DE WOLF EN DE LEEUW.
ANEKDOTES.
ALS 'T BUITEN STORMT
EN REGENT.
men, maar in het volgend oogenblik kwa-m
ieT een verbaasde en teleurgestelde uit
drukking op haar rimpelig gézicht.
,,Ik dacht, dat het Anneke was!" zei ze.
,,Ik was er bijna zeker van. Maar misschien
(komen jullie mij een boodschap van haar
brengen
,,N nee," stamelde Coofcje, die het
dichtst bij het oude vrouwtje stond, terwijl
'Huib er aan toevoegde:
,,Het is om het onweer! Mijn zusje is
bang voor onweer."
De oude vrouw scheen hem echter niet
te verstaan, want. zij ging vooTt
,,Ik dacht zoo zeker, dat Anneke het
was! Ze is er al in een heele week niet ge
weest en mijn knie wordt met den dag er
ger. Och, lieve help!"
Kunnen wij misschien iets voor u
doen V' vroeg Otto beleefd. „Wie is An
neke Wacht u op haar V'
,,Den heelen dag wacht ik al op haaf.
Zij is mijn kleindochtertje en woont in 't
dorp. Tweemaal in de week komt ze bij
mij. Sinds zij den laatsten keer hier was,
heb ik mijn knie bezeerd. Die is heelemaal
dik en ik kan me' bijna niet bewegen. Jul
lie zult zelf wel zien, wat een rommel 't
hier is en ik, die andeTs zoo netjes ben!"
Het keukentje zag er werkelijk allesbe
halve netjes uit. Onafgewasschen borden
en kepjes stonden op de tafel, óveral lag
stof en bij d ekaehel die bij gebrek aan
brandstof was uitgegaan lag de grond
.vol asch.
Zouden wij de kachel niet voor haar
kunnen aanmaken V' vroeg Huib aan zijn
IboeTtje. ,,'t Is buiten wel niet koud, maar
ik geloof toch, dat een vuurtje haar dade
lijk zou opvroolijken."
,,Ja, laten we dat doen," antwoordden
Otto en Gootje als uit één mond en onder
leiding der oude vrouw, gingen de kinde
ren nu onmiddellijk aan het werk.
Otto haalde hout en Huib maakte de
kachel aan, terwijl Gootje een ketel met
water 'opzette.
Daarna waschten zij alles af en veegden
zij de keuken aan. Gootje zette thee. On
derwijl spraken zij af op den terugweg
even bij dm dokter aan te gaan en hem
te vragen naar de knie der oude vrouw
te komen kijken.
Dc kinderen waren zoo druk bezie, dat
zij het onweer niet (meer hoorden. Na een
poosje was het bedaard en had de regen
opgehouden Toen zii met hun werk klaar
waren, seheen zelfs de zon.
De oude vrouw, die reeds opknapte door
haar kopte thee en haar nette omgeving,
was den kinderen heel dankbaar. Zij vroeg
hun, óf zij op den eerstvolgenden vrijen
middag notr eens terug wilden komen, iets
vp-fif zij gaarne beloofden
Op weg naar huis gingen zij bij Anneke
aan. Zij konden liet. huisje, waar zij woon
de, gemakkelijk vinden. Anneke schrikte
niet weinig, toen zij hoorde van het onge
luk, dat haar grootmoeder overkomen was.
Zij was zelf ziek geweest en had eiken dag
weer opnieuw gehoopt naar het hutje tl
kunnen gaan. Maar den volgenden dag
zou zij hiertoe toch zeker in staat zijn. Als
de kinderen nu maar naar den dokter wil
den gaan, zou deze Grootmoeder wel spoe
dig beter maken.
Dit was inderdaad het geval; door de be
handeling van den dokter was de knie van
het oudje spoedig beter.
De beide jongens en Cootje hielden eehler
hun belofte en gingen den eerstvolgenden
Zaterdagmiddag weer naar het hutje aan
den rand van hel hosch. Huiswerk hoefden
aij niet le verrichten, want daar zorgde
Anneke voor, maar het stuk land, dat bij
het huisje hoorde, leverde nog heel wat
arbeid op Het oude vrouwtje had het hutje
met den lap grond gekocht van haar spaar
penningen en het geld, dat haar zoon haar
uit hel buitenland gestuurd had.
De zoon was van plan geweest in het
vaderland terug te keeren en het land te
bebouwen om in hel onderhoud van zijn
moeder en zichzelf le voorzien. Hij was
echter gestorven en zoo kwam het, dat het
land nog geheel onbebouwd was.
.Laten wc beginnen het om te spillen!"
zei Huib. ,,Dan kunnen we zien, wat we er
later in zullen poten of zaaien."
Hel plan vond algemeenen bijval en de
kinderen togen vol ijver aan hel werk. Dit
viel hun 'echter niet mee, want de grond
was hard en steenachtig. 'Toch lieten zij
zich hierdoor niet uit het veld slaan. Ze
kwamen eiken Woensdag- en Zaterdagmid
dag terug om het aangevangen werk voort
te zetten.
Op een middag, toen zij weer naar Grootje,
zooals zij Anneke's grootmoeder noemden,
waren gegaan en ijverig bezig waren met
spitten, riep Huib plotseling opgewon
den uit:
„0, Ot en Cootje, komen jullie eens
kijken!"
„Wat is er?" vroeg Cootje, toen zij bij
haar broertje gekomen was en Otto voegde
er aan toe:
„Wat heb je daar? 't Lijkt wel een oude
tabaksdoos 1"
„Dat is het ook," antwoordde Huib; „maar
een tabaksdoos, waar iels anders in zit dan
tabak. Kijk eens, wat een geldstukken! Hoe
zouden die hier komen?"
„Ze zijn natuurlijk wie weet hoe lang
geleden reeds! door den een of ander in
den grond verstopt," zei Otto.
„Maar dan is Grootje op eens schatrijk"
riep Huib uit.
„Hoeral" juichte Cootje. „Is 't niet net
een sprookje?!"
„Mag zij die munten dan houden?" vroeg
Otto.
„Ja," antwoordde Huib, „Vader heeft mij
juist verteld, dat wanneeT een schat in den
grond gevonden wordt, de ééne helft voor
den eigenaar of de eigenares is en de andere
helft voor den vinder."
„Dan is de helft dus voor ons," zei Cootje
nadenkend. „Maar vinden jullie ook niet,
dat wij die maar aan Grootje moesten
geven?"
„Ja, ja"
„Natuurlijk!" klonk het onmiddellijk.
Haar broertjes waren het hierover geheel
met haar eens.
In optocht ging het drietal nu met den
schat naar binnen. Grootje straalde van
blijdschap. Ze moesten haar alles wel drie
maal vertellen, vóór zij het heelemaal be
greep. Maar of zij toen blij wasl
„'i Komt alles doof het onweer," zei
Grootje.
„En door de zieke knie van Grootje,"
voegde Otto er aan toe.
Eigenlijk doordat wij niet naar den
bioscoop mochten gaan," meende Huib.
„En nu beleven we zelf iels uit een
bioscoop," vond Cootje.
„Grootje's blijde gezicht is de mooiste
film, die ik ooit gezien heb," zei Otto en
Huib riep spontaan uil:
„Leve Grootje, de sprekende film!"
ANNIE 0
Ze spelen toch zoo prettig saam:
Hij is een echte leeuw,
Zoo'n groole uil den Dierentuin.
Steeds weer geeft hij een schreeuw.
Ingezonden door Gerrit Vogelaar.
Meester: „Hoeveel is 259 Piet."
Piet: „Dat weet ik niet."
Meester: „Kom, veronderstel ik geef aan
je broer 25 cent om pruimen te koopen,-
hij koopt voor 9 cent, hoeveel centen"
brengt hij dan terug
„Piet: „Gee neen."
Meester: „Geen een? Ga maar zitten,
je kent niets van het rekenen."
Piet: „Jawel, maar u kent mijn broer
niet."
Ingezonden door Wim Crama.
Jonge vrouw„Ik heb mij weer met mijn
man verzoend en teT herinnering daaraan
een boompje in onzen tuin geplant."
Andere vrouw tot haaT man: „Zie je als
wij dat ook gedaan hadden, dan hadden
wij nu een mooi en tuin vol boomen ge->
had."
Ingezonden door Bep Hoope.
Kleine meid: „Mijnheer, tante heeft më
voor mijn verjaardag dit prenteboek gege
ven en ze zei er bij, als het me niet be
viel, mocht ik het ruilen."
Boekhandelaar: „Maar dat boek is hee
lemaal gescheurd en bevlekt."
Klein meid: „Ja juist, daarom wil ik
het ruilen."
Ingezonden door Adriaan van Geenhuizen.
Jantje: „Moeder ik heb een man gezien
die paarden maakt."
Moeder: „Och kom jongen, dat bestaat
niet".
Jantje: „Ja Moeder, ik zag dat hij haast
klaar was, hij was aan de pooten bezig"
Ingezonden door Antje Koels.
Moeder „Maar Pietje, hoe komen al die
galen in je pak?
Pietje- „0, Moeder, we hebben winkeltje
gespeeld, en ik moest de komijne kaas voor
stellen, en die gaatjes dat zijn de komijnen.
De wind waait door de takken,
De storm loeit door het bosch.
IHrj vélt de grootste reuzen
En blaast er maar op los!
De regen valt bij stroomen,
Jaagt mensc-h en dier naar huis
't Is nc-rgens nu zoo veilig,
Als in het eigen kluis.
Hoe somber is het buiten!
Waar blijft de zonneschijn?
Die kan toch in het najaar
Nog zoo verkwikkend zijn!
En kleine zusje is een wolf.
Een wolf! Hel is heusch waar!
Daar ziet ze een roodkapj' opeens!
Ze gromt en bromt naar haar.
Ze maken heel veel leven saam.
Ze bui Tien op den grond.
Hu-hul daar komt een leeuw aan, ohl
Hier loopt een wolfje rond.
Met heele booze snuitjes, brr!
Met rimpeltjes in 'l hoofd.
Ze spelen dierentuintje en
Ik had hel haast geloofd!
\!s nietde leeuw en ook de wolf
Het is geen grapje, neen!
Vlug achter Moeder scholen, toen.
Er plots een hond verscheen.
R. ASSCHER—VAN DER MOLEN.
-O-
Kom, langer Diet gemopperd,
Raak 't goed humeur niet kwjjt.'
Zoek tusschen de vier muren
Maar de gezelligheid!
Elk kan zijn best do9n immers
En „zon" voor and'ren zijn.
Laat 't buiten dan maar reeg'nen,
In huis 13 zonneschijn!
En Moeder gaat vertedlen
De sprookjes uit haar jeugd
Steeds weer bedenkt ze and're,
Nog mooier! Lieve deugd!
't Is bedtijd eer wij 't weten!
Is 't nu al heusoh zoo laat?
Wie denkt aan storm of regen,
Als hij naar bed toe gaat
In huis is 't warm en zonnig.
Daar heerscht gezelligheid,
Die hoe 't ook buiten regent
Het menscb'lijk hart verblijdt.
CARLA HOOG.