge meisje met het Spaansche en het
Schotsche bloed had eene groote reserve.
Zij had Mephisto's raad niet noodig om
geen dief iets toe te staan dan met den
ring aan den vinger. De verliefdheid van
den keizer werd grooter, naarmate zij Koeler
was, totdat hij, zich gewonnen gevend aan
haar schoonheid en de bekoring, die van
haar uitging, haar ten huwelijk vroeg. Zelfs
de vrienden van den keizer waren verdeeld
in hun opvatting van dezen stap van den
keizer. Wel had men geen positieve grieven
tegen Eugénie de Montijo, maar velen be
treurden het ongeduld van den keizer. Wat
meer kalmte had hem, zoo hij wilde wachten,
zeker een andere verbintenis, eene alliantie
met een der Europeesche hoven kunnen
schenken. Voorts was er afgunst en ver
bittering, waarvan „de vreemde'' te lijden
had. Doch toen het besluit van den keizer
onherroepelijk bleek, aanvaardde men het;
onder uiterlijke voorkomendheid gingen de
jalouzie en de ergenis schuil. Zij zouden
haar scherpte wel voor betere gelegenheden
bewaren. Veel geïntrigeer hield plotseling
op. De hooge uitverkorene vond slechts
vriendelijke blikken: was zij niet de toe
komstige keizerin
Een staatsman, in die dagen wèlbekend,
bad echter een vriendelijk© appreciatie.
••Dit huwelijk is een mooi stukje-poëzie,"
zeide hij, in antwoord op de verontwaar
digde beoordeeld ng:
„De keizer is gek! Deze verbintenis is een
dwaasheid!"
Maar de staatsman het was de hertog
rJe .^?rnV vond het „een mooi stukje
poëzie al was hij te zeer Franschman, man
van de wereldsohe kringen en man van
den boulevard, om er met even over te
glimlachen en er een jeu de mots, een
woordspel, aan te verbinden:
„De keizer," zoo voegde hij n.l. aan zijn
appreciatie toe, „de keizer doet mijnheer
de Musset concurrentie aan. Zijn heer
schappijschappij zal echter, vrees ik. slechts
le chant d'une Nurt (hel lied van één
Nacht) zijn." -
(Het huwelijk werd voltrokken; den lóen
Januari 1853 had de keizer zijn plannen
officieel medegedeeld. Den 29en had de
burgerlijke, den 30en de kerkelijke trouw
plechtigheid plaats. In de hofkringen en de
salons zweeg de raillerie; de Parijsche ge
zeten kiringen (hadden zidh verwonderd,
doch aanvaardden, wat zij toch niet konden
veranderen; maar de groote menigte, het
volk, bekoord door al wat romantisch is,
verheugd© zich in het romannetje op den
troon.
Dat romannetje werd door den keizer op
de ernstigste wijze voorbereid, wat de
uiterlijke aankleeding betrof. Copie werd
genomen van de huwelijksplechtigheid van
Napoleon 1 met Marie Louise: hetzelfde
aantal rijtuigen, hetzelfde aantal paarden
voor de bespanningen. De feesten werden
geregeld naar die van den grooten keizer.
Het was een sprookjes achtige ontplooiing
van weelde. De Notre-Dame gloeide in het
licht van vijftien duizend waskaarsen,
teruggekaatst van de wanden, die met
fluweel, dat met goud geborduurd was, wa
ren bedekt. De aartsbisschop zelf officieerde
bij de huwelijksplechtigheid, omstuwd door
kardinalen en bisschoppen en de eer=ic
artisten van Parijs gaven hun taCcater. aan
orchest en zang! In de Tuilerieën terugge
keerd. vertrokken de vorstelijke gehuwden
naar Saint-Cloud, in een met vier paarden
bespannen daumont, door jokeys in keizer
lijke livrei bestuurd, vUi""" li^ht —Wiike
rit na doen imposanten tocht van <l«*n hu
welijksstoet. aanvangende den korten tijd
van betrekkelijk ongestoorde «Jen
tijd, waarover de geschiedenis zwijgt: de
wittebroodsweken van Napoleon III en kei
zerin Eugénie.
Hoeveel duizenden te Parijs, hebben toen
gedacht aan de vervulling van een sprookje,
waarvan de schoone vreemdelinge de hoofd
persoon was? En zij zelve? Zal het baar
met moeilijk gevallen zijn zich te over
tuigen, dat hetgeen haar eertijds voorspeld
was nu werkelijkheid was geworden? Wie
de mémoires uit dien tijd leest béhalve
de door mij in mijn vorig artikel genoemde
werken, denk ik ook aan madame Carette's
„Souvenirs intimes de la Cour des Tuileries
en Louis Napoleon et Mademoiselle de
Montijo" van Imbert de Saint-Amand
weet hoe moeilijk de hofkringen het der
schoone Spaansche gemaakt hebben, eerde
keizer haar openlijk tot zijn bruid verklaard
had. In weerwil van alle intrige en allen
nijd was zij de verkorene. de vrouw van
den heerscher geworden. Parijs, Frankrijk,
hadden haar toegejuicht, toen zij „divine-
ment belle", „goddelijk mooi" in de zware
statiekoets, waarin ook Napoleon I en Marie
Louise gezeten hadden, dwais door de
hoofdstad reed naar en van de Notre-Dame.
„Zij trok aller aandacht", schrijft een oog
getuige. „door haar houding, die tegelijk
een zekere vrees en ontroering verried. Zij
scheen steun en hulip te vragen voor de
groote taak, die zij aanvaardde."
Een dergelijke stemming is zoowel be
grijpelijk als sympathiek. Op den drempel
van haar huwelijksleven met een keizer
omhult zij Eugénie met de schoonste beko
ring, die er van een tot de hoogste plaats
geroepen vrouw kan uitgaan.
A. .T. BOTHBNIUS BROUWER.
De dichter AUred d« Mussel, wiens beroemde
„Xuit6" toen door heel Europa geloren werden.
Een veelbesproken olie- en steenkoolgebied
in Oost-Bomeo
Als er over olie wordt gesproken, spitsen
zich bijzonder veel ooren. Voor Indië denkt
men dadelijk aan de Koninklijke Shell, van
welk reusachtig lichaam sommige zetten
meer dan andere naar buiten bekend wor
den, tevens worden beoordeeld, alhoewel de
drijfveeren niet of minder bekend zijn. Om
billijk te zijn, moet men nooit een groot
bedrijf als zoodanig beoordeelen naar de
enkele feiten die er zich in voordoen, om
dat het bedrijf zich zelf niet kan losmaken
van zijn verleden en elk feit niet meer dan
een kleine schakel is in de lange reeks.
Als er tegenwoordig zoo vaak sprake is
van Oost-Borneo, van de oliewinning der
Koninklijke-Shell, van de Ned. Koloniale
en ook sedert eenigen tijd van de N.V. Bor
neo OHe Mij., de laatste opgericht door de
Japanrche Mitsui Bussan Kaisha, dan wordt
er niet aan gedacht dat al dat drukke olie-
bedrijf eigenlijk is ontstaan na en tot zekére
hoogte dóór de verschijning in Oost-Borneo,
aan den benedenloop van de Mahakam, van
een veel bescheidener lichaam dat desteen-
koolwinning beoogde en voortzette, de Oost-
Borneo Mij.
Wie eens wil zien, welke lotgevallen
zoo'n lichaam in ruim 40 jaar troffen, hoe
veel verdrietelijkheden de leiders moeten op
zij zetten of overwinnen om een'vrij karig
bestaan te onderhouden, leert verstaan hoe
matig vaak veelal het loon is voor onder
nemend „kapitaal", zelfs wanneer het de
verdienste heeft van een rijk maar doodsch
gebied te verheffen tot leven.
Uit het jongste jaarverslag van de Oost-
Borneo Mij. kan men zien. dat zij in 1929
257.000 tot kolen heeft gewonnen, iets meer
dan gemiddeld 20 00 ton in de maand. Maar
als men eens wist, hoe lang zij er voor
heeft moeten zwoegen om die voor een
mijnbedrijf toch matige opbrengst te beha
len! Er zijn bijna altijd onverwachte be
zwaren, die dan de stééds aanwezige ko
men versterken. Want het is in die streken
niet gemakkelijk arbeidszekerheid te hebben
voor land- of mijnbouw.
Toen in 1882 de overeenkomst met Koe
tei's Sultan het bedrijf van de Steenkolen
Mij O.B., die kort daarna werd opgericht,
had mogelijk gemaakt, bleek spoedig met
welke moeilijkheden men zou hebben te
kampen. En nu is het wel treffend, dat die
bezwaren er nog altoos aanwezig zijn, na
melijk het betrekken van arbeiders, geschikt
voor de mijnen, de beschikking over
scheepsruimte op tijd en goedkoop genoeg
om de kolen op de open markt te doen mee
dingen.
Mijnarbeiders in Indië werven, kan men
alleen op Java en dan bij voorkeur in het
westen; die menschen moeten er dan ook
nog aan wennen. Hun arbeidsprestatie is
over het geheel geringer'dan die van Chi-
neezen. Het werven van Chineezen voor
mijnarbeid is lastiger en duurder met
véél kans dat men uitschot krijgt, uiterst
onverschillig en ruw volk. De genoemde
vennootschap en daarna haar opvolgster, de
tegenwoordige Oost-Borneo Mij., heeft meer
dan eens met Chineezen gewerkt en er ten
slotte weer van afgezien. Men herinnert
zich, hoe nog geen jaar geleden een pas
aangekomen groep om wat ontevredenheid
te luchten twee opzichters onverhoeds aan
viel en vermoordde. Dan gaan de schuldi
gen in de gevangenis en de anderen moet
men zoozeer bewaken, dat het werk er
onder lijdt en alle opgeruimdheid zoek is.
De kolenmijnen van de O.-B. Mij. liggen
gunstig aan de rivier en de Mahakam is
voor schepen van 2000 ton wel te bevaren
tot in de mijnstreek. Maar het gebied daar
in het verre noordoosten van Borneo kon
althans vroeger geen geregelde scheepvaart
loonen en later bleek vaak. dat de vracht
prijzen, hoezeer niet hooger dan noodzake
lijk. toch te zwaar drukten op den kostprijs
om met voordeel te Soerabaja of te Singa
pore te verkoopen. Het voorzien in eigen
scheepsbouw door charter of eigen bouw en
reederij werd dus onder het oog gezien en
tweemaal beproefd. De tweede maal was
het de vorming van een reederij O.-B. en
hoewel het steenkoolbedrijf aanvankelijk er
wel bij voer. heeft men toch spoedig erva
ren dat reederij geen zaak is voor mijn
bouwers. Gelukkig heeft de O.-B. Mij. de
Kon. Paketvaart bereid gevonden tot een
overeenkomst die beide partijen bevredigt.
De oude Steenkolen Mij. was gevormd
door kundige menschen, die Indië een goed
hart toedroegen en niet alleen van het be
drijf doch ook van Koetei iets wilden ma
ken. Men kan dat opmaken uit de oude ver
slagen. Men sterkte op raad van den Sul
tan het lastig mijnbedrijf met koffieteelt op
daartoe geschikt gedachte gedeelten der con
cessie en de bekende mr. van Deventer,
toen nog advocaat te Semarang, die den
jongen aanplant was komen bekijken, oor
deelde dat het gewas gunstig stond. Het
mocht niet baten: de Mij. kon het niet hou
den en ging met een verlies van 8 ton te
niet, echter om dra te worden vervangen
door een nieuwe vennootschap de tegen
woordige O.B.M., die alle bezit en schulden
van haar voorgangster overnam.
Het steenkoolbedrijf op gang te bren
gen bleek ook na 1898 bezwaarlijk, maar
rften is er in geslaagd. Dat welslagen was
alleen mogelijk door de ontginning
van de terreinen met petroleum, waarvoor
pas in den aanvang van onze eeuw gega
digden opkwamen. De royalty begon na
eenige jaren een beteekenis te krggen voor
de O.B.M.. die haar in staat stelde het
mijnbedrijf langzamerhand te raoderniseeren.
Evenwel zijn haar winsten in den loop der
jaren zeer matig gebleven, vele jaren waren
winstloos. Men vergete niet, dat de mede
dinging zeer groot is in Indië: .Japansche
en Australische kolen worden er geregeld
aangeboden, de kolenmarkt wordt uit Indië
zelf voorzien door de mijnen bjj Sawah
Loentoh (Ombilin), door Palembang en een
ADAMSON' DANKT ALLERVRIENDELIJKST DAT HIJ GEWAARSCHUWD WERD!!
enkele particuliere winning in Zuid-Borneo,
terwijl de K.P.ll. haar behoelte aan kolen
voor de helft kan aanvullen met do opbrengst
van haar Parapatan-mijn en de gouverne-
ïnentsmijn op Poeloe Laoet nog steeds op
levert. De kwaliteit is ongelijk, maar 'Ie
O.B.M. verheugt zich in een kwaliteit van
kolen, die gelijk is aan die van Ombilin.
Het calorieën-cijfer van Indische kolen is
over het geheel matig of minder dan matig.
Ondanks alle tegenspoeden en ongunstige
voorwaarden (b.v. gasontwikkeling in de
mijn, vergruisbaarheid van aan de lucht
blootgestelde kolen) heeft de O.B.M. haar
bestaan gevestigd en, wat voor de gemeen
schap van hooger belang is, zijl heeft bij
zonder bijgedragen tot de ontwikkeling van
Koetei, van de hoofdplaats, Samarinda boven
al. Het is toch op hhhr terreinen, dat een
bioeiendo petroleumwinning is onstaan,
vooreerst van de Koninklijke-Shell, daarna
van de Koloniale en van het Japansche
concern.
Natuurlijk heeft de O.B.M. door het over
doen van haar ontginningsrecht haar eigen
belang in de eerste plaats gediend en de
royalties opgestreken. Evenwel heeft zij die
inkomsten altijd gebruikt om het steenkool
bedrijf te versterken en duurzaam te maken.
Daar dat bedrijf voor een goed deel te
Samarinda zelf zetelt, heeft zij aan de hoofd
plaats uitbreiding gegevon en nuttige stich
tingen in de buurt tot stand gebracht. Ver
scheidene leden van het personeel wonen
te Samarinda en bevoordeelen er den winkel
stand. Het eerste hospitaal was het hare;
zft heeft verstrekking van het electrisch
licht mogelijk gemaakt. Van bijzonder belang
voor de handelsscheepsvaart zijn haar onder
zoekingen geweest tot verbetering van do
rivier, den levensader van de gansche streek.
Om de b'ijdrage te bepalen van de parti
culiere nijverheid tot de ontwikkeling van
Koetei moet men niet uitsluitend zien naar
het oliebedrijf. De O.B.M. en de handel zijn
er elk op zich zelf jaren lang bezig geweest
vóór er olie werd gewonnen. De handel,
een bron die er is aangeboord door Chi
neezen en enkele Europeanen. Maar eerst
wanneer de O.B.M. er was gevestigd, kwam
daar een man die er een scheepshelling
oprichtte met het uitzicht op bouw en her
stelling van kleine vaartuigen, welke een
aan de groote rivier gelegen bedrijf steeds
behoeft. En van die helling heeft toen de
handel eveneens profijt gehad.
Het oliebedrijf van de B.P. Mij., bezuiden
de rivier en benoorden Balikpapan, is groot
en wei gevestigd, maar van de jongere
ondernemers kan dat nog niet worden ge
zegd. De tijd zal het moeten leeren. Want
ten noorden van de Mahakam, dus van de
Mahakam-mondingen tot Sangkoelirang, bezit
de O.B.M. zeer zeker olieterreinen, maar
het is nog niet bewezen dat er met voor
deel kan worden gewonnen. Vast staat, dat
de ligging dier streek hoogst ongunstig
is. Daar hebben bestaan de Koetei-Exploi-
ratie Mij., de Petroleum Mij, Sekoerau, beide
geëindigd zonder eenige goede uitkomst. De
Ned. Koloniale Petroleum Mij., verwant aan
de Standard Oil, is er al eenmaal werkzaam
geweest en haar plannen waren stellig niet
klein. Maar de tegenspoeden tusschen 1915
en 1920 ondervonden, noopten haar zich
terug te trekken na een verlies te hebben
geleden van 40 millioen gulden. Ook het
tijdsbestek was toon niet gunstig en het
getuigt wel van haar vertrouwen in het
gebied, dat zij er nu verrijkt met onder
vindingen terugkeert. Ook uit een oogpunt
van landsbelang is het te hopen, dat het
bedrijf duurzaam kan wordenhetzelfde geldt
van de streek, waar het Japansche con
cern gaat beginnen. Want voor een gebied
ia het steeds nadeelig, wanneer de ont
ginning van bodemrifkdom leidt tot teleur
stellingen. Een grootere toekomst voor Sa
marinda is er zeker mee gemoeid.
Wat er van Koetei aan belangrijks is
gegroeid, is te danken aan den handel in
boscbproducten, mogelijk alleen bij een vol-
komeD veiligheid welke het gouvernement
er heeft gebracht, en aan de steenkoolwin
ning van de O.B. Mij., die ten opzichte van
het land groote verdienste heeft, die tot
dusverre door de behaalde voordeelen nog
niet werd beloond.
DBNGAN HORMAT.
WEEKBLADEN.
„De Haagsche Post" biedt een interes
sante beschouwing over het boek van Pa-
naït Istrati, de groote Roemeensche schrij
ver die, zelf bezield met een vast vertrou
wen in de mogelijkheid van de verwerkelij
king van de communistische utopieën, ge
heel ontnuchterd uit Rusland is teruggeko
men. „Het Dwaallicht aan de kim" heet zijn
belangwekkend werk. Korte artikelen over
„Nederland en de Tentoonstelling to Chi
cago" en over „Kunstleven te Noordwijk
aan Zee."
In „Do Groene Amsterdammer" schrijft ir.
K. F. Koning over „Een Politievloot", tevens
een artikel over een reis in Indië en Nieuw
Guinea „Het land van kannibalen en Pa
radijsvogels."
„De Wereldkroniek" geelt een serie aan
trekkelijke foto's over „De Wannsec, het
moderne Lido van Berlijn en van de in
terieurs der nieuwste vliegtuigen. Zeer
fraai zijn de foto's van het „eeuwige vuur
■van Moreni; de brandende petroleumbron
der Roemeensche Petroleum-Mij. „Romana
Americana", die men na li maanden, nog
steeds niet kan blusschen.
„Hef Leven" heelt foto's van de z g.
„Cortège" te Antwerpen, een schitterende
gecostumeerde optocht, voor het organisee-
jx-n waarvan onze zuidelijke broeders het
geheim bezitten. Voorts griezelverhalen uit
de onderwereld van Chicago, foto's van
„Schoonheidswedstrijden in Amerika, etc.,
kortom een fotogralisch allerlei van groote
verscheidenheid.
MAANDBLADEN.
In „De Natuur" schrijft onze stadgenoot
dr. Z. Kamerling over „Vezelstoffen bij pri
mitieve volkeren in Indonesië", „Sojaboon-
tjes" en „De uitroeiing van de walvisschen"
Verder bevat de aflevering artikelen van dr.
H. A. Naber, en de heeren J. Daalder Dzn.
en J. M. Kleiboer.
AAN DEN BALK SCHRIJVEN.
Oudtijds had men de gewoonte in do'
kerken van alles op borden, pilaTen, zer
ken en steenen te sobrijven en aan te tee
kenen. Zoo vindt men in de Groote Kerk
te Haarlem op een pilaar, in de nabijheid
van het graf van Danil Kajanis (een in
1749 overleden vaandrig), zijn lengt© afge-
teekend (8 voet) en daarbij die van den
bijzonder kleinen Zandvoorter Simon Jane
Paap.
Ook verschillende voor de vaderlandsche
historie belangrijke aanteekeningen zijn in
de kerken geplaatst en dan doorgaans aau
de balken geschreven die van oudsher be
stemd waren voor aanteekeningen van wat
men merkwaardig genoeg oordeelde, om
bewaard en aan het nageslacht overge
bracht te worden.
,,'t Staet 'eschrevon
an de hanebalken",
liet Brèdero daarom zijn Ouwe Geertruyt
zeggen.
Toen Karei V gestorven was, wend ook
in de Oude Kerk te Amsterdam zijn uit
vaart gevierd en een balk in die kerk be
waart daaraan nog de herinnering.
Vóór de Nieuwe Kerk te Amsterdam in
1845 afbrandde, kon men op een der bo
venste schoorbalken een herinnering lezen
aan de oproerige beweging der Wederdoo-
pers daar ter stede.
De vernieling van de Spaansche Onover
winnelijke vloot (1588) werd in een aantal
kerken aan den balk geschrevente Am
sterdam zoowel in de Oude als in de
Nieuwe Kerk.