WAAR DE ROLLENDE, TOLLENDE OLIEBOLLEN TERECHT KWAMEN. ANEKDOTES. Er was eens een jongen, die Piet heette, en erg graag snoepte. Van alles, wat hij zag. moest Piet altijd even proeven Zoo was het ook weer op een Zaterdag. Piet zag toen, op de aanrechtbank in de keuken, een grooten schotel vol oliebollen 9taan Het trof fijn, vond Piet, want Mina. het dienst meisje, was boven aan het werk. en moeder zorgde in de huiskamer, voor de koffietafel Het was ook juist alsof de oliebollen daar voor hem, Piet, waren neergezet, en zoo kon hij de verzoeking niet weerstaan er een van op te eten. Hij greep een grooten en. riep „aul" want de oliebol was gloeiend-heet ..Wacht", dacht Piet en hij zette het ven sier open, om de bollen wat af te doen koe len. Maar, ach wat gebeurde er toen? Daar sprong op eens de poes die buiten was, door het openstaande venster naar binnen, raakte bij ongeluk den stapel oliebollen met alle vier haar pootjes aan, en wel zóó hard, dat eenige begonnen te rollen, en, al rol lende. naar buiten vielen I Piet schrok toen zóó geweldig, dat hij poes bij haar staart greep en weer het ven ster wilde uitwerpen. Doch poes. daardoor óók van 9treek. begon zoo hard te schreeu wen, dat moeder verschrikt de keuken in kwam loopen en vroeg: „Wat gebeurt hier, Piet? En waarom staat het venster open?" „Om poes. die van de oliebollen wilde snoepen", jokte Piet. „En omdat ik hem toen naar buiten wierp „Zoo", zei moeder, „sluit het venster dan maar weder en kom mee naar binnen" Piet wist geen raad, want Moeder duldde geen tegenspraak. Zij duwde hem de keu ken uit, en daarna, door de gang, de kamer binnen „Ach en nu liggen de oliebollen m den tuin," dacht Piet met angst „En als Mina ze daar nu straks vindt, wat zal er dan wel gebeuren?" Hij kon daarom bijna niet eten van angst, zoodat de anderen, die met hem aan tafel zaten, dachten, dat Piet ziek was. Ook Moeder keek hem eenigszins vreemd aan en vroeg daarna: „Heb je soms van de oliebollen gesnoept, jongen?" „Neen. Moeder," antwoordde daarop Piet zóó oprecht, dat er niet aan de waarheid van zijn woorden werd getwijfeld Neen, 't was waar, van de oliebollen had Piet niet gesnoept, en wat hij had willen doen had de komst van Poes hem belet En zelfs toen even later Mina kwam vertellen, dat het juist was, alsof iemand eenige van de oliebollen had weggenomen, zei Piet's Moeder: „Dat komt waarschijnlijk, omdat het gebak wat is afgekoeld. Mina. Het ven ster heeft opengestaan Heel dien morgen dacht Piet aan de weg gerolde oliebollen Zoodra hij dan ook maar even alleen was. holde hij door de keuken deur naar buiten. Hij keek en zocht onder het venster, doch zag geen enkelen oliebol. „Gelukkig," dacht hij, „natuurlijk heelt poes ze opgegetenI" Maar de poes had zelfs geen der wegge rolde oliebollen gezien. Want toen ze met een vaartje door het geopende venster in den tuin terecht kwam. waren de oliebol len reeds weggerold. Ja, het was waarlijk heel vreemd toege gaan, sprookjes-achtig vreemd zelfs ging het met die oliebollen! Met z'n zessen wa ren ze in den tuin terecht gekomen, waar het heel glad was. want er lag sneeuw en hc-t had heel hard gevroren. Waarschijn lijk door die gladheid, rolden en tolden de zes oliebollen al verder en verder, totdat ze op een weg tegenover het bosch kwamen, en uit dit bosch sprong juist een konijntje, dal ..o. wat fijn!" riep, en reeds dacht, eens heerlijk te kunnen smullen. „Neen. konijntje," zeiden de oliebollen, ..we zijn geen kost voor jou!" Daarna rolden z- weer verder, (otdat ze een mageren hond ontmoetten „Jullie komt juist van pas." gromde hel dier, „want 'k heb ergen hon ger'" „Wel mogelijk," zeiden de oliebollen, „maar wij zijn te zoet voor je. Zoek maar iets harlieers om je honger te stillen „Bollebollebol!" ging het toen weer„ totdat eenige kraaien, die in een boom zaten, hun toekrasten: „Kra-kra-kra jullie zult een feestmaal voor ons worden!" „Jawel, dat kun jullie denken!" riepen de hollen en zij rolden en tolden weer verder langs dpn weg, die nu sterk glooide. Ze rol den zóó vlug voort, dat ze met een vaartje op een weiland terecht kwamen, waar eeni ge paarden liepen: „O, ik lust zoo graag oliebollen!" hinnikte een der paarden. „Hooi en haver zijn veel gezonder voor je!" was het antwoord, en weer verder rol den ze-1, totdat een ezel hen zag. en toen be gon te balken, dat de distels onder de sneeuw bedolven waren en hij niets te eten vond. „Zoek dan maar wat anders!" riepen, al voortrollend, de oliebollen. Daar kwam een boer aan, die misschien wat bijziende was. want hij dacht, dat het aardappelen waren, die zoo vlug over den weg rolden en tolden. Hij wreef eerst zijn oogen uit. keek nog eens en vroeg loon: „Zeg eens. aardappeltjes, waar rollen jullie heen? Je komt toch niet uit mijn schuur?" „Neen. we komen niet uit jouw schuur", antwoordden dp bollen. „We komen uit de olie en uit de pan, en we moeten nog ver der vandaag Toen zag op eens de boer zijn vergissing. O. jullie bent van die heerlijke oliebollenl" riep hij „Wel. dat treft! Ik ben dol op oliei- bollen O. wat zal ik smullen" „Vandaag zul je niet van ons smullen, boerfje". antwoordden de bollen, en nog vóórdat de boer en één kon grijpen, waren ze al-Ie zes al weer een heel eind voortge rold. En zoo al maar rollende en lollende, kwa men de zes oliebollen in een straatje, waar twee arme kinderen, bibberend en blauw van de koude, stonden te huilen Eerst wil den toen de oliebollen nog verder rollen, maar één der zes hoorde een van de kinde ren klagen: „Ach, ik ben erg koud, i ik heb zoo'n honger. En moeder he» geen brood meer in huis, en ook gee vuur. „Kom, zus, laten we dan maar hout denne-appels gaan zoeken", zei toen h< andere kind. „Dan kan moeder de kach aanmaken. „Maar ik heb ook graag wat te eten", he nam weer het zusje. „Hooren jullie dat?" vroeg de oliebol de vijf andere. „Ja" luidde het antwoord. En toen. als< ze op eens alle zes dezelfde gedachte kn gen, rolden ze vlak vóór de voetjes der vei kleumde en hongerige kinderen „O, kijk c-'éns. zus. hier liggen oliebollei zoo maar op den weg!" juichte nu hi broertje. .0. en het zijn er wel zes!" Greti greep toen zijn handje naar een der bollei d;e nu daar zoo stil bleven liggen, en hem aan hel zusje. Daarna nam hij er ee voor zichzelf. „Fijn. hè zus" riep hij etende Zoo lieten toen de zes weggerolde oliebo len zich opeten door de twee kleine, uitgi hongerde kinderen, en ik ge'loof. dat zich met vreugde door het tweetal liete [al verslinden- Het sprookje vertelt ten minst niet, dat de oliebollen berouw hadden ov hun goede daad. En Piet heeft nooit geweten, dat de zoo p; [j, heimzinnig-verdwenen oliebollen twee arm kinderen zoo blij hadden gemaab* TANTE JOH. Ingezonden door Berlus Boom. Boer (aan het plaatskaartenloket): „Ge mien 'n kaortje na Breda". Beambte: „Heen en terug?" Boer- „Heur es manneke, alle minse motto léve. de spoor te Breda mot ook wi aon me verdiene". Ingezonden door Wim Crama. Jantje heeft zijn vingers gekneld en schreeuwt zóó hard, dat hooren en ziea vergaat. „Steek je vingers in je mond," zegt n Oom Kees „Helpt dat?" vraagt Jantjes moeder. „Tegen het schreeuwen helpt het zeker", antwoordt Ooon Kees. Ingezonden door Genharda en Ghrisliann Egging. Hoe het kwam. Moeder: „Ik heb Henk voor straf in dc kelder gezet, den heelen middag was hij zoo lastig en rumoerig geweest, nu is hij ten minste stil! Vader: „Geen wonder, ik heb juist giste ren alle appels in de kelder gebracht". Ingezonden door Wim Crama. Electrische verlichting. Zomergast- „U zet in de advertentie dal hier electrisch licht aanwezig is WaaT is dat dan? Boerin (tegen haar man): „Zeg Jaap. pao jij iens dat ellektrieke zaklanlaorntje haolen da ze verlien jaor bie ons heb laoten liggen" Ingezonden door Jo de Wekker. Tante: „Maar kindje, waarom kijk je mii toch zoo aan, wat zie je tooh aan mij Kind: „Wel, ik hoorde dat Papa en Mama zeiden, dat u uit twee monden sprak, nu kijk ik waar die tweede mond zit. En Ingezonden door Mina Krijger. Jaantje valt met de heele kerstpudding op den grond. In plaats vaan te schrikken, roep ze verheugd: „Bof ik effe, daar vind ik een dubbeltje op den grond liggen Ingezonden door Celia Muyzert. Boer (aan de telefoon): „Stuurt u mij even een zak haver." Klerk (van den graanhandelaar): „Voor wie is het V' Boer„Toe maak nou geen gekheid, het is natuurlijk voor mijn paard."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14