VOETANGELS EN KLEMMEN OP BELASTINGTERREIN. De bacteriën in ons dageiijksch leven. „NIEUWE" HEEREN. HOE MENEER TERRETER DE LENTE BELEEFDE. VISSCHERIJ-BER1CHTEN. Directie en Administr. 2500 Redactie 1507 eigen afvalproducten zou ten onder gaan- Behoudens echter hun functie van reini gingsdienst die alle gestorven planten en dieren en afvallen spoedig opruimt, doen ze nog meer onmisbaar werk. n.L door de ge noemde zaken dusdanig af te breken, en om te vormen dat daaruit stoffen gevormd wor den. die weer als voedsel voor de planten wereld kunnen dienen. Toch heeft die activiteit van de rottings bacteriën voor ons menschen een onaange name zijde als zij hun werkzaamheid ook in onze menschelijke huishoudens gaan de- monstreeren, waar ze dan vee] zorgen en onaangenaamheden en soms ziektegevallen kunnen veroorzaken. Gelukkig staan ons vooral in den tegen- woordigen tijd, tegen deze kleine indringers krachtige wapens ten dienste, maar toch zal het. om dezp op de meest nuttige wijze te kunnen toepassen noodzakelijk zijn, dat men eenig begrip heeft van de leefwijze en de voornaamste eigenschappen van de be- derfveroorzakende bacteriën. •Onze kennis van deze kleine onderdeelen van de natuur, die wij enkel maar met sterke vergrootingen, waartoe de microsco pen ons in staat stellen, kunnen waarne men. dateert feitelijk pa9 van de laatste helft van de vorige eetrw. Daarvoor had men ze wel reeds waargenomen maar een goede bestudeering van hun eigenschappen be hoorde tot de onmogelijkheden, daar men de verschillende soorten niet scheiden en ieder afzonderlijk kweeken kon. Toen het echter gelukte ze op kunstmatig bereide voe dingsbodems te laten groeien, kon men hun verschillende eigenschappen grondig bestu- deeren. Allereerst bleek toen hun geweldig voort plantingsvermogen. Deze zaak nu geschiedt bij de bacteriën zeer eenvoudig. Een vol wassen bacterie, die den vorm van een staafje heeft, breekt doormidden, waardoor twee nieuwe individuen ontstaan, die zich ieder op dezelfde wijze vermeerderen. De snelheid waarmede deze deelingen elkaar opvolgen is van verschillende factoren af hankelijk. waarvan de samenstelling van den voedingsbodem en de warmte en voch tigheidsgraad van de omgeving de voor naamste zijn. Zijn al deze factoren gunstig, dan kunnen de deelingen elkander zeer snel opvolgen. Vaak binnen bet halfuur. Men kan zich slecht indenken wat dit zeggen wil, maar degene die lust in cijferen heeft kan de theoretische vermeerdering in 24 uur van öén bacil, dus aangenomen dat er geen enkele sterft, uitrekenen en vindt dan een getal met 12 nullen. Dit nu zegt ons ook nog betrekkelijk weinig, maar nemen wij aan, dat de bacil 5 duizendste milimeter lang en duizendste millimeter dik en breed was, dan neemt het nageslacht van die eene bacil na 24 uur een ruimte in van meer dan 3/10 Liter. Nu zal een dergelijke vermeerdering practisch niet plaats kunnen hebben, maar toch zal het, als men dit voor beeld voor oogen houdt, wel geen verwon dering meer wekken, dat spijzen soms bin nen zeer korten tijd totaal onbruikbaar en gevaarlijk kunnen w.q^d^n. Ook de samenstelling van het voedings milieu bleek bij ,den groei van de bacterie een zeer belangrijke rol te spelen. De meeste bacteriën hebben n.l. gaarne een eiwithou- dende voedingsbodem. In het laboratorium wordt daarom voor het kweeken veel ge bruik gemaakt van bouillon, waaraan ver schillende andere stoffen toegevoegd wor den. Verder bleken ook aardappelen, melk en gelatine zeer in deir smaak te vallen. Onze huismoeders hebben dan ook vaak genoeg ondervonden, dat het meerendeel van onze voedingsmiddelen, die toch meestal wel één van de genoemde stoffen bevatten, voor de rottingsbacteriën een welbereide tafel vormen. De warmte speelt eveneens een groote rol. De snelste vermeerdering geschiedt bij de meeste soorten bij lichaamswarmte d.i. 37 gr. C. Moe warmer weer dus, hoe pret tiger de bacteriën zich over het algemeen zullen voelen en hoe sneller ze zich ook zullen vermeerderen We zeiden hier over het algemeen, want dit gaat niet voor alle soorten op; er zijn er n.l ook die tempe raturen onder het vriespunt of ver boven de lichaamstemperatuur zonder cenig be zwaar verdragen en zich daarbij nog ver meerderen ook. Ook de vochtigheidsgraad van de lucht is van groot belang. Hoe droger de lucht is, hoe moeilijker de groei, ook al zijn de andere omstandigheden gunstig Ook dit kunnen wij in ons dageiijksch leven goed waar- Beiden waren „je dit" waarmee in Amerika eeD zeker soort van gestaagde za- kerjnenschem bestempeld wordt: menschen met wei-doorvoede gezichten, met dikke ze gelringen aan worst-vingers en met een be- hageljjke middellijn van minstens anderhal- ven meter om den aequator. Beiden zaten tegenover elkander in een eerste-klas restaurant en waren, wachtend op der. kellner ,in een druk gesprek geraakt. Zo hadden bet over vroegers tijden, over vroegere avonturen, beleefd bij hun aan komst in New-York. „Ik zal nooit van mijn leven de eerste paar jaar in deze stad vergeten", zei er één van de twee .„Hemel nog 'n toe. toen tertijd moest je nog -in bet zweet van je aan schijn je brood verdienen. Toen ik hier aaD- kwam, bestond mijn gansche vermogen uit vijftien Amerikaansche centen en geen stukje kleeding dan de vodden, die ik aan mpn lijf droeg; en dan mijn slaapgelegenheid...! U zult het niet willen gelooven, maar het is de waarachtige waarheid, mijn slaapge legenheid waseen leege teerton. Ben mensoh als u", vervolgde hij. terwijl hij in zp-.i stoel achteruit schoof met de uitdrukking van iemand met een enorme ervaring, „een mensch als n, gewoon aan luie en comfort, heeft geen vermoeden wat het zeggen wil, in de epen lucht in een teerton te overnach ten". „Mijn waarde", zei de ander, „als ge u wilt wrbeelden, dat mij dergelijke avonturen vreemd zijn, begaat gij de grootste vergis sing van uw leven. Toen ik deze stad bin nenging, had ik geen rooie duit en maanden lang sliep ik in een piano-kist, achter een fabrieksterrein. Een jongen, die gewend is te slapen in een lekkere, warme teerton, zou ra een paar nachten in een piano-kist spoe dig begrjjpen..." „Maar myn beste vriend", onderbrak hem Rotinson, eenigszins kregelig, „dat bewijst alléén maar, dat u een teerton niet kent Ge durende de winternachten, toen u behagelijk maffen kqn in uw piano-kist lag ik wakker en rillend van de kou in mijn teerton, ter wijl het vervloekt in mijn rug tochtte". „Tocht", riep Jones uit, „tocht! Vertel mij maar niets van tocht:'De kist, waarover ik spreek, miste een plank en nog wel aan den noordkant. Hier placht ik 's avonds te ritten, terwijl ik meteen werkte en de sneeuw me tershoog bij mij naar binnen stoof. En toch, u moogt het gelooven of niet, toch dank ik aan die qude kist de gelukkigste dagen mijns levensja. ja, 't was toen nog de goeie, oude tijd f Stralende, onschuldige dagen. 's morgens wakkeT wordend, wist je niet wht je al niet doen zou met al je kracht, met al je opgewektheid! Waarschijnlijk dat u dit soort van leven niet aangekund had..." „Niet aangekund?" schreeuwde Robinson woedend uit, „zoo iets zou ik niet aaDgeknnd, niet uitgehouden hebben? Voor deD dnivel' ik ben er voor geschapen. Ik won. dat ik dit onde leven nog eens opnieuw een tjjdje mocht leiden. Enom op die onschuld terug te komen, ik wed er om, dat u niet voor een tiende zoo onschuldig was als ik, niet voor eer. vijfde, niet voor een derde zoo on schuldig! Bin wht voor een leven leidde men ir. dien tjjdl U zult er op willen zweren, dat ik een eerste klas leugenaar ben en me niet willen geloovenen toch, ik kan me avonden herinneren, dat ik twee, dria vrienden op bezoek kreeg in de ton en wij de helft van den nacht bij een stompje kaars kaart speelden". „Twee of drie", lachte Jones, „maar mjjn beste Robinson, bij mjj, in mjjn piano-kist, zjjn meermalen een half dozijn bij mij op souper geweest en daarna hebben wij ook kaart gespeeld en andere spelletjes, ook wel pandverbeuren en meer van die grapjes. Ons nemen; immers geen bederfelijker weer dan de drukkende warmte vlak voor een on weersbui. als de lucht verzadigd is met waterdamp, terwijl daarentegen bij een droge warmte de kans op bederf veel min der is. Wij hebben hiermede de allervoornaamste eigenschappen gehad, welke wij bij onzen strijd tegen de kleine plaaggeesten in het oog moeten houden. Hoe wij daarvan het beste gebruik kunnen maken, daarvoor een volgend artikel. R. Het „goodwilldniveltje. Wij Nederlanders zijn dol op vreemde woorden, welke eigenschap, dunkt me, een nachtmerrie moet zijn, voor hen die onze taal van vreemde smetten trachten vrij te houden. Objectief beschouwd, valt het ech ter wel te begrijpen dat bepaalde vreemde woorden, juist door hun kernachtige kort heid er zoo gemakkelijk in gaan, waar de vertaling meestal die deugd niet bezit. Bij de Duitschers gaat de leer in dit op zicht boven de natuur en zij zijn dan ook meesters geworden in het verzinnen van langademige benamingen, die echter onge twijfeld geheel een Duitsch cachet dragen. Zoo herinner ik me dat tijdens het herstel len van een motor-defect te Emmerik, de zeer „tüchtige" motorhersteller ons mede deelde dat het euvel te zoeken was bij de „Auspufventilheber"; wij noemen zoo iets eenvoudig een kleplichter. Om echter op vreemde woorden die hier gangbaar zijn terug te komen, daar is b.v. het woord „goodwill", in het Nederlandsch vertaald door „Recht op de firma" of „Waarde der zaak". Blijkbaar is deze ver taling te lang van slof voor onze aan snel heid gewende hersenen, men treft althans tot zelfs in officieele stukken veelal het woord „goodwill" aan, als „waarde der zaak" bedoeld wordt. Dit moge een weinig vreemd klinken, ten opzichte van het woord „goodwill" doet men verstandig alle verbazing of verwondering te laten varen. Ik veronderstel dat dit woord in de middel eeuwen nog niet bekend was, want zou dit wel het geval geweest zijn. ongetwijfeld zouden we hef in de vermaarde heksen processen vermeld gevonden hebben. Want van dat woord gaat een tooverkracht uit, waarbij dan aan het begrip „tooveren" wordt gedacht in de meest ongunstige be- teekenis des woords. Men zegt immers niet voor niets: Je zoudt er leeren tooveren uit vervelingl Zoo is het nu met hef woord „goodwill", het toovert de vroolijkste men schel! om in vervelende zeurpieten. Men schen die in het dageiijksch leven opval len door. hun hupschheid, draaien ineens om als een blad aan den boom. als ze het woord „goodwill" tegenkomen. Hun, vóór dien, blij stralende oogen worden strak, ze blijven ineens steken in hun laatste goede scherts en vertoonen plotseling een onuit staanbare neiging tot het afsteken, of nog erger lot het schrijven van een, er zeer geleerd uitziende verhandeling over „good will', wal deze beteekent, hoe ze kan bere kend worden, hoe ze ontstaat, hoe ze teniet gaat en wat mogelijke en onmogelijke za ken er nog bijgehaald kunnen worden. Merkwaardig is, dat ook onze in hooge onaandoenlijkheid zetelende fiscus zich niet heeft kunnen onttrekken aan de magische kracht, die uitgestraald wordt door „good- wil"! Het is de bekende geschiedenis- niet zoodTa glansde dit machtige woord aan den horizon, of de verwarring deed zijn entree in de knapste koppen. Tot in het midden der twintiger jajen gold als hoogste wijsheid, gfdecreleerd door den IT.R., dat afschrijving 'op goodwill niet van het inkomen mocht worden afgetroken. Doch ziet, goodwill zou geen goodwill zijn geweest, indien ze niet aanleiding zou hebben gegeven tot een plots overslag gaan van den Hoogen Raad. waar na aftrek wegens afschrijving op goodwill weer toegestaan werd Ik twijfel er geen oogcnblik aan of binnenkort zal er wel weer een wijziging in deze zienswijze komen, bijv. in dien geest, dat er van Mei tot No vember mag worden afgeschreven, doch voor hel winter-halfjaar niet. Heusch, het goodwillduiveltje verliest zijn streken niet! Dat ondervond ook die dokter, die de praklijk overnam van een in ruste gaand collega en voor het overnemen der bestaan de Telaties de goodwill dus een zekere som neertelde Overeenkomstig laatstge noemde uitlegging v.d H.R. had onze aescu. laap op de eerste aangifte die hij in zijn nieuwe werkkring voor de inkomstenbe lasting moest doen. 10 pCt afgetrokken wegens afschrijving op de betaalde goodwill Het g w. duivellje inspireerde den inspecteur tot de zeer vreemde gedachten associatie, „dat bij de overname van een dokters praktijk in tegenstelling met die v een handelszaak niet v. overname v. goodwill Hel was nu eenmaal zoo, meneer Terreter was een echte jonggezel, daaraan viel nu mets ta veranderen en hij was er een van de grappige soort ook nog. „Neem het leven toch zooals het is: nuch ter, en houd je niet voor den gek met aller lei plechtigheden!" Zoo luidde steeds bij sommige gelegenheden de aanloopzin. Hem kwam het bijvoorbeeld ten eenenmale onbe grijpelijk voor hoe iemand een gedicht op de lente zou kunnen maken en dat er ook al tijd weer menschen waren, die zoo n ge dicht zelfs lazen en het mooi konden vinden „De lenle?" zou hij vragen, „de lente, maar dat is de spanne lijds tusschen den winter en den zomer, anders niet. De tijd, dat men zijne overschoenen in een hoek gooit en een dunnere jas uit de hangkast haalt, anders niemendal". Doch bij het begin van zijn veertigste lente had deze zonderling, meneer Terreter, todh ook zijn avontuurtje een klein, onbe duidend avontuurtje, zeker, maar toch 't Begon heel eenvoudig en gewoon. Op een middag toen de ambtenaar bij de griffie, Terreler. zijn huis verliet om naar de dorps- secretarie te gaan, toen kwam er op eens vlak bij zijne woning plotseling een rukwind hem achter in zijn nek blazen. Het was een van die ons zoo welbekende wervelwinden, die je zoo op eens te pakken kunnen nemen. Nu. den beelen aardbol zouden ze niet weg kunnen blazen, maar het geschiedde, dal de grijze hoed van den heer Terreter als een I, Ben praatje voor de hnisvronw. (Nadruk verboden). Zooals velen wel bekend zal zijn, worden wij aan alle kanten omringd, door zeer kleine levende wezens bacteriën geheelen. Deze bacteriën worden niet alleen in groote hoeveelheden op de voorwerpen uit onze om geving aangetroffen, maar zweven eveneens in de ons omringende lucht. Ook ons eigen lichaam herbergt ze en wel voornamelijk in het darmkanaal, waar verschillende soorten ervan bij het spijsverteringsproces een zeer. belangrijke taak vervullen. Want van deze kleine oTganisraen, waarvan de grootste slechts een lengte van ongeveer 8 duizend ste millimeter hebben, bestaat een zeer groot aantal variëteiten, die ieder op zichzelf weer een ander uiterlijk en andere eigen schappen bezitten. Meestal hebben ze den vorm v3n korleTe of langere slaafjes, maar ook andere, vaak karakteristieke vormen worden aangetroffen. Een aantal soorten, die echter maar een betrekkelijk klein onderdeel vormen van het bacteriegeslacht, hebben zieklemakende eigenschappen voor mensch of dier, d w z. dat, als ze zich in het menschelijk of dier lijk lichaam gaan vermenigvuldigen, zij daarbij vergiften vormen, die bij het aange taste individu ziekteverschijnselen te voor schijn roepen. Een ander deel behooTt tot de groep der z.g. rottingsbacteriën. Deze naam spreekt voor zichzelf en illustreert voldoende de ge volgen van de aanwezigheid van deze bac teriën. Hoe onsmakelijk de naam echter ook moge klinken, toch willen wij juist aan deze groep van bacteriën in dit en de volgende artikelen onze speciale aandacht schenken. In liet groote huishouden van Moeder Na tuur toch spelen deze voor het bloote oog onzichtbare wezens een zeer belangrijke, ja onmisbare rol, daar zonder hun aanwezig heid het planlen- en dierenleven ten eenen male onmogelijk zou zijn en wel om de zeer eenvoudige reden dat de planten- en dieren wereld dan binnen zeer korten tijd in haar kan worden gesproken, daar deze onafschei delijk verbonden is aan des dokters persoon, lijkheid en met zijn dood of vertrek ver dwijnt." De dokter kon zich met de gedachtengang van den niet „goedwilligen" Inspecteur niet vereenigen en ging in beroep. De Raad van beroep greep de gelegenheid aan om een ge lukkig maar korle, verhandeling ten besle fe geven over het wezen van „goodwill", onder mededeeling, „dat indien er goodwill in een dokterspraktijk wordt gevormd, deze ont staat door de persoonlijkheid, de kunde en het geluk (ook niet erg vleiend) van den arts, gelijk dit geldt voor handelszaken, waar de persoonlijkheid de koopmansschap met het geluk den goodwill vormen, en het geen bij overnhme van een dokterspraktijk meer wordt betaald dan aan goederen wordt verkregen, wordt betaald voor bestaande Telaties, d.i, de goodwill." De Minister van Financiën was het mei dit gezichtsount onder inblazing van den goodwilldemon natuurlijk niet eens en ging in cassatie, daarbij stellend dat hier in 't geheel geen sprake was geweest van good wil. aangezien de betaalsom had gediend voor den aankoop van de geheele bron van inkome zelve en niet ter verkrijging van een zelfstandig be standdeel dier praktijk. De Hooge Raad toonde zich echler niet vatbaar voor deze subtiele spitsvondigheden en zcide: Betaling voor overname van be staande relaliën noemen wij in den Haag, betaling voor goodwill en hel vail niet in le zien, waarom op goodwill niet mag >vorden afgeschreven. Hiermede was de zaak teneinde en onze aesculaap ging huiswaarts in de overtuiging dal de H.R. althans, van meening is dal er tusschen „goodwill" en „goedwillen" niet zoo'n groot verschil bestaat. «I Vragen op dit gebied zullen gaarne'door onzen medewerker worden beantwoord. wilde eend van zijn hoofd vloog en, een sierlijke bocht beschrijvend, neerkwam in den tuin van mevrouw de weduwe Herzig. Zoo was 'het. En meneer Terreter liep zijn hoed achterna en stond op eens midden in den vreemden luin voor een groot bloembed, waar sneeuwklokjes stonden te slralen en te bengelen en midden in die bloemen weelde lag zijn grijze hoed en aan den anderen kant van het perk 9tond mevrouw Herzig met een paar half verwelkte stekjes in hare hand en keek zeer verbaasd. Lieve hemel, dat was te veel op eens! Maar de jonge weduwe kreeg gauw hare opgeruimd heid terug en zag haar 9chuchteren buur man zonnig-lachend aan. Vlug raapte ze den hoeji op en bood hem over het bloembed heen zijn bezitter aan. Toen bedacht ze op eens iets beters, ze bukte zich en plukte het grool9le en mooiste sneeuwklokje af en lachend stak ze het op den hoed. „Dit i9 voor u. meneer, mijn buurman, omdat u niet voor niets zoo in mijn rijk ge sprongen zult hebben". En, vreemd, maar meneer Terreter vergat om te bedanken, hij zeide slechts: „Adieu I" drukte den hoed vast op zijn hoofd en ging weg. Zoo was het begonnen. En toen was hel, alsof op dezen middag er niets dan vreemde dingen gebeuren: dat wil zeggen, de dag verliep als alle andere dagen en toch scheen de wereld veranderd te zijn en niets ging zooals gewoonlijk. Meneer Terreter kwam wat builen adem op de griffie en groette de aanwezigen luid en hartelijk. De klerk op zijn harden stoel en de typiste achter haar schrijfmachine hieven 't hoofd op en waren zeer verbaasd. Het was zoo de gewoonte van meneer Terreter om heel kalm den groet van de anderen af te 'wachten, vóór hij hun goeden dag zeide en nog nooit had zijn groet zoo luid en vriende lijk geklonken als nu. En daarbij kwam nog. dat de kleine typisle het sneeuwklokje op den hoed bemerkte en toen begonnen hare vingers als razend op de toetsen van de schrijfmachine te hameren, niet uit plot- 9elingen ijver, o neen. maar omdat door het ratelend getik haar krampachtig gegichel niet gehoord zou worden. Neen maar, heb je ooit, meneer Terreter en zoo'n bloemetjel En het gegichel ging plotseling over in een harlelijken schater lach. En au was meneer Terreter aan de beurt om heel verbaasd te zijn. want nu scheen het hem op eens toe, alsof zoo'n vroolijk, aardig meisjesge9chater eigenlijk., ach wat, malligheid.En hij ging voor zijn schrijftafel zitten en verdiepte zich in zijne vervelende schrijverijen. Op dien achtermiddag vlotte het prachtig met zijn werk. Dat was ook iels ongewoons om zoo flink op te schieten en zoo vlot te schrijven Als hij een ander dossier uit de muurkast haalde, dan bleef hij soms even voor het venster slaan om naar het mooie, vroolijke voorjaarsweer te kijken. En toen dacht hij. dat die tuin van de griffie in de lente En zijne gedachten gingen naar andere tuinen in het dorp en naar de wijde akkers, die hel dorp omgaven. Ja, te denken, dat de heele aarde zich nu weer verjongt en dat alles weer vruchtbaar wordl. dat lichaam en geest nieuw voedsel krijgt! En een pas geploegde akker in hel voorjaar is eigenlijk als een jonge man, die voor het levenson derhoud van velen zorgt, die levensvreugde geeft en het mogelijk maakt naar boven te groeien". Zoo droomde en filosofeerde op dezen lentemiddag de anders zoo droge held van de pen, de ambtenaar bij de griffie Terreter. En tusschen de nog kale rozenstruiken van den secretarie-tuin doemden dan plotseling op een vrouwengezicht, een grijze hoed en een sneeuwklokjeEn meneer Terreter streek zich mei de hand over de oogen en zijn voeten begonnen onder den lessenaar te trappelen. En lerwijl hij weder eens door het raam naar builen keek. vloog een vogel naar het dichtst bijzijnde park. Het was een spreeuw. Hij pikte met zijn snavel in een hoopje verdroogde mest en had dqar heel wat mee te stellen. Eindelijk had hij een paar stroo- Jialmen losgepikt en het dier, zielsgelukkig, nam ze in zijn snavel en vloog er mee weg. Waarheen? Meneer Terreter lachte witjes. Maar hij dacht niet aan de vogelnestjes uit zijn jongenstijd, doch aan opbouwen en op richten en ook dacht hij er aan. welk een heerlijk iets het zou zijn, voor een ander en niet alleen voor zich zelf te kunnen denken en zorgen, om een eigen gezin te hebben om te koesteren. Vreemd, zooals die gedachten vandaag op hem aanstormden. Door den tuin van zijn ziel fladerden ze als vlinders en die luin wa9 zoo verwilderd en vol gewoekerd, dat ze moeilijk er uit le verdrijven zouden zijn, dat voelde hij. Tegen den avond begon op het dorpsplein de schooljeugd te dartelen en te stoeien. En meneer Terreter wierp een laatsten blik naar buiten. En nu was het al zoo ver met eten was ook altjjd kostelijk. Voor den drom mel, Robinson, gelooi me, jullie jongelui hier in deze stad, die allemaal reeds jullie maag, door het goede eten, hebt bedorven, kunt je niet het genot voorstellen, waarmee men in een paar aardappelschillen of in een oude broodpudding-korst hapt". „Nu we het juist over eenvoudige kost hebben", onderbrak hem de ander, „kan niemand beter dan ik bescheid geven. Hoe dikwijls heb ik alléén maar op wat gort», pap geleefd, die toevallig bij een achterdeur door iemand werd weggedaan; of ik ging naar een varljensfokkerjj en bedelde om wat draf, bestemd voor de varkens. Ik sou kunnen zeggen, dat ik meer varkensvoer ge geten heb dian „Varkensvoer", brulde Robinson hem tegen en sloeg met de vuist op tafel „.varkensvoer verdraag ik beter dan..." Plotseling zweeg hij met een onthutsten gtmlach, aangerien een kellner aan hun tafel was verschenen met de vraag: „Wat wenscben de heeren te bestellen?" „Middageten" ,zei Jones na een oogenb'.ik van stilzwijgen. „Middageteniets, niets 't is mij altijd glad onverschillig wat ik eet breng mij maar wat konde gortepap, als die er ia, of een stak pekelvleesch, 't een of 't ander, 't is me precies eender". De kéllner wendde zich met een afgeme ten, onaandoenlijk gericht naar Robinson. „Breng mij ook maar wat koude gortepap", zei bij, met een uitdagemd6n blik naar Jones. „Van gisteren, als er nog W3t over is en ook een paar aardappelschillen en een glas af geroomde melk". Daarop zwegen beiden. Jones leunde wat in zijn stoel terug en keek Robinson scherp aai. Benige minutenlang maten zjj elkaar wederzijde met streng-monsterenden blik. Toer keerde Robinson zich op zijn stoel om en wenkte den kellner terug, die juist, de bestelling voor rich heen mompelend, wilde weggaan. „Kellner", zei hjj met somberen buk, „ik wii de bestelling iets wijzigen. Inplaats van de konde gortepap moet je rnjj' een warme hazenpaqfei brengen en eerst een paar do zijn oestertjes en wat soep en ook wel wat viseb en wat fruit". De kellner wendde rich tot Jones. „Breng mij maar hetzelfde", zei deze vaag en voegde er meteen aan toe: „Ook wat champagne En als nn voortaan Jones en Robinson eikaar opnieuw ontmoeten .blijft de herinne ring aan de teerton zoowel als aan de piano- kist dermate diep verborgen als een graf- st*n onder een aardverschuiving. UMUIDEN, 20 Juni. VISCHPRITZEN. Tarbot per K.G. f. 1.20—0.90. Tongen f. 3.052.05. Griet per kist van 50 K.G. f. 5530. Middelschol f. 40. Zetschol f. 40 24. Kleine schol 243. Bot f. 1.60. Schar f 11.508. Middel roode Pood f. 47. Kleine roode Poon f. 40. Pieterman en Poontjes f. 195.50. Middel Schelvisch f. 35. Klein- middel Schelv. f. 2516. Kleine Schelv. f. 15 —4.30. Kabeljauw p. kist van 125 K.G. f. 74 Gullen per kist van 50 K.G. f. 204. Wij ting f. 4.90—3,20. Makreel f. 16. Aangekomen de Stoomtrawlers: TJM 128, met f. 2466. I.TM 131, met f. 2049; IJM 193, met f 2331. I.TM 47, met f. 1972; I.TM 152 met f. 1733. TJM 70. met f. 1811: IJM 104, met f. 1600 besomming. ONZE TELEFOONNUMMERS: (op 2 lijnen) hem gekomen, dat hij het 9pelen, het juichen het kibbelen van al die jongens en meisjes volstrekt niet zooiets gewoons vond. Achter al dat vroolijke gedoe zag hij het wonder van de lente: iets pittigs, zooals de geur van pas omgespitten grond, iets vroolijks, zooals 'het gefluit van den lijster, iets geheimzin nigs, zooals het plotseling waaien van den wind, iets onbeschrijfelijk-liefelijks en licht gevends, zooals witstralende sneeuwklokjes in een tuinzoo maar in een tuin. neen, zooals die sneewklokjes in dien zekeren, eenigen luinja zoo was het. Toen meneer Terreter zich met die ge dachte op heeterdaad betrapt had, was het tiid. Hij nam zijn hoed en wilde weggaan. Daar klopte de kleine typiste hem op de schouder en zeide zoo fluisterend, dat het meer op vogel getjilp dan op menschen spraak geleek: „Dat daar", en ze wees op den grijzen hoed van meneer Terreter, ,,moet u straks gauw in het water zetten, anders al wat verflensd, het klokje hing slap naar al wat verfensd, het klokje hing 9lap naar beneden. „Ja zeker straks", zeide meneer Terreter. blijlachend en hij dacht: „Straks ga ik voor dat bloemetje bedanken en danwie weet En hierna geschiedde het, dat de veer- stigste lente van meneer Terreter zijn eerste echte lente werd. ■o- 2-4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14