ARTISNIEUWS door G. J. VISSOHEDR. De Jonge Leeuwtjes. (De 19de Maart 1930 zaJl wel een van de onerlcwaardigste datums Iblijven voor Artis. Op dien dag loch zijn er niet minder dan vijf jonge leeuwen geboren, wat een groote (bijzonderheid is, want twee of drie jongen an één nest is bij ons regel. Zooals ge zeker wel weel, worden er jn Den Haag, wanneer er een prinsje geboren wordt, honderd en één kanonschoten ge- Bost. Daar de leeuw de koning der dieren is, zijn wij dus in zekeren zin alle vijf prin sen en prinsesjes. Er was dus voldoende reden, om voor ons ook honderd en één [kanonschoten te lossen. Dat zou ook zeker wel gebeurd zijn, wanneer helaas niet op denzeliden dag onze lieve moeder gestorven was! Arme moeder! Ze moet zulke prachtige (klauwen gehad hebben! De komst van ons vijven veroorzaakte onder hel heele personeel in Ajrtis een ge weldige opschudding. Allereerst stond men voor de vraag: welk dier zal de jonge (leeuwtjes zoogen, nu de moeder ontbreekt? Eerst dacht men over een geit. Die wordt wel eens voor die functie gebruikt en dat gaat wel goed, maar een groot bezwaar ie, dat we dan geregeld vastgehouden zouden moeten worden, als we ons buikje vulden, want een geit blijft, als de jongen zuigen, altijd staan en wij waren nog zoo 'klein en zoo slapjes! „Neen," zei de directeur, „we moeten een wijfje^hond zien te krijgen Die gaat tijdens ihet zoogen liggen en verdient daarom dc vooTkeur." Goed, dan maar dadelijk een aanvraag tm de krant, wie een geschikter. hond voor ^at doel zou willen afstaan. Den volgenden morgen verschenen er niet minder dan tien eigenaars met hun Betsy, Dina, Mona en hoe ze verder heeten moch ten voor het hek van Artis; dus men had maar uit te zoeken. De keus viel op Nora, een geel ach tigen Belgischen herdershond, ük denk, dat de kleur ook wel een beetje «den doorslag gegeven heeft, want het haar van Nora geleek wel iets op leeuwenhaar. 't Is mogelijk, dat de andere honden even goed voor ons geweest zouden zijn als onze lieve stiefmoeder, maar heler dat is onmo gelijk. Onze eigen moeder had niet meer van ons kunnen houden! liet was zeker om Nora op haar gemak te stellen, dat we geplaatst werden in een groote hondenmand, gevoerd met molton en houtwol. Hoe vindt ge dat laatste? Voot Nora's eigen kinderen zou men dat niet eens gedaan hebben, maar wij waTen dan ook koningskinderen! Ja, en een hok was voor ons niet eens mooi genoeg. We werden met mand en al gezet in een aparte kamer, in hel huis van den directeur, en we hadden een dag oppasser en een nach(oppasser. .Nora had het ook zoo goed, als een hond het maar hebben kon. Ze al rijst en visch en vleesöh en ze dronk melk. „Maak haar vooral nooit boos!"' zeide de «directeur tot de oppassers, „want dat heeft invloed op de jonge leeuwtjes. Die zouden dan later ook boosaardig kunnen worden." Ik meende aan zijn toon te hooren, dat hij hel laatste voor de grap zei, alsof hij dacht: „Die boosaardigheid zal vermoedelijk toch wel komen." Ge zult misschien denken: „Zei hij het zonder ladhen?" Dat weet ik niet, want ik was nog maar een paar dagen oud en wij leeuwen, zijn de eerste tien dagen blind, evenals jonge hon den en katten. Toen onze oogen open gingen, wogen we elk ongeveer een Kilo. We kregen nu ook «namen de broertjes werden Brutus en Max genoemd en de zusjes Sofde, Nora en Flavia. Ik was wel in mijn schik met mijn naam Sofie. want ik was zoo genoemd naar onze ©verleden moeder. Nora heette naaT onze stiefmoeder. Ze ▼ond dat ook best; ze dacht, dat ze daaj- Foei, Beer, je bent oDdeugendf Je moet nu slapen gaan. 't Is lang al bere-bedlijd, Kijk maar eend naar de maan! Die slaat al aan den hemel En zet een boos gezicht, Omdat jij, stoute Béri, Nog niet in bedje ligt Nu langer niet getreuzeld! Ik kleed je heel vlug uit En zeker kijkt het maantje Weer vriend'lijk door de ruit. 0, kijk ik zie het lachen, Het mannetje in de maan! Ik zal nu net als Béri Heel zoet naar bed toe gaan. Öoor misschien een schreefje vóór zou heb ben. maar bij mijn weten heeft onze goede stiefmoeder dit nooit laten blijken. Het kwam ons, wegens onze afkomst, zoo als ge weet, ook wel toe, maar we hadden dan ook een leventje als een prins. We zorgden er wel voor, dat we den be- woneTS in ons deftig huis geen last veroor zaakten, maar weet je, wie niet zoo voor zichtig waren? Dat waren de menschen, die van ons be staan gehoord hadden. Er kon geen bezoe ker in Artis komen, of het was dadelijk: „Zijn de jonge leeuwtjes al te zien? Waar zijn de jonge leeuwtjes? Wat is de kortste weg naar de jonge leeuwtjes?" En dan viel het (hun tegen, dat we nog niet voor het publiek ter 'bezichtiging waren gesteld. Anderen, die een telefoon aan huis had den, belden Artis op en vroegen: ,JHoe gaat het met de jonge leeuwtjes?" En ontelbaar was het aantal brieven, dat dagelijks arriveerde, allemaal met vragen oveT de jonge leeuwtjes. Dit begon de direc tie natuurlijk gauw te vervelen en daarom vermeldde ze ai en toe in de dagbladen, hoe het mei ons gesteld was. Nu, wij maakten het voor het meerendeel goed. Alleen ons zusje Flavia, die van het begin ai aan reeds de zwakste geweest was, ging achteruit in plaats van vooruit en toen ze een paar weken oud was, stierf ze. Maar wij vieren groeiden goed. Ik kon al een beetje miauwen, nel als een jong poesje en We doeD, wie 'I eerste inslaapt En 't maantje dat kijkt toe. Dag Béri, wel te rusten! Ik ben ook vreeselijk moe. Wat zal ik lekker slapen! 'k Droom stellig vaD je, Beer. En morgenochtend spelen, Wij samen immers weer! fIk ikke slaap al bijna, Mijn oogjes vallen dicht. Lig je heusch lekker, Béri, Zoo tegen mijn gezicht? Het maantje gluurt Daar binnen, Lacht vriend'lijk en heeft pret. Is 'l ook geen aardig plaatje. Dat tweetal zoc in bed? Max kon scr.is knorren als een jong kentje. Onze verpleging vereischte de gro zorg. Nora kon ons, toen we veertien dagen waren, niet meer voeden Toch werd a ons gelaten voor de gezelligheid en ze ook niet graag van ons hebben willen sc den. We kregen nu heel zuivere, rauwe melk. Die werd ons toegediend in een i flesch", precies zooals aan een klein n schenkind. Zeven maal per dag werden gevoed. Den 13en April kregen we voor de et inaal volle meJk: tot aan dien datum 1 den we half melk, half water gehad, werd ons ook af en toe uitgeperst vlee nat gegeven. Dat laatste was niet, om ons bloeddo: te maken, maar men kan van een ld natuurlijk geen geit maken. Toen we twee maanden oud waren, 1 gen we zelfs samen per dag een pond f fijngesneden rauwe biefstuk. Op dien leeftijd waren we natuurlij lang te zien voor het publiek. Je kuc wel voorstellen, wat daarvoor een lieB beTij was! We werden op zonnige dagen te mie van een grasveld in een groote ftox plaatst: moeder Nora, wij met ons en dan kwam er ook nog bij Teun, een oppasser van een jaar of vijftien. Teun speelde met cn9, Nora stoeide ons en de menschen keken naar on?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 12