DE WERELDTENTOONSTELLING VOOF KOLONIËN ZEEVAART
EN OUD-VLAAMSCHE KUNST TE ANIWERi'EN 1930
Vierde Blad No. 21472
7l*te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 Maart 1930
GRAFISCHE TECHNIEKEN.
ANECDOTA LEIDENSIA.
o
PER FOKKERVLIEGTUIG
NAAR AFRIKA.
O
Van het terrein en de gebouwen, de deelnemers en de bezoekers - En wat er aan attracties zijn
(EIGEN" CORRESPONDENTIE).
II.
s.
DE DROGE NAALDETS.
Sjj e«n zoo omvangrijke organisatie als
je voorbereiding van een wereldtentoon-
tolling eiecht, zei men niet van iemand
hnnen zeggen: dat is nu eigenlijk dè
mo. Want er zijn velen, die elk op hun
terrein dè man zijn.
Een dezer is wel de „bestendige secre
taris van het uitvoerend komiteit", de heer
Emiel Diels. Tusechen het vele werk, dat
bij eiken dag verzetteü moet, wist hij nog
enkele uren vrij te maken om met ons heb
tentoonstellingsterrein naar alle kanten tc
doorkruisen en daarbij met zijn vrijwel vol
ledige detailkennie van voorlichting te
dienen.
Dit terrein beslaat een oppervlakte van
0 H.A. en het heeft den vorm van een
driehoek't ligt 2 K.M. van het centrum
•er stad en is van alle kanten gemakkelijk
ereikbaar. De tentoonstellingsarchitect, de
eer Jozeph Smolderen, heeft den ten deele
reeds bestaanden parkaanleg cnet oude
Testingwallen etc. to teen voortreffelijk ge
heel opgelost.
Binnen de wallen en grenzen vindt men,
behalve uiteraard een groot aantal hallen
ran België en het Paleis van den Co:ig->,
de gebouwen voor de volgende deelnemers
Frankrijk, Marokko, Algiers, Tunis, Groot-
Brittannië, Canada, Engelsche koloniën en
dominions, Nederland, Ned. Indië, Italië,
Zweden, Noorwegen, Portugal, Finland,
Letland, PeTzië, Spanje, Luxemburg, Bra-
riliè (het kostbaarste paleis van de ten
toonstelling!), Chili, Columbia, Peru, Ura-
gay, Ecuador, Costa Rica, Japan en Nieuw-
Caladonië. Dan zijn er nog ni et-officie el a
izendingen van Duifcsohland, Denemarken
Grieke aland.
Duitschlands inzending is in een mas-
teal gebouw ondergebracht: de vrije ha
mensteden Hamburg en Bremen, benevens
dt groote reederijen verzorgden haar. Een
?elukkige oplossing, die kool en geitje
•paart. Danzig zou eerst bij haar zuster
steden komen, tnaar op herhaald aandrin
gen van Polen sloeg het zijn tenten op
ïiasfc het Poolsehe paviljoen door een
fergola-corridor daarvan gescheiden ën
•ba-raan gebonden
v
Regenten-Verantwoording (I)
Petrus Bertius was in het begin der XVIIe
regent van het Collegium Theologiae
Mtewel het Sbaten-Collegie (tot opleiding van
?«iikanten) te Leiden. Hij was van Vlaam
se afkomst geb. 1565 te Beveren
zjjn opvoeding in Engeland genoten en
studietijd doorgebracht te Leiden, Heidel-
en Straatsburg- In 1593 hadden de Sta-
van Holland hem benoemd tot sub-regent
bovengenoemd Staten-college en .n i607
hg zgn schoonvader Joh. Cuchlinus
"- als regent opgevolgd, bij welke gelegen-
hij zijn buitengewoon professoraat in
Qs zedeknnde neerled. Hij was de Arminiaan-
leer in die dagen toegedaan. Prof.
spreekt van hem als van „den woeligen
•^iriniaanschen regent" en stood in ver-
^aking allerlei nieuwigheden in den gods-
CtBst ingevoerd te hebben, waarvan de over-
partij niet gediend was. In 1610
Jptote Bertius aan de Staten van Holland on
^t-Friesland (die hij aansprak met den
^ierigen titel „Edele zeer Vermogende Hee-
J3 Mijne Genadige gebiedende Heeren") eeo
Roerig schrijven om rich tegen de hem
laste gelegde beschuldigingen te ver-
*eren,
•Jcb dancke Uwe Mog. E.E.den zoo
-^eef Bertius over de vermaninge op
verzoeck aen Uwe Mog. E.E.r. Bursalen
e den Collegio gedaen, welcke mij gisteren
den negen uren savonts ter handt ge-
Jïeu synde, neffens de brieven die Uwe
JjS- E.E.n. aen my gelieft heeft te
uit welke brieven Bertius be-
had, „dat ick by Uwe Mog. E.E-n.
Om een indruk te krijgen van de groot
te, die sommige gebouwen en terreinen
beslaan, diene dat Groot-Brittannië heeft
2% H.A., Frankrijk IV» H.A., Italië 1 H.A.,
Brazilië H.A., enz.
Nederland had aanvankelijk sleohts met
een beleefdheidsinzending van plm. 2500
M2. willen komeu nu beslaat ons terrein
al ruim 10.000 M2., terwijl nog onderhan
deld wordt over ruimte voor ons land in
het Land- en Tuinbouwpaleis. En nóg komt
Nederland ruimte te kort.
Onze tulpen zijn intussehen al gepiant I
Het Nederlandsche gebouw draagt den
stempel onzer tegenwoordige bouwtrant
zooals de andere gebouwen der verschil
lende naties dat ook doen. Als het gereed
zal zijn, met door de frontpartij de groote
oude boomen verwerkt, en helder gekleurd
met een soort pailletten schitter verf dan
zal het een goeden indruk maken. Vóórop
staat met reuzeletters Pays Bas, maar op
een tweeden ingang staat óók nog beschei
denlek Nederland.
Hetwelk net andersom had dienen te
zijn.
De architectuur is in tweeën te beschou
wen: het Belgische werk en het, door den
tentoonstellingsarchitect goedgekeurde,
eigen werk der inzendende naties.
Het Belgische is voor den Nederlander
opvallend door twee eigenschappenten
eerste dat het modern is en toch niet ver
valt in de blokkendoosjesstijl van sommige
Nederlandsche en ook buitenlandschc nieuw
lichters onder de bouwmeesters en ten
tweede dat het sierlijk en massaal tegelijk
is en van een geheel eigen karakter.
De bouwmeester Jozeph Smolderen heeft
het grootste deel der schoone bouwwerken
op zijn tegoed te boekende monumentale
ingangspoort, verschillende Belgische zalen
en paleizen en dan nog, als reeds in mijn
vorigen brief vermeldde kathedrale kerk
in den hoek der Vlaamsche kunst. Een
maohtig bouwwerk met vele koepel en
torentjes en toch: ondanks zijn bewogen
heid streng van opvatting, rhythm e en stijl.
Het tegendeel van Krophollers sobere Ne
derlandsche werk, is dit een voofbèeW.
hoe het óók kan.
Elk der groote natie-gebouwen draagt
weer het karakter van zijn land, schoon
overal het moderne streven naar de strakko
lijn en de versobering in tot uiting kwam
(behalve in het zwoele Congopaleis, dat
van een ouderen Belgischen architect is).
Het mooiste, haast grappige valt dit eigene
op bij Engeland, dat in „splendid isola
tion" op een eiland ligt, door oude vesting
grachten omgeven en slechts langs twee
monumentale bruggen bereikbaar.
De Belgische hallen van soms ontzag
wekkende afmetingen zijn niet bestemd om
geheel nutteloos te worden, integendeel: na
de tentoonstelling worden ze gedemonteerd
en als havenloodsen herbouwd; een van
practischcn zin getuigende oplossing.
Men zal nu over enkele weken op de
tentoonstelling kunnen dwalen en zich
steeds amuseeren of in kennis verrijken, al
naar 't uitkomt.
Zou het wel lukken met 't bezoek
Dat zal wel gaan, wanneer men weet
dat thans reed® 55.000 abonnementen ver
kocht 2ijn, dat de reisbureaus al een 50.000
tickets in voorraad opsloegen en, wat voor
den barometerstand dei belangstelling nog
meer zegt: dat IJL Zondag, toen alles nog
zeer in 6tatu nascendi was, er reeds 35.000
betalende bezoekers 1 fr geweest zijn...
om eens te kijken hoe 't worden zou
En wanneer dan al de onvermijdelijke
attracties, Lunapark en Oud België gereed
zijn. wanneer het bestendige symphonie-
orkesfc van 80 man zich zal doen hooren,
het bestendige tentoonstellingsballetcorps
dans en het openluchttheater zijn voorstel
lingen en passiespelen geeft, wanneer tq
Oud-België de ontvangsten en spelen wor
den gehouden en de gezant van Venetië in
de XVIIe eeuw, in een daartoe door die
stad gehuurd huis, zal resideeren en reci-
pieoren, wanneer zelfs de fameuze Poesje
nellenkelder zal spelen... dan zullen de
drommen en nogmaals drommen bezoekers
uit alle werelddeelen, maar zeker niet het
minst uit Nederland, komen en optrekken
naar Antwerpens glorieuse tentoonstelling 1
S. S. S.
Wij hebben opgemerkt, dat bij het etsen
alleen de „etsgrond" in dunne lijnen van
de plaat wordt verwijderd. We zeiden, dat
men lijnen, die dieper en forscher moeten
zijn, nadat de teekening af is, meerdere
malen met salpeterzuur moet behandelen.
Het spreekt vanzelf, dat men ook omge
keerd kan doen. Men kan eerst de zwaar
dere lijnen van de teekening zetten en deze
uit laten bijten. Daarna maakt men het
geheel af En als men nu de plaat op
nieuw in het zuurbad dompelt, worden de
eerste lijnen voor de tweede maal uitge
beten en uitgediept. De kunstenaar doet dat
alles geheel naar zijn eigen inzicht. En ein
delijk kan men, om dadelijk forschere lijnen
te krijgen tusschen de fijnere, en met één
zuurbewerking klaar te zijn, voor de dikkere
lijnen een naald gebruiken met een platte,
eenigszins beilelvormig punt, die smalle
strookjes vernis van de plaat verwijdert.
Het zuur zal dan onmiddellijk breederc
voren uitdiepen in koper of zink.
Maar nu het etsen met de „droge naald".
Hierbij heeft men geen vernis of zuur
noodig. De techniek is directer.
Met een scherpe naald worden de lijnen
in het metaal gekrast. Het spreekt vanzelf,
dat dc etser met de ..droge naald" meer ge
bonden is, dan hij die met vernis en zuur
werkt.
In 't laalsle geval heeft men slechts
weinig weerstand te overwinnen. Bij de
directe methode biedt het metaal Jievigen
weerstand en het ligt voor de hand, dat de
lijnen iets minder vloeiend, dat zij hoekiger
zullen zijn.
Het onderwerp bepaalt voor den kunste
naar dikwijls de keuze der techniek. Een
heel fijn kinder- of vrouwenkopje, waarbij
aangezichtslijnen en haartooi fijne rondin
gen en golvingen geven te aanschouwen,
zal hij veelal op de gewone wijze etsen.
Voor een scherpen, hoekigen karakterkop
bezigt hij liever de droge-naald-techniek.
Ondanks het eigenaardige stugge, heeft
deze laatste techniek toch ook weer een
voordeel. Door het krassen van de naald
over het metaal krijgt elke lijn aan weers
kanten een fijn, eenigszins brokkelig, op
slaand randje, de braam. Deze braam is zoo
fijn. dat er met het ongewapend oog zoowat
niets van valt te bespeuren. Zij doet pas
haar invloed gelden bij het afdrukken van
de plaat. Want behalve in de vore van de
lijn is in de braamrandjes ervan ook wat
inkt blijven hangen, wanneer de plaat
wordt afgeveegd en daardoor krijgen de
lijnen iets molligs, iets fluweeligs. Nu kan
het natuurlijk zijn, dat de kunstenaar bij
sommige partijen dat fluweelige niet
wenscht, doch wel een zeer scherp gemar
keerde lijn. In dat geval bezigt hij het z.g.
schrapstaal, het best te vergelijken met een
soort beiteltje, dat de rand van de lijn
verwijdert.
Bij de tentoonstelling van Graadt van
Roggen heeft men een groot aantal fijne
droge-naald-etsjes kunnen opmerken. Bre-
tonsche en Veluwsche landschapjes,
schaapskooien enz. Bij al deze etsjes heeft
men heel goed het eigenaardig fluweelach
tige van de lijnen kunnen opmerken.
Het gebeurt heel veel, dat een kunstenaar
zijn gewone etsen door middel van de drog?-
naald-teohniek nog wat bijwerkt. Dat ont
slaat hem dan van omslachtige technische
bewerkingen, welke hij zou moeten toepas
sen, om alleen enkele kleine partijen naar
zijn inzicht aan te vullen en hij te werken.
Nu bezit men verder nog allerlei techni
sche middelen om de teekening op de ets
plaat met allerlei tussohentinten aan te
vullen. Om niet te wijdloopig te worden
en niet te zeer van de hoofdprincipes der
grafische technieken af te wijken, zullen
we deze kunstmiddelen niet uitvoerig be
spreken.
Alleen van de z.g. aquatint willen we het
procédé nog even in herinnering brengen.
Bij aquatint denkt men natuurlijk aan
water. Onwetenden denken wel eens dat de
aquatint een soortement aquarel is. Maar
met water heeft het procédé niets uit te
slaan. Alleen het resultaat op het atge
drukte papier doet eenig9zins aan waterverf
denken.
Om deze aquatint aan te brengen, doet
men als volgt:
We nemen aan, dat de kunstenaar een
landschap heeft geëtst. De gedeelten, waar
de kunstenaar zijn tint niet wil zien aan
gebracht, worden nu behoorlijk met de ge
wone vernis geheel afgedekt
Dan neemt men een vierkant kistje,
waarin zeer fijn harspoeder wordt gedaan.
Het wordt goed gesloten. Alleen onderaan
is een gleuf, waardoor straks de plaat kan
worden geschoven. Nu wordt het kistje flink
geschud, of wel door middel van een klein
blaasbalgje wordt er door de gleuf inge
blazen. Wat men doet komt er eigenlijk
niets op aan, als men maar zorgt, dat het
poeder in de kist gaat sluiven en zweven.
Daarna schuift men door de gleuf de
plaat naar binnen en het poeder krijgt ge
legenheid neer te zakken. Als een fijne stof
regen verspreidt het zich over de plaat.
Wanneer men denkt, dat het poeder rustig
zich op de plaat heeft neergezet alles
kwestie van ervaring wordt de plaat
voorzichtig door de gleuf naar buiten ge
haald en zachtjes verwarmd. De neerge
vallen harsdeeltjes smelten dan heel spoedig
en blijven aan de plaat hechten zonder uit
te vloeien tot een gesloten laag. Door het
vergrootglas kan men dan in het laagje een
onnoemlijk aantal fijne puntjes en vlekjes
zien, waar geen hars zit. Legt men nu de
plaat in het bad, dan worden deze uitge
beten. Wordt de plaat gereinigd, geïnkt en
daarna afgedrukt, dan krijgt men een regel
matige tint, welke men zoo noodig door
hernieuwde bewerking geheel of gedeeltelijk
donkerder kan maken, een tint die, voor
het oog aangebracht lijkt met waterverf. Hoe
meer van dergelijke procédés worden toege
past, hoe samengèstelder de techniek woidt,
des te meer verwijdert men zich van de
oorspronkelijke ets. Verschillende bekende
etsers voelen er dan ook niet zooveel voor,
omdat zij meenen dat de els in haar zui
verheid op zichzelve al een schat van uit
drukkingsmogelijkheden in zich sluit.
In een volgend opstel iets over het af
drukken.
Van de Middellandsche Zee naar
het Afrikaansche hoogwoud.
Door WALTER MITTELHOLZER.
(Nadruk verboden).
Op Nieuwjaarsdag zetten wij onzen vlieg
tocht volgens het programma voort en op
het vastgestelde tijdstip kwamen wij den
4cn Januari des middags in het midden»
Afrikaansche stadje Nairobi aan (l1/» graad
ten Zuiden van den evenaar). Voor het eerst
werd dit 4300 K.M. lange traject met
een passagiersvliegtuig in zoo korten tijd
afgelegd. Per schip, trein en auto heeft men
er ten minste nog twintig zeer moeilijke
dagen voor noodig. Het gevreesde en door
malaria ernstig geteisterde moerasgebied van
den Soedan kennen wij slechts van hooren
zeggen, zoo snel zijn wij over deze broed-»
kachel heen het heerlijk frissche en aan-»
gename klimaat van het Afrikaansche hoog-»
land binnengevlogen. Wie, gelijk onze vlieg-»
passagier Baron Rothschild, langen tijd in.
Soedan had verblijf gehouden, voelde zich
dubbel gelukkig wegens de prachtige, rustige
manier van reizen. Wij vlogen in deze vier
dagen tezamen maar 25 uur, hetgeen over
eenkwam met een gemiddelde snelheid van
168 K.M.
Van ons oorspronkelijk reisgezelschap was
niet veel overgebleven. Captain Wood era
ba-ron Rothschild waren thans de eenige
passagiers. In onze ruime cabine hadden
we dus plaats genoeg, men kon ongehinderd
klimmen naar de bestuurdersplaatsen era
naar believen van plaats verwisselen al
naar het landschap, dat juist onder ons
voorbijtrok. In de groote bagageruimen had
den wij 400 K.G. lading, bestaande uit 120
K.G. werktuigen, reserve-onderdeelen en
een reserve-propeller, ongeveer 80 K.G. foto-
en filmmateriaal, de persoonlijke bagage van
sohyne verdacht gemaeckt te syn in ieven
en in manier e van leven".
Bertius vervolgt dan aldus zijne verant
woording
„Myne Heeren: eer ick tot het Regent-
ampt beroepen ben, heb ick onstraffelyck
ende zonder scandale voor den menschen,
ende voor mynen Godt met goede con
sciëntie geleeit; Maer daernaer bij Uwe Mog.
E.E.n. gestelt synde in 't officie, 't welcke
ick nu bediene, heb ick niet goeden voorraet
rayr. leven op het scherpste gematicht, eens
deels omdat ik wel wist, dat het ampt twebk
ick aenginck, veel opspraeks onderworpen
was; andersdeels, opdat ick als een licht
myne Discipulen voorlichten zoude; ende dat
voor zooveel myne zwackheyt eude des men-
schen staet heeft kunnen dragen; waartoe
my het gedurich handelen van Gods Heilig
Woordt, betrachtinge van myn ampt, myne
veelvoudige occupatien en gestadige oeffe-
ningen der godzalioheyt met alteenlyck ge-
dient ende geholpen, maar oock zonderlinge
gedrongen hebben. Dan ick hebbe gemerekt.
hoe ick my meer daerin hebbe gequeten, hoe
ick meer opspraeck onderworpen ben ge
weest, zoodat het schynt dat ick sints het
aenvaerden deses ampts ende levens by den
genen, die my niet en kennen, bynaer alle
eer, naem, ende reputatie, met der tydt wol
zoude verhesen, ende dat ick, die te voren
voor. een waoker, nuchteren, getrouw,eer-
lyck, modest man placht gehouden te zyn,
na voor een lichtvaerdich, dissoluyt ende on-
geregelt mensch zoude geachtet worden.
Van wien, nvt wat occasien ende tot wat
eynde zulex gestrooyt wort, es my ten deele
niet onbekent. Dan ick verhoope my door
de genade des Heeren daer aen niet 1»
stooten. Alleenlyck bid ik Uwe Mog. E.E.
seer ootmoedelyck den H.H. Curateurs van de
Universiteyt ende den H.H. Burgemeestren
der stadt Leyden hierinne boven anderen,
geloof te willen geven, als dengenen die
mvno zaken best weten, ende dagelyx op het
Collegium ende my letten. Het onstrafbaar
leven staet by my. door des Heeren zegen;
maer het zeggen ende oordeelen staet by an
deren, twelck ick geenszins weeren kan".
De aangevallene gaat dan nader in op den
aard der beschuldigingen, welke te^en hem
zijn in gebracht: „Zooveel de maniere van
leeren aengaet, het schynt, dat ick by Uwe
Mog. E.E.n. betycht worde, als of ick myne
jonge discipulen eenige nieuwe question,
vreemde vragen ofte andere dergelycke
vreemdigcheeden zoude voorstellen; tweioke
zoo verre van daer is, dat ick daerentegen
alle curieusheyt in t stuck op 't stuk) des
geloofs hate, ende myne toevertrouwde dis
cipulen daerover straffe, houdende, dat de
Christelycke Religie meer gelegen is m
boete, nedricheyt, godzalicheyt, ende liefde,
als wel in subtyle questien ende disputen".
Bertius geeft dan eene opsomming van de
lesuren, welke hij zijne „Bursalen" geeft,
een dagtaak, waaruit blijkt, dat hij van
's morgens zes tot 's avonds negen uur (wij
nemen tenminste aan dat dit lezen van een
Kapittel uit den Bybel niet langer dan een
uur in beslag genomen zal hebben) aan één
stuk bezig is met les geven: „latende Uwe
Mog. E.E.n. bedencken, of een persoon we-
zenóe in s ulcke occupatien hem zich) wel
tot een ongebonden leven zoude konnen be
geven".
Na de quantiteit van de lessen komen de
qualitedt ervan aan de orde. Doch hierover
de volgende week nader.
Ruil van intellect tegen kracht.
De volgende brief is afkomstig van Koning
Fredenk Willem I van Pruisen, de vormer
van het Pruisische leger. Hij stond in 1737
den hoogleeraar „J-Ieyneccius" destijds te
Hallo, aan de Leidscho Universiteit af doch
2ou daarvoor gaarne in ruil ontvangen
eenige flinke grenadiers. Des Konings voor
liefde voor „lange grenadiers" is bekend en
zooals men zien zaJ, verloochende deze
liefde zich niet in onderstaand briefje, dat
de heer van Ginckel te Leiden in 1737 van
den Koning ontving en dat wij, curiositeits-
halve, in zijn oorspronkelijken tek9t hier
mededeelen
Monsieur.
Je viens d'apprendre par vostre lettre du
30e 7 bre la demande que vous me faites au
nom de leurs hautes puissances vos maitres,
et mes Bons Amis, d'accorder a L'université
de Leyden mon professeur Heyneccius.
Gojnme vous connoissez mes sentiments
d'Amitié, pour la République, vou9 croirez
aisement. que je embrasserois avec plaisir
cette occasion de luy en donner des mar
ques, si des obstacles invincibles ne sy oppo-
soient: Ce professeur est un des meillieurs
que jay k Hall. et il est évident, que son
depart feroit beaucoup de tort k cette Aca
demie, yl est d'ailiiers d'une complexion, peu
propre pour le climat D'Hollande. et c'est
l'unique raison, qui l'a porté a retourner
dans mon service II n'est pas besoin
d'ajouter a ces raisons celle, que la Repu-
blique na jamais trouvé a propos, de
m'accorder quelque9 grand© fleugelmannes
qui auroient peut être pu balancer, quelques
grands 9cavans, j'espère done que vous vou-
drez faire valoir ces raisons auprès de vos
Seignieurs et maitres auquels je m'exeicerai
toujours de donner de preuves convinquanles
de ma sincère amitié. Je suis avec une trés
parfaite estime.
Vostre bien affectioné
F. GUILIAUME.
2 d'Octobre 1737.
Een Boerhave- anecdote.
De hoogleeraar S. J. Brugmans, een van
Boerhave's voortreffelijke opvolgers aan de
Leidsche Hoogeschool, vertelde op zijn col
lege eens de volgende anecdote: Boerhave
hield jarenlang een groote hoeveelheid kwik
zilver dag en nacht onder een onafgebroken
kookhitte met het doel om te onderzoeken
of eindelijk dat onophoudelijk koken eenig#
verandering zou brengen in den aard of de
gehalte van het metaal. Nu en dan werd bij
Boerhave's chemische lessen de kostbare
retort van het vuur afgenomen onderzocht
en aan de toehoordere getoond Eens. dat
men het onderzoek zou herhalen, liet de
amanuensis de retort uit de handen glijden:
de retort viel, brak in stukken en de in
houd verspreidde zich over den grond De
toehoorders verwachtten, dat Boerhave. in
drift ontstoken, spijt en gramschap niet zou
bedwingen over de onhandigheid van den
bediende en over de daardoor verijdeld9
proef, waaraan jarenlang zooveel geduld en
kosten waren besteed Maar Boerhave. het
verschrikte gezicht van den amanuensis
ziende, bepaalde zich tot den uitroep: Eh.
anditores plusquam 20 annoruro operam
perdidi" (ziedaar, toehoorders, de moeite
van meer dan 20 jaren voor mij verlorenL
0