VOETANGELS EN KLEMMEN
OP BELASTINGTERREIN.
De bacteriën in ons
dageiijksch leven.
„NIEUWE" HEEREN.
HOE MENEER TERRETER
DE LENTE BELEEFDE.
VISSCHERIJ-BER1CHTEN.
Directie en Administr. 2500
Redactie 1507
eigen afvalproducten zou ten onder gaan-
Behoudens echter hun functie van reini
gingsdienst die alle gestorven planten en
dieren en afvallen spoedig opruimt, doen ze
nog meer onmisbaar werk. n.L door de ge
noemde zaken dusdanig af te breken, en om
te vormen dat daaruit stoffen gevormd wor
den. die weer als voedsel voor de planten
wereld kunnen dienen.
Toch heeft die activiteit van de rottings
bacteriën voor ons menschen een onaange
name zijde als zij hun werkzaamheid ook
in onze menschelijke huishoudens gaan de-
monstreeren, waar ze dan vee] zorgen en
onaangenaamheden en soms ziektegevallen
kunnen veroorzaken.
Gelukkig staan ons vooral in den tegen-
woordigen tijd, tegen deze kleine indringers
krachtige wapens ten dienste, maar toch zal
het. om dezp op de meest nuttige wijze te
kunnen toepassen noodzakelijk zijn, dat
men eenig begrip heeft van de leefwijze en
de voornaamste eigenschappen van de be-
derfveroorzakende bacteriën.
•Onze kennis van deze kleine onderdeelen
van de natuur, die wij enkel maar met
sterke vergrootingen, waartoe de microsco
pen ons in staat stellen, kunnen waarne
men. dateert feitelijk pa9 van de laatste
helft van de vorige eetrw. Daarvoor had men
ze wel reeds waargenomen maar een goede
bestudeering van hun eigenschappen be
hoorde tot de onmogelijkheden, daar men de
verschillende soorten niet scheiden en
ieder afzonderlijk kweeken kon. Toen het
echter gelukte ze op kunstmatig bereide voe
dingsbodems te laten groeien, kon men hun
verschillende eigenschappen grondig bestu-
deeren.
Allereerst bleek toen hun geweldig voort
plantingsvermogen. Deze zaak nu geschiedt
bij de bacteriën zeer eenvoudig. Een vol
wassen bacterie, die den vorm van een
staafje heeft, breekt doormidden, waardoor
twee nieuwe individuen ontstaan, die zich
ieder op dezelfde wijze vermeerderen. De
snelheid waarmede deze deelingen elkaar
opvolgen is van verschillende factoren af
hankelijk. waarvan de samenstelling van
den voedingsbodem en de warmte en voch
tigheidsgraad van de omgeving de voor
naamste zijn. Zijn al deze factoren gunstig,
dan kunnen de deelingen elkander zeer snel
opvolgen. Vaak binnen bet halfuur. Men
kan zich slecht indenken wat dit zeggen
wil, maar degene die lust in cijferen heeft
kan de theoretische vermeerdering in 24
uur van öén bacil, dus aangenomen dat er
geen enkele sterft, uitrekenen en vindt dan
een getal met 12 nullen. Dit nu zegt ons ook
nog betrekkelijk weinig, maar nemen wij
aan, dat de bacil 5 duizendste milimeter
lang en duizendste millimeter dik en
breed was, dan neemt het nageslacht van
die eene bacil na 24 uur een ruimte in van
meer dan 3/10 Liter. Nu zal een dergelijke
vermeerdering practisch niet plaats kunnen
hebben, maar toch zal het, als men dit voor
beeld voor oogen houdt, wel geen verwon
dering meer wekken, dat spijzen soms bin
nen zeer korten tijd totaal onbruikbaar en
gevaarlijk kunnen w.q^d^n.
Ook de samenstelling van het voedings
milieu bleek bij ,den groei van de bacterie
een zeer belangrijke rol te spelen. De meeste
bacteriën hebben n.l. gaarne een eiwithou-
dende voedingsbodem. In het laboratorium
wordt daarom voor het kweeken veel ge
bruik gemaakt van bouillon, waaraan ver
schillende andere stoffen toegevoegd wor
den. Verder bleken ook aardappelen, melk
en gelatine zeer in deir smaak te vallen.
Onze huismoeders hebben dan ook vaak
genoeg ondervonden, dat het meerendeel
van onze voedingsmiddelen, die toch meestal
wel één van de genoemde stoffen bevatten,
voor de rottingsbacteriën een welbereide
tafel vormen.
De warmte speelt eveneens een groote
rol. De snelste vermeerdering geschiedt bij
de meeste soorten bij lichaamswarmte d.i.
37 gr. C. Moe warmer weer dus, hoe pret
tiger de bacteriën zich over het algemeen
zullen voelen en hoe sneller ze zich ook
zullen vermeerderen We zeiden hier over
het algemeen, want dit gaat niet voor alle
soorten op; er zijn er n.l ook die tempe
raturen onder het vriespunt of ver boven
de lichaamstemperatuur zonder cenig be
zwaar verdragen en zich daarbij nog ver
meerderen ook.
Ook de vochtigheidsgraad van de lucht
is van groot belang. Hoe droger de lucht is,
hoe moeilijker de groei, ook al zijn de andere
omstandigheden gunstig Ook dit kunnen
wij in ons dageiijksch leven goed waar-
Beiden waren „je dit" waarmee in
Amerika eeD zeker soort van gestaagde za-
kerjnenschem bestempeld wordt: menschen
met wei-doorvoede gezichten, met dikke ze
gelringen aan worst-vingers en met een be-
hageljjke middellijn van minstens anderhal-
ven meter om den aequator.
Beiden zaten tegenover elkander in een
eerste-klas restaurant en waren, wachtend op
der. kellner ,in een druk gesprek geraakt.
Zo hadden bet over vroegers tijden, over
vroegere avonturen, beleefd bij hun aan
komst in New-York.
„Ik zal nooit van mijn leven de eerste
paar jaar in deze stad vergeten", zei er
één van de twee .„Hemel nog 'n toe. toen
tertijd moest je nog -in bet zweet van je aan
schijn je brood verdienen. Toen ik hier aaD-
kwam, bestond mijn gansche vermogen uit
vijftien Amerikaansche centen en geen stukje
kleeding dan de vodden, die ik aan mpn lijf
droeg; en dan mijn slaapgelegenheid...!
U zult het niet willen gelooven, maar het
is de waarachtige waarheid, mijn slaapge
legenheid waseen leege teerton. Ben
mensoh als u", vervolgde hij. terwijl hij in
zp-.i stoel achteruit schoof met de uitdrukking
van iemand met een enorme ervaring, „een
mensch als n, gewoon aan luie en comfort,
heeft geen vermoeden wat het zeggen wil,
in de epen lucht in een teerton te overnach
ten".
„Mijn waarde", zei de ander, „als ge u
wilt wrbeelden, dat mij dergelijke avonturen
vreemd zijn, begaat gij de grootste vergis
sing van uw leven. Toen ik deze stad bin
nenging, had ik geen rooie duit en maanden
lang sliep ik in een piano-kist, achter een
fabrieksterrein. Een jongen, die gewend is
te slapen in een lekkere, warme teerton, zou
ra een paar nachten in een piano-kist spoe
dig begrjjpen..."
„Maar myn beste vriend", onderbrak hem
Rotinson, eenigszins kregelig, „dat bewijst
alléén maar, dat u een teerton niet kent Ge
durende de winternachten, toen u behagelijk
maffen kqn in uw piano-kist lag ik wakker
en rillend van de kou in mijn teerton, ter
wijl het vervloekt in mijn rug tochtte".
„Tocht", riep Jones uit, „tocht! Vertel mij
maar niets van tocht:'De kist, waarover ik
spreek, miste een plank en nog wel aan den
noordkant. Hier placht ik 's avonds te ritten,
terwijl ik meteen werkte en de sneeuw me
tershoog bij mij naar binnen stoof. En toch,
u moogt het gelooven of niet, toch dank ik
aan die qude kist de gelukkigste dagen mijns
levensja. ja, 't was toen nog de goeie,
oude tijd f Stralende, onschuldige dagen.
's morgens wakkeT wordend, wist je niet
wht je al niet doen zou met al je kracht,
met al je opgewektheid! Waarschijnlijk dat
u dit soort van leven niet aangekund had..."
„Niet aangekund?" schreeuwde Robinson
woedend uit, „zoo iets zou ik niet aaDgeknnd,
niet uitgehouden hebben? Voor deD dnivel'
ik ben er voor geschapen. Ik won. dat ik dit
onde leven nog eens opnieuw een tjjdje mocht
leiden. Enom op die onschuld terug te
komen, ik wed er om, dat u niet voor een
tiende zoo onschuldig was als ik, niet voor
eer. vijfde, niet voor een derde zoo on
schuldig! Bin wht voor een leven leidde men
ir. dien tjjdl U zult er op willen zweren, dat
ik een eerste klas leugenaar ben en me
niet willen geloovenen toch, ik kan
me avonden herinneren, dat ik twee, dria
vrienden op bezoek kreeg in de ton en wij
de helft van den nacht bij een stompje
kaars kaart speelden".
„Twee of drie", lachte Jones, „maar mjjn
beste Robinson, bij mjj, in mjjn piano-kist,
zjjn meermalen een half dozijn bij mij op
souper geweest en daarna hebben wij ook
kaart gespeeld en andere spelletjes, ook wel
pandverbeuren en meer van die grapjes. Ons
nemen; immers geen bederfelijker weer dan
de drukkende warmte vlak voor een on
weersbui. als de lucht verzadigd is met
waterdamp, terwijl daarentegen bij een
droge warmte de kans op bederf veel min
der is.
Wij hebben hiermede de allervoornaamste
eigenschappen gehad, welke wij bij onzen
strijd tegen de kleine plaaggeesten in het
oog moeten houden. Hoe wij daarvan het
beste gebruik kunnen maken, daarvoor een
volgend artikel.
R.
Het „goodwilldniveltje.
Wij Nederlanders zijn dol op vreemde
woorden, welke eigenschap, dunkt me, een
nachtmerrie moet zijn, voor hen die onze
taal van vreemde smetten trachten vrij te
houden. Objectief beschouwd, valt het ech
ter wel te begrijpen dat bepaalde vreemde
woorden, juist door hun kernachtige kort
heid er zoo gemakkelijk in gaan, waar de
vertaling meestal die deugd niet bezit.
Bij de Duitschers gaat de leer in dit op
zicht boven de natuur en zij zijn dan ook
meesters geworden in het verzinnen van
langademige benamingen, die echter onge
twijfeld geheel een Duitsch cachet dragen.
Zoo herinner ik me dat tijdens het herstel
len van een motor-defect te Emmerik, de
zeer „tüchtige" motorhersteller ons mede
deelde dat het euvel te zoeken was bij de
„Auspufventilheber"; wij noemen zoo iets
eenvoudig een kleplichter.
Om echter op vreemde woorden die hier
gangbaar zijn terug te komen, daar is b.v.
het woord „goodwill", in het Nederlandsch
vertaald door „Recht op de firma" of
„Waarde der zaak". Blijkbaar is deze ver
taling te lang van slof voor onze aan snel
heid gewende hersenen, men treft althans
tot zelfs in officieele stukken veelal het
woord „goodwill" aan, als „waarde der
zaak" bedoeld wordt. Dit moge een weinig
vreemd klinken, ten opzichte van het
woord „goodwill" doet men verstandig alle
verbazing of verwondering te laten varen.
Ik veronderstel dat dit woord in de middel
eeuwen nog niet bekend was, want zou dit
wel het geval geweest zijn. ongetwijfeld
zouden we hef in de vermaarde heksen
processen vermeld gevonden hebben. Want
van dat woord gaat een tooverkracht uit,
waarbij dan aan het begrip „tooveren"
wordt gedacht in de meest ongunstige be-
teekenis des woords. Men zegt immers niet
voor niets: Je zoudt er leeren tooveren
uit vervelingl Zoo is het nu met hef woord
„goodwill", het toovert de vroolijkste men
schel! om in vervelende zeurpieten. Men
schen die in het dageiijksch leven opval
len door. hun hupschheid, draaien ineens
om als een blad aan den boom. als ze het
woord „goodwill" tegenkomen. Hun, vóór
dien, blij stralende oogen worden strak, ze
blijven ineens steken in hun laatste goede
scherts en vertoonen plotseling een onuit
staanbare neiging tot het afsteken, of nog
erger lot het schrijven van een, er zeer
geleerd uitziende verhandeling over „good
will', wal deze beteekent, hoe ze kan bere
kend worden, hoe ze ontstaat, hoe ze teniet
gaat en wat mogelijke en onmogelijke za
ken er nog bijgehaald kunnen worden.
Merkwaardig is, dat ook onze in hooge
onaandoenlijkheid zetelende fiscus zich niet
heeft kunnen onttrekken aan de magische
kracht, die uitgestraald wordt door „good-
wil"! Het is de bekende geschiedenis- niet
zoodTa glansde dit machtige woord aan den
horizon, of de verwarring deed zijn entree
in de knapste koppen. Tot in het midden der
twintiger jajen gold als hoogste wijsheid,
gfdecreleerd door den IT.R., dat afschrijving
'op goodwill niet van het inkomen mocht
worden afgetroken. Doch ziet, goodwill zou
geen goodwill zijn geweest, indien ze niet
aanleiding zou hebben gegeven tot een plots
overslag gaan van den Hoogen Raad. waar
na aftrek wegens afschrijving op goodwill
weer toegestaan werd Ik twijfel er geen
oogcnblik aan of binnenkort zal er wel weer
een wijziging in deze zienswijze komen,
bijv. in dien geest, dat er van Mei tot No
vember mag worden afgeschreven, doch
voor hel winter-halfjaar niet. Heusch, het
goodwillduiveltje verliest zijn streken niet!
Dat ondervond ook die dokter, die de
praklijk overnam van een in ruste gaand
collega en voor het overnemen der bestaan
de Telaties de goodwill dus een zekere
som neertelde Overeenkomstig laatstge
noemde uitlegging v.d H.R. had onze aescu.
laap op de eerste aangifte die hij in zijn
nieuwe werkkring voor de inkomstenbe
lasting moest doen. 10 pCt afgetrokken
wegens afschrijving op de betaalde goodwill
Het g w. duivellje inspireerde den inspecteur
tot de zeer vreemde gedachten associatie,
„dat bij de overname van een dokters
praktijk in tegenstelling met die v een
handelszaak niet v. overname v. goodwill
Hel was nu eenmaal zoo, meneer Terreter
was een echte jonggezel, daaraan viel nu
mets ta veranderen en hij was er een van de
grappige soort ook nog.
„Neem het leven toch zooals het is: nuch
ter, en houd je niet voor den gek met aller
lei plechtigheden!" Zoo luidde steeds bij
sommige gelegenheden de aanloopzin. Hem
kwam het bijvoorbeeld ten eenenmale onbe
grijpelijk voor hoe iemand een gedicht op de
lente zou kunnen maken en dat er ook al
tijd weer menschen waren, die zoo n ge
dicht zelfs lazen en het mooi konden vinden
„De lenle?" zou hij vragen, „de lente,
maar dat is de spanne lijds tusschen den
winter en den zomer, anders niet. De tijd,
dat men zijne overschoenen in een hoek
gooit en een dunnere jas uit de hangkast
haalt, anders niemendal".
Doch bij het begin van zijn veertigste
lente had deze zonderling, meneer Terreter,
todh ook zijn avontuurtje een klein, onbe
duidend avontuurtje, zeker, maar toch
't Begon heel eenvoudig en gewoon. Op
een middag toen de ambtenaar bij de griffie,
Terreler. zijn huis verliet om naar de dorps-
secretarie te gaan, toen kwam er op eens
vlak bij zijne woning plotseling een rukwind
hem achter in zijn nek blazen. Het was een
van die ons zoo welbekende wervelwinden,
die je zoo op eens te pakken kunnen nemen.
Nu. den beelen aardbol zouden ze niet weg
kunnen blazen, maar het geschiedde, dal de
grijze hoed van den heer Terreter als een
I,
Ben praatje voor de hnisvronw.
(Nadruk verboden).
Zooals velen wel bekend zal zijn, worden
wij aan alle kanten omringd, door zeer
kleine levende wezens bacteriën geheelen.
Deze bacteriën worden niet alleen in groote
hoeveelheden op de voorwerpen uit onze om
geving aangetroffen, maar zweven eveneens
in de ons omringende lucht. Ook ons eigen
lichaam herbergt ze en wel voornamelijk in
het darmkanaal, waar verschillende soorten
ervan bij het spijsverteringsproces een zeer.
belangrijke taak vervullen. Want van deze
kleine oTganisraen, waarvan de grootste
slechts een lengte van ongeveer 8 duizend
ste millimeter hebben, bestaat een zeer groot
aantal variëteiten, die ieder op zichzelf
weer een ander uiterlijk en andere eigen
schappen bezitten. Meestal hebben ze den
vorm v3n korleTe of langere slaafjes, maar
ook andere, vaak karakteristieke vormen
worden aangetroffen.
Een aantal soorten, die echter maar een
betrekkelijk klein onderdeel vormen van het
bacteriegeslacht, hebben zieklemakende
eigenschappen voor mensch of dier, d w z.
dat, als ze zich in het menschelijk of dier
lijk lichaam gaan vermenigvuldigen, zij
daarbij vergiften vormen, die bij het aange
taste individu ziekteverschijnselen te voor
schijn roepen.
Een ander deel behooTt tot de groep der
z.g. rottingsbacteriën. Deze naam spreekt
voor zichzelf en illustreert voldoende de ge
volgen van de aanwezigheid van deze bac
teriën.
Hoe onsmakelijk de naam echter ook
moge klinken, toch willen wij juist aan deze
groep van bacteriën in dit en de volgende
artikelen onze speciale aandacht schenken.
In liet groote huishouden van Moeder Na
tuur toch spelen deze voor het bloote oog
onzichtbare wezens een zeer belangrijke, ja
onmisbare rol, daar zonder hun aanwezig
heid het planlen- en dierenleven ten eenen
male onmogelijk zou zijn en wel om de zeer
eenvoudige reden dat de planten- en dieren
wereld dan binnen zeer korten tijd in haar
kan worden gesproken, daar deze onafschei
delijk verbonden is aan des dokters persoon,
lijkheid en met zijn dood of vertrek ver
dwijnt."
De dokter kon zich met de gedachtengang
van den niet „goedwilligen" Inspecteur niet
vereenigen en ging in beroep. De Raad van
beroep greep de gelegenheid aan om een ge
lukkig maar korle, verhandeling ten besle fe
geven over het wezen van „goodwill", onder
mededeeling, „dat indien er goodwill in een
dokterspraktijk wordt gevormd, deze ont
staat door de persoonlijkheid, de kunde en
het geluk (ook niet erg vleiend) van den
arts, gelijk dit geldt voor handelszaken,
waar de persoonlijkheid de koopmansschap
met het geluk den goodwill vormen, en het
geen bij overnhme van een dokterspraktijk
meer wordt betaald dan aan goederen wordt
verkregen, wordt betaald voor bestaande
Telaties, d.i, de goodwill." De Minister van
Financiën was het mei dit gezichtsount
onder inblazing van den goodwilldemon
natuurlijk niet eens en ging in cassatie,
daarbij stellend dat hier in 't geheel geen
sprake was geweest van good wil. aangezien
de betaalsom had gediend voor den aankoop
van de geheele bron van inkome zelve en
niet ter verkrijging van een zelfstandig be
standdeel dier praktijk.
De Hooge Raad toonde zich echler niet
vatbaar voor deze subtiele spitsvondigheden
en zcide: Betaling voor overname van be
staande relaliën noemen wij in den Haag,
betaling voor goodwill en hel vail niet in le
zien, waarom op goodwill niet mag >vorden
afgeschreven.
Hiermede was de zaak teneinde en onze
aesculaap ging huiswaarts in de overtuiging
dal de H.R. althans, van meening is dal er
tusschen „goodwill" en „goedwillen" niet
zoo'n groot verschil bestaat.
«I
Vragen op dit gebied zullen gaarne'door
onzen medewerker worden beantwoord.
wilde eend van zijn hoofd vloog en, een
sierlijke bocht beschrijvend, neerkwam in
den tuin van mevrouw de weduwe Herzig.
Zoo was 'het. En meneer Terreter liep zijn
hoed achterna en stond op eens midden in
den vreemden luin voor een groot bloembed,
waar sneeuwklokjes stonden te slralen en
te bengelen en midden in die bloemen
weelde lag zijn grijze hoed en aan den
anderen kant van het perk 9tond mevrouw
Herzig met een paar half verwelkte stekjes
in hare hand en keek zeer verbaasd. Lieve
hemel, dat was te veel op eens! Maar de
jonge weduwe kreeg gauw hare opgeruimd
heid terug en zag haar 9chuchteren buur
man zonnig-lachend aan. Vlug raapte ze den
hoeji op en bood hem over het bloembed
heen zijn bezitter aan. Toen bedacht ze op
eens iets beters, ze bukte zich en plukte het
grool9le en mooiste sneeuwklokje af en
lachend stak ze het op den hoed.
„Dit i9 voor u. meneer, mijn buurman,
omdat u niet voor niets zoo in mijn rijk ge
sprongen zult hebben". En, vreemd, maar
meneer Terreter vergat om te bedanken, hij
zeide slechts: „Adieu I" drukte den hoed
vast op zijn hoofd en ging weg.
Zoo was het begonnen.
En toen was hel, alsof op dezen middag
er niets dan vreemde dingen gebeuren: dat
wil zeggen, de dag verliep als alle andere
dagen en toch scheen de wereld veranderd
te zijn en niets ging zooals gewoonlijk.
Meneer Terreter kwam wat builen adem
op de griffie en groette de aanwezigen luid
en hartelijk.
De klerk op zijn harden stoel en de
typiste achter haar schrijfmachine hieven 't
hoofd op en waren zeer verbaasd. Het was
zoo de gewoonte van meneer Terreter om
heel kalm den groet van de anderen af te
'wachten, vóór hij hun goeden dag zeide en
nog nooit had zijn groet zoo luid en vriende
lijk geklonken als nu. En daarbij kwam
nog. dat de kleine typisle het sneeuwklokje
op den hoed bemerkte en toen begonnen
hare vingers als razend op de toetsen van
de schrijfmachine te hameren, niet uit plot-
9elingen ijver, o neen. maar omdat door het
ratelend getik haar krampachtig gegichel
niet gehoord zou worden.
Neen maar, heb je ooit, meneer Terreter
en zoo'n bloemetjel En het gegichel ging
plotseling over in een harlelijken schater
lach. En au was meneer Terreter aan de
beurt om heel verbaasd te zijn. want nu
scheen het hem op eens toe, alsof zoo'n
vroolijk, aardig meisjesge9chater eigenlijk.,
ach wat, malligheid.En hij ging voor zijn
schrijftafel zitten en verdiepte zich in zijne
vervelende schrijverijen.
Op dien achtermiddag vlotte het prachtig
met zijn werk. Dat was ook iels ongewoons
om zoo flink op te schieten en zoo vlot te
schrijven Als hij een ander dossier uit de
muurkast haalde, dan bleef hij soms even
voor het venster slaan om naar het mooie,
vroolijke voorjaarsweer te kijken. En toen
dacht hij. dat die tuin van de griffie in de
lente
En zijne gedachten gingen naar andere
tuinen in het dorp en naar de wijde akkers,
die hel dorp omgaven. Ja, te denken, dat de
heele aarde zich nu weer verjongt en dat
alles weer vruchtbaar wordl. dat lichaam
en geest nieuw voedsel krijgt! En een pas
geploegde akker in hel voorjaar is eigenlijk
als een jonge man, die voor het levenson
derhoud van velen zorgt, die levensvreugde
geeft en het mogelijk maakt naar boven te
groeien".
Zoo droomde en filosofeerde op dezen
lentemiddag de anders zoo droge held van
de pen, de ambtenaar bij de griffie Terreter.
En tusschen de nog kale rozenstruiken van
den secretarie-tuin doemden dan plotseling
op een vrouwengezicht, een grijze hoed en
een sneeuwklokjeEn meneer Terreter
streek zich mei de hand over de oogen en
zijn voeten begonnen onder den lessenaar te
trappelen.
En lerwijl hij weder eens door het raam
naar builen keek. vloog een vogel naar het
dichtst bijzijnde park. Het was een spreeuw.
Hij pikte met zijn snavel in een hoopje
verdroogde mest en had dqar heel wat mee
te stellen. Eindelijk had hij een paar stroo-
Jialmen losgepikt en het dier, zielsgelukkig,
nam ze in zijn snavel en vloog er mee weg.
Waarheen? Meneer Terreter lachte witjes.
Maar hij dacht niet aan de vogelnestjes uit
zijn jongenstijd, doch aan opbouwen en op
richten en ook dacht hij er aan. welk een
heerlijk iets het zou zijn, voor een ander en
niet alleen voor zich zelf te kunnen denken
en zorgen, om een eigen gezin te hebben om
te koesteren.
Vreemd, zooals die gedachten vandaag op
hem aanstormden. Door den tuin van zijn
ziel fladerden ze als vlinders en die luin
wa9 zoo verwilderd en vol gewoekerd, dat
ze moeilijk er uit le verdrijven zouden zijn,
dat voelde hij.
Tegen den avond begon op het dorpsplein
de schooljeugd te dartelen en te stoeien.
En meneer Terreter wierp een laatsten blik
naar buiten. En nu was het al zoo ver met
eten was ook altjjd kostelijk. Voor den drom
mel, Robinson, gelooi me, jullie jongelui
hier in deze stad, die allemaal reeds jullie
maag, door het goede eten, hebt bedorven,
kunt je niet het genot voorstellen, waarmee
men in een paar aardappelschillen of in
een oude broodpudding-korst hapt".
„Nu we het juist over eenvoudige kost
hebben", onderbrak hem de ander, „kan
niemand beter dan ik bescheid geven. Hoe
dikwijls heb ik alléén maar op wat gort»,
pap geleefd, die toevallig bij een achterdeur
door iemand werd weggedaan; of ik ging
naar een varljensfokkerjj en bedelde om
wat draf, bestemd voor de varkens. Ik sou
kunnen zeggen, dat ik meer varkensvoer ge
geten heb dian
„Varkensvoer", brulde Robinson hem tegen
en sloeg met de vuist op tafel „.varkensvoer
verdraag ik beter dan..."
Plotseling zweeg hij met een onthutsten
gtmlach, aangerien een kellner aan hun
tafel was verschenen met de vraag:
„Wat wenscben de heeren te bestellen?"
„Middageten" ,zei Jones na een oogenb'.ik
van stilzwijgen. „Middageteniets, niets
't is mij altijd glad onverschillig wat ik
eet breng mij maar wat konde gortepap,
als die er ia, of een stak pekelvleesch, 't een
of 't ander, 't is me precies eender".
De kéllner wendde zich met een afgeme
ten, onaandoenlijk gericht naar Robinson.
„Breng mij ook maar wat koude gortepap",
zei bij, met een uitdagemd6n blik naar Jones.
„Van gisteren, als er nog W3t over is en ook
een paar aardappelschillen en een glas af
geroomde melk".
Daarop zwegen beiden. Jones leunde wat
in zijn stoel terug en keek Robinson scherp
aai. Benige minutenlang maten zjj elkaar
wederzijde met streng-monsterenden blik.
Toer keerde Robinson zich op zijn stoel om
en wenkte den kellner terug, die juist, de
bestelling voor rich heen mompelend, wilde
weggaan.
„Kellner", zei hjj met somberen buk, „ik
wii de bestelling iets wijzigen. Inplaats van
de konde gortepap moet je rnjj' een warme
hazenpaqfei brengen en eerst een paar do
zijn oestertjes en wat soep en ook wel wat
viseb en wat fruit".
De kellner wendde rich tot Jones.
„Breng mij maar hetzelfde", zei deze vaag
en voegde er meteen aan toe: „Ook wat
champagne
En als nn voortaan Jones en Robinson
eikaar opnieuw ontmoeten .blijft de herinne
ring aan de teerton zoowel als aan de piano-
kist dermate diep verborgen als een graf-
st*n onder een aardverschuiving.
UMUIDEN, 20 Juni.
VISCHPRITZEN.
Tarbot per K.G. f. 1.20—0.90. Tongen
f. 3.052.05. Griet per kist van 50 K.G.
f. 5530. Middelschol f. 40. Zetschol f. 40
24. Kleine schol 243. Bot f. 1.60. Schar
f 11.508. Middel roode Pood f. 47. Kleine
roode Poon f. 40. Pieterman en Poontjes
f. 195.50. Middel Schelvisch f. 35. Klein-
middel Schelv. f. 2516. Kleine Schelv. f. 15
—4.30. Kabeljauw p. kist van 125 K.G. f. 74
Gullen per kist van 50 K.G. f. 204. Wij
ting f. 4.90—3,20. Makreel f. 16.
Aangekomen de Stoomtrawlers: TJM 128,
met f. 2466. I.TM 131, met f. 2049; IJM 193,
met f 2331. I.TM 47, met f. 1972; I.TM 152
met f. 1733. TJM 70. met f. 1811: IJM 104,
met f. 1600 besomming.
ONZE TELEFOONNUMMERS:
(op 2 lijnen)
hem gekomen, dat hij het 9pelen, het juichen
het kibbelen van al die jongens en meisjes
volstrekt niet zooiets gewoons vond. Achter
al dat vroolijke gedoe zag hij het wonder
van de lente: iets pittigs, zooals de geur van
pas omgespitten grond, iets vroolijks, zooals
'het gefluit van den lijster, iets geheimzin
nigs, zooals het plotseling waaien van den
wind, iets onbeschrijfelijk-liefelijks en licht
gevends, zooals witstralende sneeuwklokjes
in een tuinzoo maar in een tuin. neen,
zooals die sneewklokjes in dien zekeren,
eenigen luinja zoo was het.
Toen meneer Terreter zich met die ge
dachte op heeterdaad betrapt had, was het
tiid. Hij nam zijn hoed en wilde weggaan.
Daar klopte de kleine typiste hem op de
schouder en zeide zoo fluisterend, dat het
meer op vogel getjilp dan op menschen spraak
geleek:
„Dat daar", en ze wees op den grijzen
hoed van meneer Terreter, ,,moet u straks
gauw in het water zetten, anders
al wat verflensd, het klokje hing slap naar
al wat verfensd, het klokje hing 9lap naar
beneden.
„Ja zeker straks", zeide meneer Terreter.
blijlachend en hij dacht: „Straks ga ik voor
dat bloemetje bedanken en danwie
weet
En hierna geschiedde het, dat de veer-
stigste lente van meneer Terreter zijn eerste
echte lente werd.
■o-
2-4