LEIDSCH DAGBLAD Donderdag 17 Juli 1930 No. 29 EEN HOOGE LOSPRIJS ina iar het Engelsch van V. M. METHLEY. Beknopt bewerkt door 0. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk II. Eif verliepen drie dagen, waarin Dick en ylniets naders van hun Oom vernamen. Jiad het zakboekje gehouden en scheen 0— niettegenstaande de aanwijzingen |hun Vader niet aan de jongens te in geven. Intusschen doolde het twee- iteloos door het huis en den tuin, te lig en te veel terneergeslagen om te zep of zich op de een of andere manier useeren. idelijk werden zij echter bij hun Oom |pen, die hun mededeelde, dat hij its één kans zag om de gevraagde som jecn e brengen en die was: er voor te Rn' Haar dat duurt misschien jaren!" zei ictt tegen zijn broertje, toen ze weer al en! waren. „We moeten geld probeeren te verdie- V' riep Lex uit. „Oat zal niet veel zijn," merkte Dick op, lal dien tijd houden ze Vader ge van- lof misschien j maakte den zin niet af en staarde |zich uit terwijl Lex zich cp de lippen jongens 1 Niet alleen maakten zij xnslig ongerust over het lot van hun maar bovendien voelden zij zich ig te veel in het huis van hun Oom hun Tante liet geen gelegenheid Yoor- m zonder hun te doen voelen, dat zij lijk te veel waren. |d gingen er veertien dagen voorbij. De }ns werden bleek en stil. Tante klaag- rtdurend over hen en Oom viel over tste kleinigheid. was Lex, die het eerst een grootsch ontwierp. Tante had, dien dag nog gevit dan anders en de jongens wa- 'oor straf met leege magen naar bed •d. ick, als we eens probeerden den schat idenl" zei Lex, zoodra zij samen boven kunnen we dien nou vinden?!" riep ongeloovig uit. zie je, Vader en wij zullen wel de i pigen zijn, die er van welen, behalve dan lijk Oom, maar die telt niet mee." 'at bedoel je eigenlijk?" vroeg Dick u het niet eenig zijn, als wij 'm von- m den losprijs voor Vader ermee be- in?l" keek zijn ondernemend broertje met Wl® oogen aan terwijl hij langzaam het ftlisch plan overdacht. Jij bedoelt toch zeker niet, dat we naar o zouden gaan?" vroeg hij ein- waarom niet?! Ilier hebben z'ons loedig. Tante zei vanmiddag nog, dat F' raar monden meer om te voeren „Maar hoe komen we er?" vroeg Dick weer. „O, dat weet ik nog niet. We zullen wel iets bedenken, als we maar eerst willenll Maar vóór alles moeten we het boekje te rug zien te krijgen en lezen wat er over den schat en hoe die te vinden is, rin slaat." Lcx stond al bij de deur, toen Dick ver wonderd vroeg: „Waar ga je naar toe?" „Het boekje halen 1" antwoordde dc jong ste. In het volgend oogenblik was hij de deur uit, zijn broertje hoogst verbaasd achterlatend. Al heel gauw kwam hij weer terug, zijn buit triomfantelijk omhoog houdend. „Het was heelemaal niet moeilijk!" zei hij. „Ze zaten in de zitkamer en het boekje lag op Oom's schrijftafel in zijn studeer kamer." Nadat de jongens de deur van hun slaap kamer eerst behoedzaam op slot hadden gedaan, lazen zij op den rand van Dick's bed gezeten in het boekje. Op de eerste bladzijde stond: „Thomas Jesmond." „Jesmond?!" zoo heette Moeders Moeder, vóór zij trouwde. Zij was een Engelsche," zei Dick. „Zoo kwam Moeder zeker aan het boekje. Deze Thomas Jesmond is dus de één of andere voorvader van ons. Maar laten we nu verder lezen." Lex hield den arm om Dick's schouder geslagen on het was heel stil in de kamer, terwijl de jongens den inhoud der vergeel de bladen lazen. Deze luidde: „Dit boek bevat de geschiedenis, hoe ik, Thomas Jesmond, in den jare 1641 met een lading zijde en linnen uitvoer. Wij had den mooi weer en een gunsligen wind, tot dat we ten Zuiden van de Golf van Biscaye een vreemd vaartuig zagen, dat veel groo- ler was dan het onze en met gewapende lieden bemand. Zoodra wij zagen, dat ze ons wilden aan vallen, brachten wij alles in gereedheid om ons te verdedigen. De zeeroovers waren echter bijzonder sterk en talrijk en na een langdurig en hardnekkig gevecht zonk de Rosamonda, ons schip, terwijl zes leden der bemanning en mijn persoon gevangen ge nomen werden. Zwaar geketend, wierpen ze ons in het ruim van het zeerooverschip. Toen we ein delijk op het dek werden gebracht, lag het vaartuig geankerd in den mond eener groote rivier. Op beide oevers was een stad gebouwd, een fraaie stad van witte muren waartusschen de groene boomen schilder achtig afstaken. Later hoorde ik, dat ds stad op den linkerover Sally, die aan den anderen kant Rabat was. Wij stapten nog steeds zwaar ge ketend aan wal in het zeerooversnest Sally, in een land, dat Marocco heette en geen pen kan de kwellingen beschrijven, welke wij doorstonden in den tijd, welke nu aanbrak. Overdag moesten wij een soort cement maken, hetwelk de Mooren gebruiken om te bouwen. Als we niet genoeg afleverden, werden we onbarmhartig afgeranseld- het liefst op onze voetzolen, hetgeen ondragc- lijke pijnen veroorzaakte. 's Nachts werden wij in een diepen pul neergelaten. Daarna werd de ladder weec ingehaald Na vele maanden, waarin ik iets van hun taal geleerd had, werd ik door den Kaïd1) van Rabat als tuinman gekocht en kwam er veel verbetering in mijn lot. Lateq had ik het geluk den eenigen zoon van den Kaïd te redden uit de handen van een booswicht, die den jongen had willen ste len. Ik kwam daardoor in de gunst van den Kaïd, die mij tot zijn secretaris verhief, daar ik een goede schrijfhand heb. Zoo- doende kwam ik van al zijn zaken op de hoogte en werd, ik in verschillende dingen door hem ingewijd. Ik was ongeveer zeven jaar in slavernij, toen de Sultan van Marocco geruchten hoorde van den rijkdom mijns meesters en hem een groote som gelds wilde afpersen. Daar de Kaïd echter weigerde deze te betalen, werd hij in de hoofdstad ontboden Hij ging in het volle bewustzijn, dat hij weinig kans had er uit terug te keeren. Hij nam daarom alle mogelijke maatre- gelen teneinde zijn fortuin voor zijn eenï- gen zoon in veiligheid te brengen en daar ik zijn volle vertrouwen bezat, beval hij mij zijn geld op een geheime plaats le ver bergen. Tegen den avond verliet ik de stad, og twee ezels den schat medevoerend, die als veiligheidsmaatregel onder allerlei koop waar verstopt was. De Kaïd had mij gezegd vooral een zeer moeilijk te ondekken plaats uit te zoeken en zoo ging ik dan op weg. Ik reisde verscheiden dagen, tot ik ein delijk aan een plek kwam, welke mij ge schikt voorkwam. Het was een vrij smalle spleet in de rotsen, die door kreupelhout aan het oog onttrokken werd. Ik verstopte de zakken met goud in een holle der rots en metselde den ingang dicht met ingre diënten en gereedschap, dat ik bij mij had Later wierp ik er aarde en bladeren op, zoodat niemand daar den schat zoeken zou De omgeving nam ik nauwkeurig op ten einde de plek later terug te kunnen vin den. Ik durfde de gegevens echter niet op schrijven, uit vrees, dat men ze vinden zou En het was heel gelukkig, dat ik dat niet gedaan had, want nadat ik op mijn terug weg allerlei gevaren getrotseerd had, werd ik eindelijk gevangen genomen en in een diepen put geworpen. Soms was ik dagen aan één stuk zonder voedsel of water en ik vreesde er eindelijk van uitputting le zullen sterven. Omdat ik de plek, waar de schat verborgen was, niet langer uitsluitend aan mijn geheugen wilde toevertrouwen en geen papier en ander schrijfgereedschap bij me had, grifte ik met het gebroken lemmet van mijn mes een kaart in een platten steen en voegde ik er nog verscheiden woorden aan toe. Dit laatste deed ik in het Engelsch, op dat geen der lieden uit die streken het zou kunnen ontcijferen, zelfs al mocht hij den steen ontdekken, dien ik later onder zand begroef. Ooslersch rechter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 11