LEID5CH DAGBLAD
Jaargang
Donderdag 6 Februari 1930
No. 6
SNEEUW!
Iwal zeg je er van? Zullen wij den
q zondenbok in onzen kring op-
rèker was dominee Swaters, de pre-
i Heuveldorp, en de zondebok, over
sprak, was Jaap de Voogd. Met
kring" bedoelde hij behalve zichzelf:
iuw, Iwee kinderen en vier jongens
irtien tot zeventien jaar, die bij den
nl in huis waren.
raag. waarmee ons verhaal begint,
kbaar van het grootste belang en niet
I gemakkelijk te beantwoorden, want
ïrde eenige oogenblikken, vóór me-
Swaters met haar prettige, heldere
l woordde:
nemen natuurlijk een groote verant-
gop ons, wanncer»hij zoo moeilijk te
is, als je zegt en het feit, dat hij
jonger is dan de anderen, zal je extra
i moeite geven Maar ik kan het
pen, dat ik medelijden met kapitein
d heb hoe vreeselijk: als vliege-
rlndië te moeten gaan en den jongen
e laten bij menschen, die niet in
jn hem op te voeden. Wat zou de
ijn, dat hij eijn zoon van school ge-
leeft? Was het iets heel ergs?"
ineeslijke hiiheid. voortdurende onge-
nbeid en verregaande brutaliteitl"
tt min of meer kortaf.
!k geval is de jongen niet slecht",
rrouw Swaters voort „En ons tegen-
stelletje staat zóó stevig in de schoe-
l ik niet bang ben, dat hij één van
aansteken of het moest onze
ïeorpe zijn," voegde zij er lachend
terwijl zij een blik wierp op een
jongen, die in een hoek der kamer
telen
als de jongen brutaal legen je is,
onmiddellijk weg," zei de predikant.
is „pertaal". Vader?" vroeg het
lolseling. „Jaantje zegt, dat ik per-
raarom zegt Jaantje dat?" vroeg
Swaters nu.
it ik zei, dat ze rood haar had," ant-
bet ventje.
dat mag je ook niet zeggen," zei de
t terwijl hij een glimlach trachtte
rgc-n
and zegt tegen Moeder, dat ze rood
Hl, omdat Moeder geen rood haaT
d zou jokken zijn. Maar het haar
itje is rood zoo rood als en hij
id om een vergelijking te maken,
•'olseling met zijn vingertje op een
ijzend „zoo rood als dat kussen**,
ein de Voogd zal morgen met den
j ons komen en we zullen hem dan
zei mevrouw Swaters, terwijl zij
uitging.
Behalve den drie-jarigen George hadden
de predikant en zijn vrouw nog een kind,
Flanna, hun eenige dochter en een lief meisje
van twaalf jaar.
Den volgenden dag (één der eerste der
Paaschvacantie) kwam kapitein de Voogd
met zijn zoontje in de pastorie.
Jaap gaf den predikant verlegen een hand
en werd door dezen naar een kamer ge
bracht, waar George zich in zijn ééntje bezig
hield.
„Roep Moeder eens. Georgel" zei zijn
Vader
De beide heeren voerden daarna een lang
gesprek in de studeerkamer Van den predi
kant en de jongens bleven eenige oogenblik
ken alleen
Met de handen in zijn broekzakkon
waarop hij wèt trotsch wasl ging George
even later vóór den veel grooteren jongen
staan Met vragende kinderoogen keek hij
hem aan Eindelijk zei hij, regelrecht op zijn
doel afgaand:
„Ik heet Sjors en jij?"
„Ik Jaap." luidde het anlwoord en de
oudste jongen begon vroolijk te lachen.
„Maar nou weet je nog niks, is het wel?"
George's-oogen schitterden echter, terwijl
hij blij uitriep:
„Jawel! Jij bent de jongen, waarvan Vader
en Moeder gesproken hebben. Als je pertaal
tegen Moeder bent, moet je weg Je mag dus
niet zeggen, dat Moeder rood haar heeft,
want dat is pertaal pertaal en jokken,
want Moeder heeft heelemaal geen rood
haar
Jaap lachte weer. Hij vond George érg ver
makelijk. Vanaf het eerste oogenbtik waren
ze goede vrienden en het duurde niet lang,
of George zat op .Taap's rug en speelde
paardje, een spelletje, waarbij ,,het paard"
zoo hard hinnikte, als nog nooit een paard
gehinnikt heeft
Toen mevrouw de Voogd plotseling bin
nenkwam. was zij niet weinig verbaasd over
het tooneeltje. dat zij aanschouwde.
Jaap liet zijn berijder haastig van zijn
rug glijden en kleurde tot achter zijn ooren.
„Dat is een goed beginl" dacht mevrouw
Swaters. terwijl zij Jaap een hand gaf Zij
keek daarbij in een open jongensgezicht met
een paar eerlijke, doch ondeugende oogen,
een vastberaden mond en een wipneus.
..Dag Jaap de Voogd," zei zij vriendelijk.
„Ik zie. dat je al vriendschap gesloten hebt
met onzen GeoTge
„Ja mevrouw." zei de jongen, terwijl hij
haar open aankeek. „We-we hebben een
beestachtig ik bedoel een vreeselijk leven
gemaakt, maar hij is zoo'n aardig ventje
en 't is net. alsof ik hem al veel langer ken."
Mevrouw Swaters dacht onmiddellijk:
„Die jongen kan niet slecht zijn! Ik hoop,
dat hij blijven mag.
Zij ging zitten en babbelde gezellig met
Jaap, tot de heeren uitgepraat waren. Daarna
werd er koffie gedronken
Toen zij daarna in den tuin liepen, zei de
kapitein tegen mevrouw Swaters:
„De arme jongen herinnert zich zijn moe
der niet meer. Als zij was blijven leven, zou
alles anders geweest zijnl"
Zijn stem haperde even en hij ging voort:
„Ik ik heb mij nooit veel met hem
kunnen bemoeien en anderen hebben n;et
veel invloed op hem rk geloof echter stellig,
dat de invloed van een dame en van een ge-
zellig-huiselijken kring hun goede uilwerking
niet zullen missen
Er stonden tranen in de oogen van me
vrouw Swaters. terwijl zij antwoordde:
„U kunt op ons vertrouwen, kapitein Wij
zullen ons uiterste best doen en hij heeft
zoo'n goed hart en zulke eerlijke oogen. dat
ik alle hoop heb
Het stond nu vast. dat Jaap. als zijn vader
over een week naar Indiê vertrekken zou,
zijn intrede in de pastorie zou doen.
(Wordt vervolgd).
door
C. E. DE LILLE HOGER WAARD.
Kleine, witte vlokjes zweven,
Dansen vroolijk in het rond.
Zie zo stoeien, rollebollen,
Vóór zij liggen op den grond.
Uit de grauwe, donk'ro wolken
Dalen al die vlinders neer.
't Is, alsof zij lachend fluist'nen
Kindertjes, wij zijn er weer J
Nee maar, hoor ons nu eens juichen
Moeder! Vader! Kom eens gauw 1
Kijk, 't sneeuwt! Hoera, 't is winter-!—
Niemand is er hang voor kou 1
'n Sneeuwpop en een glijbaan maken,
Doen wij nu toch o, zoo graag!
Moeder is de slee beneden
Menig Moeder hoort die vraag.
Weldra zijn wij aan het spelen
En de sneeuw stuift in het rond.
Soms moet iemand keunis maken
Met den harden, kouden grond.
Maar geen nood, het doet geen pijn. hoor!
Vallen opstaan, om de beurt!
Lachen, vroolijk zijn! Van *t stoeien
Zijn de wangen rood-geklenrd.
En wij eten straks als wolven
Moeder d'ooren van het hoofd,
d' Erwtensoep zal lekker smaken,
Die Moes gist'ren heeft beloofd.
Lang nog leve dus de winter
Sneeuwpret toch verveelt niet gauw 1
En we spelen liever buiten
Dan te kniezen van de kon.