Eet
koning naar het prachtige kasteel en woon
de daar met de prinses gedurende langen
tijd. Den ring en het verroeste slot had hij
in een klein kistje gepakt en in een afzon
derlijke kamer van het kasteel gezet en op
dat vooral niemand naar binnen zou gaan,
had hij de prinses den sleutel gegeven, en
haar op het hart gedrukt, vooral zelf ook
niet in die kamer te komen En dat was ook
wel noodig. want toen hij prins geworden
was. had hij zich naar prinsenmanier, het
jagen aangewend om zich den lijd te kor
ten, en hij was vaak den lieven langen dag
buiten in 't bosch en joeg op herten en reeën.
Intusschen had de oude koopman op een
goeden dag eens in den tooverspiegel geke
ken. en daarin had hij gezien, dat de boeren
zoon de prinses getrouwd had en een ko
ninklijke prins was geworden. Ook kon hij
in den spiegel het prachtige slot zien en in
het slot in een afzonderlijke kamer de beide
tooverdingen in een kistje dat midden in de
kamer op pen tafel stond
Dat ergerde hem groen en geel en na eenig
nadenken verkleedde hij zich al9 bouw
meester en kwam op een goeden morgen,
toen de prins net weer op jacht was gegaan,
bij het kasteel
„Prinses" ze; hij. toen hij voor de ko
ningsdochter stond, „red mijn levchl De ko
ning in wiens land ik woon, heeft mij bevo
len een slot te bouwen proxies gelijk aan
dit waarin gij woont- en wanneer het mij
niet gelukt, laat hij mij aan de hoogste galg
ophangen Zou ik misschien hel paleis eens
mogen bekijken?"
De koningsdochter vond het uitermate
deftig dat een bouwmeester van zoo ver geko
men was om het palei'9 van haren echtgenoot
te zien. en ze gaf hem toestemming het van
binnen en van buiten na te teekenen Alleen,
in de verboden kamer Het ze hem niet. Na
dat de toovenaar echter met alles klaar was,
wilde hij ook het laatste vertrek zien
..Wanneer het slot niet precies gelijk aao
dit wordt, ben ik verlorenl" sprak hij en dal
vond de prinses zoo verschrikkelijk, dat ze
zeide:
„Ik mag er niet in, mij heeft mijn mail
het verboden Maar gij moogt het vlug even
bekijken Zeg hel echter aan niemandI"
Nauwelijks had zij den sleutel in het slot
omgedraaid en de deur geopend of de koop
man was al binnen, had het kistje open ge
daan. het verroeste slot er uit genomen en
flink geschud Wat wil die ellendige koon
man van ons?" vroegen de drie reuzen,
want ze ergerden zich dat ze den aarts
schelm moesten gehoorzamen ..Ik beveel
jullie, dat je het slot met de prinses erin op
een eiland in zee brengt En den bóeren-
prins neem iullie op en vertrapt hem op het
naburige eiland in den modder"
Nauwelijks had de koopman dezo woorden
gesproken, of de drie reuzen waTen al md
het paleÏ9 en alles wat er in was door de
lucht gevlogen en hadden het op het eiland
neergezet Daarna grepen ze den prins in
bet bosch en droegen hem naar het nabu
rige eiland en stampten hem met hun voe
ten in den modder maar ze maakten het
niet al te bont zoodaf hij in leven bleef,
en hij zich toen de reuzen verdwenen wa
ren. wepr eruit kon werken
Daar zat hij nu op het kleine eiland en
kon over de zee heen op het andere eiland
zijn slot zien liggen en hij kon er niet
naar toe
En als hij honger had. was er geen
dienaar die hem gebraad en wijn bracht,
hij moest zijn honger stillen met de weinige
kruiden die in het moeras groeiden Zoo ver-
lieD een geruimen tijd en wanneer hij vol
doende kruiden gezocht en daarmee zijn
honger verdreven had. liep hij steeds het
strand op en neer en zag uit naar het slot,
waarin zijn nrinses woonde. Toen hij nu
eens op een dag weer aan het strand liep,
zag hij opeens ren witte kat. dio in het wa
ter visschen ving ze met haar poot op het
zand wierp en vervolgens opat.
..Poesje" zei hij vriendelijk en 9lreek haar
liefkoozend over haar witten rug. „poesje,
we zullen eerlijk doelen, ik braad de visch,
en we eten ze zamen op."
En meteen stak hij een vuurtje aan. deed
de visschen. die de kleine poes gevangen
had. aan het braadspit, en braadde zo boven
dc vlam
En als ze gaar waren, gaf hij het katje
de helft en den andere helft hield hij zelf.
Dat vond de kat heel prettig en ze werd
Waar komen toch, vraagt Liesje
De sterretjes vaudaan 1
Ik zie ze dikwijls 'b avonds
Weer aan den hemel staan.
En dan begrijp ik ook niet
Moes zegt, 't is nieuwe maan!
Waar of do oude maan toch
Nu wel naar toe zou gaan 7
Wel Liesje, antwoordt Rietje
Ze knippen d'oude maan
Aan stukken, 't Zijn de sterren,
Die aan den hemel staan.
Jc kunt toch heel best zieD. zegl
Ze zijn van 't zelfde goed.
Zoodat is 't niet eenvoudig 1 -
Je sterren krijgen moet.
Als 't maantje weer verknipt wordt.
Ja, ja, juicht LieBje blij.
Daarom zijn, als de maan schijnt,
Er meestal sterren bijl
goede vrienden met den prins en ving nog
eens zooveel visschen als vroeger, opdat
haar kameraad niet meer die kruiden van
vroeger zou behoeven te eten En wanneer
ze verzadigd waren vertelden ze elkaar het
een en ander. De prin9 kende allerlei mooie
verhalen, en het poesje luisterde er graag
naar, maar antwoorden kon het niet. het
zei alleen maar: „miauw, miauw, miauw!"
Op een morgen zei de prins: „M'n beste
kleine poes, je zou me eigenlijk wel kunnen
helpenI Zwem dan eens over dezen zee
arm naar het slot daarginds Daarbinnen
is een gesloten kamer, en in die kamer slaat
op de tafel een kistje met een gouden ring
erin. Dien ring moet je me brengen hij zal
ons allebei geluk brengen".
„Miauw", zei het poesje, en sprong in
zee, en het duurde niet heel lang of het
was aan den overkant en stond voor het
slot cn krabde met haar witte pootjes aan
de deur en riep- ..Miauw miauw, miauw!"
De prinses hoorde het mauwen en dacht:
„Wat wil dat kleine beest toch?" en deed
de deur open.
„Miauw, mauw, miauw 1" zei het poesje
weer en liep het kasteel binnen, van de
eene kamer naar de andere. Bij de verbo
den kamer hield het stil. krabde met haar
pootje aan de deur en riep weer: „miauw,
miauw, miauw!"
„Miauw maar, kleine poes", sprak de
prinses, „hier moog je tóch niet in".
Maar het katje deed zoo aanhalig en gaf
zulke vriendelijke kopjes, en krabde dan
weer aan de deur en riep daarbij: „miauw,
miauw, miauw!" dat de koningsdochter
dacht: „Dien vreemden bouwmeester heb
ik er ook wel in gelaten, dan mag die
kleine witte poes er eigenlijk ook wel in
om de kamer te bekijken" en deed de deur
ópen. Rrrt. was het katje naar binnen, had
het deksel opgelicht en liep met den ring
In den bek weg
„Poesje, waar wil je met dien ring naar
toe?" riep de prinses, en wilde er naar grij
pen, maar de kleine poes was vlugger en
voordat de prinses bij de deur was, zwom
het katje al in zee naar den oever. De prins
zag 'haar al van verre aankomen en riep
verheugd „Poesje, heb je den
„Miauw", antwoordde het katje, en
een viel den ring haar uit den bek en
dween in de diepe zee
Nu was de blijdschap in droefenis
keerd. De prins schreide tranen met t'
en het poesje zou ook geschreid hebbei
een poes dat maar kon. Nu ging dat ni
keek ze alleen maar bedroefd
Toen dc prins dat zag stseek hij
eens over haar witten rug en zei: „Jij
het niet helpen kleine poe<s. als
legen je geroepen had. had je mij den
veilig en wel gebracht". Een paar
waren ze nog wat verdrietig, maar d;
dachten ze er niet meer aan en leefden
der, als in het begin
Op zekeren dag stak de prins wet
visschen aan het spit. die het witte
gevangen had. en ditmaal was er een
tengewoon groote onder, zóó groot
nog nooit gehad hadden. Toen hij gebri
was. nam de prins hem en verdeeldp
tusschen hen beiden. Daar klonk hel
eens- rinkelde kinkeldekink! eei
ring viel op de kiezelsteenen.
„Maar dal i9 mijn ring!" riep de
blij. „poesje, nu hebben we den laD?
tijd zelfgevangen en zelfgebraden viscl
getenl" Onmiddellijk wreef hij den ring
schen de vingers, en dadelijk stond we!
gToote zwarte kerel voor hem en
Wat beveelt mijn heer en meester?'
„Breng mij het oude verroeste slotl'
val de prins en het duurde niet lanl
het werd aan zijn voeten neergelegd
schudde de prins ook het slot en toen de
reuzen verschenen waren, sprak hij lol
alle vier: „Brengt nu den ellendigen te
naar in een hol, waar hij nooit meer uil
dan breng jullie het slot met de prinses
mij en de kleine witte poes weer
plaats waar jullie 't weg gehaald hebb
Dat geschiedde en ail heel gauw stond
prachtige slot weer op den berg, juist lef
over het paleis van den koning.
En nog vele jaren hebben-ze daar
hun drieën, gelukkig en tevreden, gel«
dc prin9, de prinses, en het witte katje
o
Fi
bav»
ze
lei
F
dan
Moe
het
klei
,jo<
rooi
bra
c
de
vro
Ion
I
dal
Ier