nmaker, houd je bij je leest. yen^ dol cjeva I WAAROM NIET? ~r !r wel honderd maal gefotogra- was rondom ons vaak zoo druk' dat zij uit zichzelf in de rij kn, om bedaard langs ons heen menschen er geweest zijn. weet denk wel vijftienof mil- zeventienrekenen kan ik oo heel goed. Dat waren mooie is geëindigd, toen we over den le box begonnen te springen en Ike^terke tandjes kTegen, dat we leeren van het lijf begonnen te thans opgesloten in een echte bestaande uit drie deelen: ien nachthok, in het midden een loer en daarvóór een open Vooral op dit laatste liggen we et zonnetje Als ik zeg „we"; dan Heen Sofie en mijzelf, want Bru- zijn helaas ook gestorven, den- de een of andere jeugdziekte, die ook wel bij jonge honden nu bijna vijf maanden oud en Is een flinke kal. Op driejarigen n we volwassen, dus dat duurt elen tijdl We eten nu hoofdzake- en wel den eenen dag paarde- in anderen dag kalfsvleesch. n we nog tweemaal per dag een maar dat zal ook wel niet lang :n, want af en toe geven ze ons Dt been, om op te knabbelen; als ed kunnen, deugt het gummi- ituurlijk niet meer voor ons. len we blij zijn, als we kunnen landsche leeuw kan er niets van. msterdamsehe leeuwen zullen je 'alen fiooren! de zomenvacantie en neefje Jan amilie Vonk gelogeerd. Jan vindt heel knap, vergeleken bij Piet, areltje Vonk en het is dan ook dan- natuurlijk in zijn oogen, dat jongens tegen hun grooten neef ren dag is meneer Vonk aan het 't Is eeD lastig karweitje, dat knappen heeftKareltje's kar- voor de zooveelste maal gebroken je gelooft, dat het aan Bles ligt, [raag op hol gaat, maar Vader Kareltje veel te wild met zijn omgaat en er daardoor altijd on- ontstaan. met zijn postzegels bezig is en eldt van alles verstand te heb- r0< hij org onhandig, roept plotseling ar Oom, dat moet u heel anders Janl Doe jij het dan maar. Hier 'retje", antwoordt zijn Oom heel au moet het lastige karweitje nu em overnemen, of hij wil of niet. gauw merkt hij, dat de zaak lang envoudig is, als zij wel leek, toen haar in handen had. Hij wil zich Jothouden, probeert én probeert, brengt ér niets van terecht. t hij 't niet op. Hij krijgt het ér Die vërvélende kar ook! ie net doet, alsof hij niets van ilijkheden mérkt, vraagt na een n, hoé gaat het ér méé Schiet ijkt Jan zijn Oom aan. Zou die niets mérken 1 Een ondeugende ijl in Ooms oogen zegt hem echter, *ël degelijk snapt, dat Jan geen het karretje te maken. Hij wil nog niet toegeven én zwoegt omt kleinë Kareltjë binnen. On- ziet het ventje, dat Jan met zijn ,erig is én vraagt hij fretje bijna weer beter, Jan V' dt niet .weer beter", antwoordt ,,'k Ga schom'len broerI" zegt kleine Lien, „Toe geef je mij een zet?" Broer Jan is graag van de partij, En daar begint de pret! Lien houdt de touwen stijf omklemd, Zij gilt van echt plezier! Maar Moes komt haastig toegesneld En vraagt: ..wat is dal hier?" „(Niets, Moes!" roept daad'lijk onze Jan, „Zus schommelt, als U ziet. Ik geef haar af en toe een duwl Of, Moeder, mag dat niet? ^Jawel, maar niet ie hoog, hoor Janl .Bedenk, zus is nog klein." „Goed Moeder, *k denk daar echt wel om. Heusch, 'k zal voorzichtig zijn!" Moes is naar binnen weer gegaan Zij weet wel: Jan houdt woord. Maar o, wat werd dat schommelen Opeens heel wreed gestoord. „Krak, krak!" zei 't plotseling, „lieve deugd*' Zus luimeld' op den grond. Verbeeld je. 't touw brak middendoor! Wat Jan te kijken stondI Hij snikt: ,,'k kon 't echt niet helpen hoorf O Lientje, heb je pijn?" „Weineen!" lacht Lien, ,,'k schrok alleenf „Foei Jan, wat doe je klein." Broer veegt zijn tranen haastig weg! Lacht met zijn zusje meel Toen hebben ze 't aan Moes verteld, Die zoende z'alle twee. R. WINKEL. Verschrikt kijkt het kleine baasje hem nu aan. Vader krijgt medelijden met zijn jongsten zoon en zegt: Jan heeft het karretje neergezet en gaat naar zijn postzegels terug. „Ik zal 't nog wel eens probeeren, hoor!" „Schoenmaker, Houd je bij je leest!" zegt Vader lachend tegen hem, terwijl hij zich weer over het karretje "ontfermt. „Jan is toch geen schoenmaker, Vader!" merkt Ka reltjë op. „Nee vent, maar die uitdrukking bd- teèkent, dat je alleen maar bij je eigen werk bepalen moet, dat je je dus alleen maar houden moét bij datgene, waarvan jé verstand hebt. Snap je dat, Kareltje V' De kleinë baas knikt en neemt zich voor, die grappige uitdrukking goéd te 'Ont houden. Een paar dagen later wandelt hij met Moeder en hun hondje Tip. Hij babbelt honderd-uit. Tip blijft goed bij Moeder en Kareltje, totdathij plotseling 'een poes in het zonnetje vóór een huis ziet zitten. Nu is Tip ëen hondje, dat heelemaal niet graag vecht, maar aan katten heeft hij toch wel érg het land! Dat heeft hij vanaf zijn jeugd gehad en hij zal dan ook geen kat onge moeid laten. ZoodLra hij de poes heeft ont- dekt, rent hij luid blaffend op haar af. Juffrouw Poes wacht natuurlijk niet, tot dat Tip bij haar gekomen is. Zij verstaat in de verte reeds, dat hij haaT weinig vriendelijks^ te vertellen heeft, neemt de beenen en rent haar huis in. Daar komt haar eigenaar naar buiten. JDe man is boos en heeft een stok in dó' hand, dien hij dreigend tegen Tip opheft. Kareltje staat duizend angsten uit, ifnï zijn lieveling een pak slaag zal krijgen en' zegt op eens met een heel ernstig gezichtje: „Ocb schoenmaker, blijf alsjeblieft bij jë beest!" Hij begrijpt niet, waarom de man nu óp; eens begint te lachen. Is hij dan niet meer boos 1 Maar het doet er ook eigenlijk niet' toe: Tip krijgt geen slaag en dat is het' voornaamste Moeder lacht ook al. Wat zijn de grootë menschen op eens vroolijk! Kareltje snapt' niet waarom, maar lacht van blijdschap mee, terwijl hij Tip over zijn kop aait. Het is niet, wat je deedt, kind. 'I is wat bleef ongedaan, wat er je hart doet kloppen bij het naar bed toe gaan. Dat woordje niet gesproken die brief die er nog ligt die bloemen niet gegeven dat werkje niet verricht 't Zijn schaduwen, die volgen tot in den droomennacht, je vragend, zonder woorden, waarom j'er niet aan dacht. Vrij uil 't Engelsch' HER MANNA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13