LEGKAART VLIEGERTAFEREELTJE IN DE WEI Hier hebben we weer eens een leg kaart. Wie zoo gelukkig is, een extra-nummer van dit kinderblad te bemachtigen, hoeft zijn eigen krant er dus niet voor te ver knippen. Je begint dan met het geheel op dun karton te plakken. Daarna knip je de ver schillende stukken secuur uit en Je zóó, dat ze één geheel vormen et vliegert af ereeltje in de wei vóór j( „Dal zal wel!" zei Piet!, maar maakte toch beenen, want dat Indische jong was vlug als water. Piel, die altijd een heele branie had, was eigenlijk juist het tegenoverge stelde van een held. Stevig stapte Jan door naar huis van zijn Oom en Tante, waar hij nu al een paar maanden was. Oom en Tante waren heel lief voor hem. Tante was Moeders tweelingzuster en hij hield veel van haar evenals van Oom. Ze hadden twee kleine meisjes, die dol waren op hun grooten neef Jan. En Jan O. hij hield ook veel van de kleintjes, al wilde hij dat voor de jongens op 6chool vooral voor Piet Hol weg! niet weten. Die hadden er immers niets mee te maken. Toen Jan thuis kwam, zag hij onmiddel lijk aan het ontstelde gezicht van Tante, dat er iets gebeurd was. ,,Toch niets met Vader of Moeder in In- dië V' schoot het onmiddellijk door hem heen. Tante vertelde heillichter dadelijk, dat Ankie, de jongste der kinderen, op eens ernstig ziek was geworden. ,,En nu heeft Oma, die ik onmiddellijk opgebeld heb, gevraagd of Rietje bij haar komt loge er en", ging Tante voort. ,,lk heb dat aanbod dankbaar aaugenomen en zal mij dan geheel aan de kleine zieke kunnen wijden. Maar Oma heeft geen gelegenheid haar te laten halen en daar Oom pas van avond laat van zijn zakenreis thuiskomt en de werkster er vandaag niet is. heb ik nie mand om Rietje weg te brengen. Zelf wil ik natuurlijk bij Ankie blijven. „Maar dan kan ik Rietje toch wegbren gen, Tante, 't Is maar een uurtje met de tram en we hebben vanmiddag juist vrij voor schaatsenrijden", zei Jan, die dit als de gewoonste zaak der wereld beschouwde. „Ja, als je dat zou willen doen! 't Zou een uitkomst zijn Eet dan maar vlug je boterhammen op. Ze 6taan al klaar." Niet lang daarna stapte Jan met Rwtfa aan de ééne en een klein valiesje in de an dere hand naar de tram. Het kleine ding was in de wolkenin de tram naar Oma te gaan en dat niet eens op Zondag, was ook ■werkelijk een buitengewoon feest en ze was nog te jong om te begrijpen, dat de reden van dit reisje lang niet prettig was. Druk babbelend liep ze naast Jan voort, die geduldig a! haar vraagjes beantwoordde Plotseling schrok hij echter want bij het omslaan van een hoek zag hij, dat Piet Holweg er aan kwam. Zijn schaatsen bungelden aan zijn arm „Hé Jan kindermeisje, ga je niet naar ijs?" begon Piet al uit de verte te sarren. Jan deed maar net, alsof hij het niet hoorde en klemde de landen stijf op elkaar Hij stak de straat over. al had hij op dit oogenblik wel in den grond willen zinken. „Natuurlijk ga je niet naar het ijsl 't Was niets als grootspraak van je, flauwe vent!" riep Piet hem nog na. „Jantje Roet-mopI Roet-moppie! Suiker-poppie!" Jan beet zich op de lippen van kwaad heid, liep wat steviger door en bereikte de tram. Het kleine ding naast hem babbelde zoo druk, dat hij er alles door vergat en niet meer aan Piet en zijn plagerijen dacht. Zij genoot van het tramritje, dat haar bij Oma brengen zou. Jan ging echter spoedig weer naar liuïs. Misschien zou hij nog een boodschap voor Tante kunnen doen. Maar TaDle had zijn hulp niet meer noodig en zei: „Ga jij nu nog wat schaatsenrijden, Jan Je kunt het nog net een uurtje doen." Zoo ging Jan dien middag dus toch nog met schaatsen onder den arm naar het ijs. Hij stapte stevig aan en floot een vroolijk wijsje, blij nog even te kunnen rijden, want al vond hij het dan in Holland koud, onder het schaatsenrijden vergat hij dat heele- maal. Hij verstond die kunst al vrij aardig. Even vóór hij bij de ijsbaan kwam, voerde zijn weg langs een brcede sloot. Daar kwa men een paar schaatsenrijders aan. Het baantje rijden was hun gaan vervelen en zij hadden de sloot opgezocht. Piet Holweg reed vooraan. Wat zou die nu weer heb ben? Lang lijd om hierover na te denken had Jan echter niet. ivant op hetzelfde oogen blik gebeurde er iets vreeselijks: Piet scheen de slechte plaats onder de brug niet te zien en.. schoot eensklaps onder het ijs! In een ommezien verdween hij in de diepte. Alleen zijn hand slak hulpeloos en als om hulp smeekend boven het water uit. Zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken, snelde Jan naar de plaats des onheils, ging plat voorover op het ij stak een schaats bij wijze van stok a zag, dat de hand van Piet die gre was echter niet sterk genoeg om d< ren Piet uit het water te trokkenn.i hem alleen maar vasthouden en I hulpgeroep kwam een h^ér aangesD Jan's beenen va9t)hield en hem li achteruit trok. Het mocht hem Pie't op die manier uit het water li Klappertandend en druipnat slo weldra aan den kant der sloot. Di snelde heer ried hem aan zoo spoe gelijk naar 'huis te loopen en onder te kruipen. Piet stamelde eenige woorden vi en volgde zijn raad op. „Ik zal wel vooruitloopen en ke thuis vertellen", zei Jan. „Dan sc ze niet zoo". Hij holde naar het huis van Piel kig was diens Moeder thuis en warme thee. Zij stopte Piet onmido bed en liet hem een paar groote thee drinken. Zij was natuurlijk i schrikt, maar wist haar kalmte te l Pas toen Piet onder de wol lag, liet het gebeurde door Jan nog eens w rig vertellen. Jan liet daarbij zijn iets heel gewoons voorkomen. „Ik dank je voor hetgeen je voor daan hebt. Je zou een goede vrie hem zijn," was alles wat mevrouw zei, doch deze woorden klonken' muziek in de ooren. En toen Piet den volgenden mol hij had gelukkig geen nadeelige I van zijn onverwacht bad ondervoD op school kwam, ging hij regelrec Jan toe en zei: „Jij bent een held hoor!" en ik- 't wel laten, je ooit weer te plagfl te schelden." „Och, malligheid!" weerde Jan J zou hetzelfde voor mij gedaan heÜ „Dat dat weet ik niet!" beka eerlijk. „Maar één ding weet ik wd is: Wie ooit durft zeggen, dat jij 1 die krijgt met mij te doenl" -Voor Jan werd het vanaf dien c prettiger op school en hij vond bó Holland nog zoo kwaad niet. Zelfs d' winter had hem iets goeds gebracÜ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 16