l«*e Jaargang
Donderdag 1 Mei 1930
No. 18
DE ZONDEBOK.
Fouten in het zoekniaatje
van het voriae nummer.
DE T00VERRING
EN HET T00VERSL0T.
ar het Engeüsch van B. ML BRY A.NT.
Beknopt bewerkt door
C. E. de Lille Hog^rwaard.
HOOFDSTUK XIII.
Prettige afleiding.
Jaap was juist op het punt weer de een
anderen kwajongensstreek uit te halen,
en er twee dingen gebeurden, die voor
inigen tijd ten minste zijn onrusligen
eest vervulden en hem een prettige aflei-
:ng bezorgden.
Ten eerste kwam er een brief van George,
ien zijn moeder natuurlijk geschreven
ad, dóch die door den kleinen baas gedic-
serd was. Hij luidde:
Lieve Japie.
Het is hier vreeselijk prettig. Ik wou, dat
j hier ook was. Wat zouden we een pret
obbenl Ik eet erg veel, want alles is zoo
kker. Moeder eet niet veel. Tk heb alle
reeft opgegeten, omdat Moeder die niet
ebben mag. ITanna heeft dus niet te zeg
en, dat ik gulzig hen, is het wel. Japie?
[oeder zegt. dat mijn „motor" best werkt.
begrijp niet, wat Moeder bedoelt. Zou
et soms mijn nieuwe boot zijn. want de
okter noemt die een motorboot. Moeder
loet zóó lachen, dat je het misschien niet
en? kunt lezen.
Je moet Vader een zoentje van mij ge
en. Onder aan de bladzij zul je een kruisje
ien. Dat zal ik zelf maken.
Is de brief nou niet vreeselijk lang ge
worden, Japie?
Je vriendje George.
P S. Moeder wil hier nog wat onder
ch rijven.
2de P. S. De dokter zegt, dat P. S. be
tekent: Pen Siek. Maar dat beteekent het
eelemaal niet. hoor! Want ik ben heele-
laal niet ziek. Ik ben heel gezond. Dag,
apie! Da-a-a-a-a-gt
3de P. S George's moeder zou graag
rillen weten, waarom je niet schrijft en
oe het met alles gaat. Het mag hier dan
rettig zijn, zooals George schrijft, maar
k vind het toch veel prettiger thuis en
erlang ook naar mijn jongens.
Voorzichtig scheurde Jaap het laatste
S. van den brief af en stak het in zijn
ak Zijn oogen hadden nu een zachte uit-
rukking. Vervolgens ging hij met den
irief van George naar de leeskamer en las
lij hem aan de jongens voor.
„En wanneer kwijt je je van de opdracht:
lea baas een zoentje te geven?" vroeg Wol-
ers lachend.
„Ik denk, dat het bee te oogenblik daar-
'oor is, als de baas mijn rapport ziet,"
ntwoordde Jaap. Juist werd hij geroepen
«n bij den directeur te komen.
„Nu in geen geval," ging Jaap nog met
ondeugende tinteling in zijn oogen
©gen zijn makkers.
Jaap," zei dominee Swaters, „ik moet
andaag naar Vaaldorp. Zou je graag mee
willen om naar Hanna te gaan?"
Ja, dominee, vreeselijk graag!" ant
woordde Jaap spontaan.
„Goed! Zorg dan, dat je precies twee uur
klaar bent."
„Hoeral" riep Jaap, toen hij weer in de
leerkamer terug was. ,,De baas kan geen
stap doen zonder zijn beschermengel en
dus mag ik met hem mee naar Vaaldorp,
Hij kan geen oogenblik buiten me."
„Ik ben blij. dat hij je meeneemt," zei
Wolters. „want ik zou er grijze haren van
krijgen, als ik den heelen verderen dag
verantwoordelijk voor je gesteld werd."
„Ik zal me maar dadelijk gaan opknap
pen," zei Jaap en hij voegde de daad bij het
woord Vroolijk fluitend ging hij naar zijn
kamertje. Een kwartiertje later kwam hij
keurig netjes beneden.
Precies op tijd vertrok de auto en Jaap
had nooit gedacht, dat hij van een uitstapje
met den predikant zóó genieten zou als hij
nu deed.
De-vreugde van Hanna kende geen greu-
zen, toen zij tot de verrassende ontdekking
kwam, wie haar ..twee bezoekers" waren.
„O. wat heerlijk! wat heerlijk!" riep zij
uit, terwijl zij zich tegen haar vader aan
nestelde en Jaap glimlachend aankeek.
Het werd een prettige middag en de pre
dikant maakte een mooie wandeling met
zijn dochterje en zijn pleegzoon. In een
uitsoanning dronken zij een kopje thee.
„Ik wou. dat Moeder maar weer terug
was!" zei Hanna met een zucht, toen dd
kinderen een oogenblik alleen waren.
„Dat wou ik ook!" zei Jaap uit den grond
van zijn hart „Ik ik heb soms net een
gevoel, of er iets vreeselijks zal gebeuren,
ate je moeder nog langer wegblijft.
„O nee. Jaap! Dat moet je niet denken.
Je moet er tegen ingaan," zei Hanna ernstig.
Op dit oogenblik voegde de predikant zich
weer bij hen.
Toen Jaap thuis kwam, schreef hij een
langen brief aan George En natuurlijk
deed hij nauwkeurig verslag van zijn be
zoek aan Hanna. opgeluisterd door zeer
origineele teekeningen. Hij snakte er naar
zijn ongerustheid over zijn vader, een on
gerustheid. die steeds heviger werd, aan
mevrouw Swaters mede te deelen, doch hij
zweeg er over, omdat het haar verdriet zou
doen en zij ziek was
Zoo kwam het, dat toen de heerlijke dag
in Vaaldorp weer tot het verleden behoorde,
de onrust en moeilijkheden in hevigheid
toenamen en Jaap met den dag onrustiger
en minder opgewekt werd.
(Wordt vervolgd").
D$ twaalf fouten waren:
I. Waschtobbe met één handvat.
II. „Zeep" verkeerd geschreven.
Hl. Emmer zonder ooren.
IV. Kous met twee voeten.
V. Doek kan niet zóó hangen.
VI. Kip in den boom.
VII. Kippenhok zonder gaas er voor.
Vni. Poes er in.
IX. Eieren liggen er voor.
X. Deur zit verkeerd in het kozijn.
XI. Kippcnluikje ondersteboven.
XII. Bloempot ondersteboven.
2) (Slot)
De jongen trok daarop zijn Zondagsche
kleeron aan, en toog naar de stad, naav
het paleis van den koning.
„Wij zeggen u dank voor de vijr fvaaio
edelsteenen" zeide de koning, de prinets
echter zeide volstrekt niets, die keek den
jongen aldoor aan, en hoe meer ze hem
aankeek, hoe beter hij haar aanstond. Ze
trok daarom den ouden koning even met
zich mee en sprak tot hem„vadertje, die
man heeft u zooveel koet-bare zaken ge
schonken, daarmee zoudt ge me wel kun
nen laten trouwen!"
..Maar beste kind" zei de koning, „zijn
vader is toch maar een doodgewone boer!"
„Maar zijn zoon behoort niet tot de dom-
sten" hernam de prinses, „anders had hij
die edelsteenen niet juist aan mij gezon
den!" en ze bad en smeekte zoo lang. tot
de koning haar zin deed, en haar met den
jongen verloofde. Den volgenden dag zou de
bruiloft gevierd worden. Vlug spoedde de
jongen zich nu naar huis om den ring en.
het slot te halen, want die droeg hij nooit bij
zich uit angst om ze te verliezen Toen hij
nu weer in de stad terug was. zocht hij een
stil plekje in den tuin van den koning op,
wreef zijn ring en sprak tot den zwarten
dienaar: „Ik wil een paleis hebben, zoo
mooi, ja nog mooier dan het paleis van den
koning, en daar op dien berg, daar moet het
staan!"
En de zwarte dienaar antwoordde: „Lk
ben alleen oppermachtig in de lucht dat
paleis kan ik nu niet bouwen. Maar daar
hebt ge mij ook niet voor noodig. Schud het
oude verroeste slot, dat ge in het huisje in
den berg onder de kachel gevonden hebt, en
ge zult hebben, wat ge wenscht".
Nadat de zwarte dienaar verdwenen was,
schudde de jongen het slot uit alle macht.
Onmiddellijk stonden er drie gcwelige reu
zen voor hem en riepen: „Wat beveelt onze
heer en meester?"
De jongen kende nu dit soort verschijnin
gen al wel, en daarom was hij ook in het
minst niet verschrikt en antwoordde zonder
aarzelen: „Ik beveel u, dat gij mij voor
morgenochtend een paleis bouwt, daar op
gindschen berg, zoo fraai als het paleis van
den koning, ja .nog fraaier."
De reuzen verdwenen, en de jongen keer-«
de naar de prinses terug.
Den volgenden morgen reden ze naar den
koning en den heelen hofstoet naar de kerk
voor de inzegening van het huwelijk.
Je kunt begrijpen hoe iedereen de oogen
wijd opensperde, bij het zien van het prach
tige paleis op den berg.
„Wie heeft "dat slot in den nacht laten
bouwen?" riep de koning verwonderd.
„Dat heb ik gedaan" zei de jongen, „want
wie een vrouw heeft, moet ook een eigen
huis hebben om in te wonen."
„Zie je wel, vadertje" zei de prinses,
„mijn man hoort niet tot de domsten."
Dat moest de koning toegeven, en nadat
de bruiloft gevierd was, toog de jongen als
een echte prins en de schoonzoon van den