DE WERELDTENTOONSTELLING VOOF KOLONIËN ZEEVAART EN OUD-VLAAMSCHE KUNST TE ANIWERi'EN 1930 Vierde Blad No. 21472 7l*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 Maart 1930 GRAFISCHE TECHNIEKEN. ANECDOTA LEIDENSIA. o PER FOKKERVLIEGTUIG NAAR AFRIKA. O Van het terrein en de gebouwen, de deelnemers en de bezoekers - En wat er aan attracties zijn (EIGEN" CORRESPONDENTIE). II. s. DE DROGE NAALDETS. Sjj e«n zoo omvangrijke organisatie als je voorbereiding van een wereldtentoon- tolling eiecht, zei men niet van iemand hnnen zeggen: dat is nu eigenlijk dè mo. Want er zijn velen, die elk op hun terrein dè man zijn. Een dezer is wel de „bestendige secre taris van het uitvoerend komiteit", de heer Emiel Diels. Tusechen het vele werk, dat bij eiken dag verzetteü moet, wist hij nog enkele uren vrij te maken om met ons heb tentoonstellingsterrein naar alle kanten tc doorkruisen en daarbij met zijn vrijwel vol ledige detailkennie van voorlichting te dienen. Dit terrein beslaat een oppervlakte van 0 H.A. en het heeft den vorm van een driehoek't ligt 2 K.M. van het centrum •er stad en is van alle kanten gemakkelijk ereikbaar. De tentoonstellingsarchitect, de eer Jozeph Smolderen, heeft den ten deele reeds bestaanden parkaanleg cnet oude Testingwallen etc. to teen voortreffelijk ge heel opgelost. Binnen de wallen en grenzen vindt men, behalve uiteraard een groot aantal hallen ran België en het Paleis van den Co:ig->, de gebouwen voor de volgende deelnemers Frankrijk, Marokko, Algiers, Tunis, Groot- Brittannië, Canada, Engelsche koloniën en dominions, Nederland, Ned. Indië, Italië, Zweden, Noorwegen, Portugal, Finland, Letland, PeTzië, Spanje, Luxemburg, Bra- riliè (het kostbaarste paleis van de ten toonstelling!), Chili, Columbia, Peru, Ura- gay, Ecuador, Costa Rica, Japan en Nieuw- Caladonië. Dan zijn er nog ni et-officie el a izendingen van Duifcsohland, Denemarken Grieke aland. Duitschlands inzending is in een mas- teal gebouw ondergebracht: de vrije ha mensteden Hamburg en Bremen, benevens dt groote reederijen verzorgden haar. Een ?elukkige oplossing, die kool en geitje •paart. Danzig zou eerst bij haar zuster steden komen, tnaar op herhaald aandrin gen van Polen sloeg het zijn tenten op ïiasfc het Poolsehe paviljoen door een fergola-corridor daarvan gescheiden ën •ba-raan gebonden v Regenten-Verantwoording (I) Petrus Bertius was in het begin der XVIIe regent van het Collegium Theologiae Mtewel het Sbaten-Collegie (tot opleiding van ?«iikanten) te Leiden. Hij was van Vlaam se afkomst geb. 1565 te Beveren zjjn opvoeding in Engeland genoten en studietijd doorgebracht te Leiden, Heidel- en Straatsburg- In 1593 hadden de Sta- van Holland hem benoemd tot sub-regent bovengenoemd Staten-college en .n i607 hg zgn schoonvader Joh. Cuchlinus "- als regent opgevolgd, bij welke gelegen- hij zijn buitengewoon professoraat in Qs zedeknnde neerled. Hij was de Arminiaan- leer in die dagen toegedaan. Prof. spreekt van hem als van „den woeligen •^iriniaanschen regent" en stood in ver- ^aking allerlei nieuwigheden in den gods- CtBst ingevoerd te hebben, waarvan de over- partij niet gediend was. In 1610 Jptote Bertius aan de Staten van Holland on ^t-Friesland (die hij aansprak met den ^ierigen titel „Edele zeer Vermogende Hee- J3 Mijne Genadige gebiedende Heeren") eeo Roerig schrijven om rich tegen de hem laste gelegde beschuldigingen te ver- *eren, •Jcb dancke Uwe Mog. E.E.den zoo -^eef Bertius over de vermaninge op verzoeck aen Uwe Mog. E.E.r. Bursalen e den Collegio gedaen, welcke mij gisteren den negen uren savonts ter handt ge- Jïeu synde, neffens de brieven die Uwe JjS- E.E.n. aen my gelieft heeft te uit welke brieven Bertius be- had, „dat ick by Uwe Mog. E.E-n. Om een indruk te krijgen van de groot te, die sommige gebouwen en terreinen beslaan, diene dat Groot-Brittannië heeft 2% H.A., Frankrijk IV» H.A., Italië 1 H.A., Brazilië H.A., enz. Nederland had aanvankelijk sleohts met een beleefdheidsinzending van plm. 2500 M2. willen komeu nu beslaat ons terrein al ruim 10.000 M2., terwijl nog onderhan deld wordt over ruimte voor ons land in het Land- en Tuinbouwpaleis. En nóg komt Nederland ruimte te kort. Onze tulpen zijn intussehen al gepiant I Het Nederlandsche gebouw draagt den stempel onzer tegenwoordige bouwtrant zooals de andere gebouwen der verschil lende naties dat ook doen. Als het gereed zal zijn, met door de frontpartij de groote oude boomen verwerkt, en helder gekleurd met een soort pailletten schitter verf dan zal het een goeden indruk maken. Vóórop staat met reuzeletters Pays Bas, maar op een tweeden ingang staat óók nog beschei denlek Nederland. Hetwelk net andersom had dienen te zijn. De architectuur is in tweeën te beschou wen: het Belgische werk en het, door den tentoonstellingsarchitect goedgekeurde, eigen werk der inzendende naties. Het Belgische is voor den Nederlander opvallend door twee eigenschappenten eerste dat het modern is en toch niet ver valt in de blokkendoosjesstijl van sommige Nederlandsche en ook buitenlandschc nieuw lichters onder de bouwmeesters en ten tweede dat het sierlijk en massaal tegelijk is en van een geheel eigen karakter. De bouwmeester Jozeph Smolderen heeft het grootste deel der schoone bouwwerken op zijn tegoed te boekende monumentale ingangspoort, verschillende Belgische zalen en paleizen en dan nog, als reeds in mijn vorigen brief vermeldde kathedrale kerk in den hoek der Vlaamsche kunst. Een maohtig bouwwerk met vele koepel en torentjes en toch: ondanks zijn bewogen heid streng van opvatting, rhythm e en stijl. Het tegendeel van Krophollers sobere Ne derlandsche werk, is dit een voofbèeW. hoe het óók kan. Elk der groote natie-gebouwen draagt weer het karakter van zijn land, schoon overal het moderne streven naar de strakko lijn en de versobering in tot uiting kwam (behalve in het zwoele Congopaleis, dat van een ouderen Belgischen architect is). Het mooiste, haast grappige valt dit eigene op bij Engeland, dat in „splendid isola tion" op een eiland ligt, door oude vesting grachten omgeven en slechts langs twee monumentale bruggen bereikbaar. De Belgische hallen van soms ontzag wekkende afmetingen zijn niet bestemd om geheel nutteloos te worden, integendeel: na de tentoonstelling worden ze gedemonteerd en als havenloodsen herbouwd; een van practischcn zin getuigende oplossing. Men zal nu over enkele weken op de tentoonstelling kunnen dwalen en zich steeds amuseeren of in kennis verrijken, al naar 't uitkomt. Zou het wel lukken met 't bezoek Dat zal wel gaan, wanneer men weet dat thans reed® 55.000 abonnementen ver kocht 2ijn, dat de reisbureaus al een 50.000 tickets in voorraad opsloegen en, wat voor den barometerstand dei belangstelling nog meer zegt: dat IJL Zondag, toen alles nog zeer in 6tatu nascendi was, er reeds 35.000 betalende bezoekers 1 fr geweest zijn... om eens te kijken hoe 't worden zou En wanneer dan al de onvermijdelijke attracties, Lunapark en Oud België gereed zijn. wanneer het bestendige symphonie- orkesfc van 80 man zich zal doen hooren, het bestendige tentoonstellingsballetcorps dans en het openluchttheater zijn voorstel lingen en passiespelen geeft, wanneer tq Oud-België de ontvangsten en spelen wor den gehouden en de gezant van Venetië in de XVIIe eeuw, in een daartoe door die stad gehuurd huis, zal resideeren en reci- pieoren, wanneer zelfs de fameuze Poesje nellenkelder zal spelen... dan zullen de drommen en nogmaals drommen bezoekers uit alle werelddeelen, maar zeker niet het minst uit Nederland, komen en optrekken naar Antwerpens glorieuse tentoonstelling 1 S. S. S. Wij hebben opgemerkt, dat bij het etsen alleen de „etsgrond" in dunne lijnen van de plaat wordt verwijderd. We zeiden, dat men lijnen, die dieper en forscher moeten zijn, nadat de teekening af is, meerdere malen met salpeterzuur moet behandelen. Het spreekt vanzelf, dat men ook omge keerd kan doen. Men kan eerst de zwaar dere lijnen van de teekening zetten en deze uit laten bijten. Daarna maakt men het geheel af En als men nu de plaat op nieuw in het zuurbad dompelt, worden de eerste lijnen voor de tweede maal uitge beten en uitgediept. De kunstenaar doet dat alles geheel naar zijn eigen inzicht. En ein delijk kan men, om dadelijk forschere lijnen te krijgen tusschen de fijnere, en met één zuurbewerking klaar te zijn, voor de dikkere lijnen een naald gebruiken met een platte, eenigszins beilelvormig punt, die smalle strookjes vernis van de plaat verwijdert. Het zuur zal dan onmiddellijk breederc voren uitdiepen in koper of zink. Maar nu het etsen met de „droge naald". Hierbij heeft men geen vernis of zuur noodig. De techniek is directer. Met een scherpe naald worden de lijnen in het metaal gekrast. Het spreekt vanzelf, dat dc etser met de ..droge naald" meer ge bonden is, dan hij die met vernis en zuur werkt. In 't laalsle geval heeft men slechts weinig weerstand te overwinnen. Bij de directe methode biedt het metaal Jievigen weerstand en het ligt voor de hand, dat de lijnen iets minder vloeiend, dat zij hoekiger zullen zijn. Het onderwerp bepaalt voor den kunste naar dikwijls de keuze der techniek. Een heel fijn kinder- of vrouwenkopje, waarbij aangezichtslijnen en haartooi fijne rondin gen en golvingen geven te aanschouwen, zal hij veelal op de gewone wijze etsen. Voor een scherpen, hoekigen karakterkop bezigt hij liever de droge-naald-techniek. Ondanks het eigenaardige stugge, heeft deze laatste techniek toch ook weer een voordeel. Door het krassen van de naald over het metaal krijgt elke lijn aan weers kanten een fijn, eenigszins brokkelig, op slaand randje, de braam. Deze braam is zoo fijn. dat er met het ongewapend oog zoowat niets van valt te bespeuren. Zij doet pas haar invloed gelden bij het afdrukken van de plaat. Want behalve in de vore van de lijn is in de braamrandjes ervan ook wat inkt blijven hangen, wanneer de plaat wordt afgeveegd en daardoor krijgen de lijnen iets molligs, iets fluweeligs. Nu kan het natuurlijk zijn, dat de kunstenaar bij sommige partijen dat fluweelige niet wenscht, doch wel een zeer scherp gemar keerde lijn. In dat geval bezigt hij het z.g. schrapstaal, het best te vergelijken met een soort beiteltje, dat de rand van de lijn verwijdert. Bij de tentoonstelling van Graadt van Roggen heeft men een groot aantal fijne droge-naald-etsjes kunnen opmerken. Bre- tonsche en Veluwsche landschapjes, schaapskooien enz. Bij al deze etsjes heeft men heel goed het eigenaardig fluweelach tige van de lijnen kunnen opmerken. Het gebeurt heel veel, dat een kunstenaar zijn gewone etsen door middel van de drog?- naald-teohniek nog wat bijwerkt. Dat ont slaat hem dan van omslachtige technische bewerkingen, welke hij zou moeten toepas sen, om alleen enkele kleine partijen naar zijn inzicht aan te vullen en hij te werken. Nu bezit men verder nog allerlei techni sche middelen om de teekening op de ets plaat met allerlei tussohentinten aan te vullen. Om niet te wijdloopig te worden en niet te zeer van de hoofdprincipes der grafische technieken af te wijken, zullen we deze kunstmiddelen niet uitvoerig be spreken. Alleen van de z.g. aquatint willen we het procédé nog even in herinnering brengen. Bij aquatint denkt men natuurlijk aan water. Onwetenden denken wel eens dat de aquatint een soortement aquarel is. Maar met water heeft het procédé niets uit te slaan. Alleen het resultaat op het atge drukte papier doet eenig9zins aan waterverf denken. Om deze aquatint aan te brengen, doet men als volgt: We nemen aan, dat de kunstenaar een landschap heeft geëtst. De gedeelten, waar de kunstenaar zijn tint niet wil zien aan gebracht, worden nu behoorlijk met de ge wone vernis geheel afgedekt Dan neemt men een vierkant kistje, waarin zeer fijn harspoeder wordt gedaan. Het wordt goed gesloten. Alleen onderaan is een gleuf, waardoor straks de plaat kan worden geschoven. Nu wordt het kistje flink geschud, of wel door middel van een klein blaasbalgje wordt er door de gleuf inge blazen. Wat men doet komt er eigenlijk niets op aan, als men maar zorgt, dat het poeder in de kist gaat sluiven en zweven. Daarna schuift men door de gleuf de plaat naar binnen en het poeder krijgt ge legenheid neer te zakken. Als een fijne stof regen verspreidt het zich over de plaat. Wanneer men denkt, dat het poeder rustig zich op de plaat heeft neergezet alles kwestie van ervaring wordt de plaat voorzichtig door de gleuf naar buiten ge haald en zachtjes verwarmd. De neerge vallen harsdeeltjes smelten dan heel spoedig en blijven aan de plaat hechten zonder uit te vloeien tot een gesloten laag. Door het vergrootglas kan men dan in het laagje een onnoemlijk aantal fijne puntjes en vlekjes zien, waar geen hars zit. Legt men nu de plaat in het bad, dan worden deze uitge beten. Wordt de plaat gereinigd, geïnkt en daarna afgedrukt, dan krijgt men een regel matige tint, welke men zoo noodig door hernieuwde bewerking geheel of gedeeltelijk donkerder kan maken, een tint die, voor het oog aangebracht lijkt met waterverf. Hoe meer van dergelijke procédés worden toege past, hoe samengèstelder de techniek woidt, des te meer verwijdert men zich van de oorspronkelijke ets. Verschillende bekende etsers voelen er dan ook niet zooveel voor, omdat zij meenen dat de els in haar zui verheid op zichzelve al een schat van uit drukkingsmogelijkheden in zich sluit. In een volgend opstel iets over het af drukken. Van de Middellandsche Zee naar het Afrikaansche hoogwoud. Door WALTER MITTELHOLZER. (Nadruk verboden). Op Nieuwjaarsdag zetten wij onzen vlieg tocht volgens het programma voort en op het vastgestelde tijdstip kwamen wij den 4cn Januari des middags in het midden» Afrikaansche stadje Nairobi aan (l1/» graad ten Zuiden van den evenaar). Voor het eerst werd dit 4300 K.M. lange traject met een passagiersvliegtuig in zoo korten tijd afgelegd. Per schip, trein en auto heeft men er ten minste nog twintig zeer moeilijke dagen voor noodig. Het gevreesde en door malaria ernstig geteisterde moerasgebied van den Soedan kennen wij slechts van hooren zeggen, zoo snel zijn wij over deze broed-» kachel heen het heerlijk frissche en aan-» gename klimaat van het Afrikaansche hoog-» land binnengevlogen. Wie, gelijk onze vlieg-» passagier Baron Rothschild, langen tijd in. Soedan had verblijf gehouden, voelde zich dubbel gelukkig wegens de prachtige, rustige manier van reizen. Wij vlogen in deze vier dagen tezamen maar 25 uur, hetgeen over eenkwam met een gemiddelde snelheid van 168 K.M. Van ons oorspronkelijk reisgezelschap was niet veel overgebleven. Captain Wood era ba-ron Rothschild waren thans de eenige passagiers. In onze ruime cabine hadden we dus plaats genoeg, men kon ongehinderd klimmen naar de bestuurdersplaatsen era naar believen van plaats verwisselen al naar het landschap, dat juist onder ons voorbijtrok. In de groote bagageruimen had den wij 400 K.G. lading, bestaande uit 120 K.G. werktuigen, reserve-onderdeelen en een reserve-propeller, ongeveer 80 K.G. foto- en filmmateriaal, de persoonlijke bagage van sohyne verdacht gemaeckt te syn in ieven en in manier e van leven". Bertius vervolgt dan aldus zijne verant woording „Myne Heeren: eer ick tot het Regent- ampt beroepen ben, heb ick onstraffelyck ende zonder scandale voor den menschen, ende voor mynen Godt met goede con sciëntie geleeit; Maer daernaer bij Uwe Mog. E.E.n. gestelt synde in 't officie, 't welcke ick nu bediene, heb ick niet goeden voorraet rayr. leven op het scherpste gematicht, eens deels omdat ik wel wist, dat het ampt twebk ick aenginck, veel opspraeks onderworpen was; andersdeels, opdat ick als een licht myne Discipulen voorlichten zoude; ende dat voor zooveel myne zwackheyt eude des men- schen staet heeft kunnen dragen; waartoe my het gedurich handelen van Gods Heilig Woordt, betrachtinge van myn ampt, myne veelvoudige occupatien en gestadige oeffe- ningen der godzalioheyt met alteenlyck ge- dient ende geholpen, maar oock zonderlinge gedrongen hebben. Dan ick hebbe gemerekt. hoe ick my meer daerin hebbe gequeten, hoe ick meer opspraeck onderworpen ben ge weest, zoodat het schynt dat ick sints het aenvaerden deses ampts ende levens by den genen, die my niet en kennen, bynaer alle eer, naem, ende reputatie, met der tydt wol zoude verhesen, ende dat ick, die te voren voor. een waoker, nuchteren, getrouw,eer- lyck, modest man placht gehouden te zyn, na voor een lichtvaerdich, dissoluyt ende on- geregelt mensch zoude geachtet worden. Van wien, nvt wat occasien ende tot wat eynde zulex gestrooyt wort, es my ten deele niet onbekent. Dan ick verhoope my door de genade des Heeren daer aen niet 1» stooten. Alleenlyck bid ik Uwe Mog. E.E. seer ootmoedelyck den H.H. Curateurs van de Universiteyt ende den H.H. Burgemeestren der stadt Leyden hierinne boven anderen, geloof te willen geven, als dengenen die mvno zaken best weten, ende dagelyx op het Collegium ende my letten. Het onstrafbaar leven staet by my. door des Heeren zegen; maer het zeggen ende oordeelen staet by an deren, twelck ick geenszins weeren kan". De aangevallene gaat dan nader in op den aard der beschuldigingen, welke te^en hem zijn in gebracht: „Zooveel de maniere van leeren aengaet, het schynt, dat ick by Uwe Mog. E.E.n. betycht worde, als of ick myne jonge discipulen eenige nieuwe question, vreemde vragen ofte andere dergelycke vreemdigcheeden zoude voorstellen; tweioke zoo verre van daer is, dat ick daerentegen alle curieusheyt in t stuck op 't stuk) des geloofs hate, ende myne toevertrouwde dis cipulen daerover straffe, houdende, dat de Christelycke Religie meer gelegen is m boete, nedricheyt, godzalicheyt, ende liefde, als wel in subtyle questien ende disputen". Bertius geeft dan eene opsomming van de lesuren, welke hij zijne „Bursalen" geeft, een dagtaak, waaruit blijkt, dat hij van 's morgens zes tot 's avonds negen uur (wij nemen tenminste aan dat dit lezen van een Kapittel uit den Bybel niet langer dan een uur in beslag genomen zal hebben) aan één stuk bezig is met les geven: „latende Uwe Mog. E.E.n. bedencken, of een persoon we- zenóe in s ulcke occupatien hem zich) wel tot een ongebonden leven zoude konnen be geven". Na de quantiteit van de lessen komen de qualitedt ervan aan de orde. Doch hierover de volgende week nader. Ruil van intellect tegen kracht. De volgende brief is afkomstig van Koning Fredenk Willem I van Pruisen, de vormer van het Pruisische leger. Hij stond in 1737 den hoogleeraar „J-Ieyneccius" destijds te Hallo, aan de Leidscho Universiteit af doch 2ou daarvoor gaarne in ruil ontvangen eenige flinke grenadiers. Des Konings voor liefde voor „lange grenadiers" is bekend en zooals men zien zaJ, verloochende deze liefde zich niet in onderstaand briefje, dat de heer van Ginckel te Leiden in 1737 van den Koning ontving en dat wij, curiositeits- halve, in zijn oorspronkelijken tek9t hier mededeelen Monsieur. Je viens d'apprendre par vostre lettre du 30e 7 bre la demande que vous me faites au nom de leurs hautes puissances vos maitres, et mes Bons Amis, d'accorder a L'université de Leyden mon professeur Heyneccius. Gojnme vous connoissez mes sentiments d'Amitié, pour la République, vou9 croirez aisement. que je embrasserois avec plaisir cette occasion de luy en donner des mar ques, si des obstacles invincibles ne sy oppo- soient: Ce professeur est un des meillieurs que jay k Hall. et il est évident, que son depart feroit beaucoup de tort k cette Aca demie, yl est d'ailiiers d'une complexion, peu propre pour le climat D'Hollande. et c'est l'unique raison, qui l'a porté a retourner dans mon service II n'est pas besoin d'ajouter a ces raisons celle, que la Repu- blique na jamais trouvé a propos, de m'accorder quelque9 grand© fleugelmannes qui auroient peut être pu balancer, quelques grands 9cavans, j'espère done que vous vou- drez faire valoir ces raisons auprès de vos Seignieurs et maitres auquels je m'exeicerai toujours de donner de preuves convinquanles de ma sincère amitié. Je suis avec une trés parfaite estime. Vostre bien affectioné F. GUILIAUME. 2 d'Octobre 1737. Een Boerhave- anecdote. De hoogleeraar S. J. Brugmans, een van Boerhave's voortreffelijke opvolgers aan de Leidsche Hoogeschool, vertelde op zijn col lege eens de volgende anecdote: Boerhave hield jarenlang een groote hoeveelheid kwik zilver dag en nacht onder een onafgebroken kookhitte met het doel om te onderzoeken of eindelijk dat onophoudelijk koken eenig# verandering zou brengen in den aard of de gehalte van het metaal. Nu en dan werd bij Boerhave's chemische lessen de kostbare retort van het vuur afgenomen onderzocht en aan de toehoordere getoond Eens. dat men het onderzoek zou herhalen, liet de amanuensis de retort uit de handen glijden: de retort viel, brak in stukken en de in houd verspreidde zich over den grond De toehoorders verwachtten, dat Boerhave. in drift ontstoken, spijt en gramschap niet zou bedwingen over de onhandigheid van den bediende en over de daardoor verijdeld9 proef, waaraan jarenlang zooveel geduld en kosten waren besteed Maar Boerhave. het verschrikte gezicht van den amanuensis ziende, bepaalde zich tot den uitroep: Eh. anditores plusquam 20 annoruro operam perdidi" (ziedaar, toehoorders, de moeite van meer dan 20 jaren voor mij verlorenL 0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13