70ste Jaargang Donderdag 2 Januari 1930 No. 1 Een Oudejaarsavonddroom. OUDJAAR EN NIEUWJAAR De vogeltjes in den winter. DE SPREKENDE FILM. Vera lag op Oudejaarsavond rustig in haar bedje en sliep vast, toen zij de klok plotseling twaalf uur hoorde slaan. Zij keek om zich heen en zag twee figuren aan het voeteneind van haar ledikant je. De ééne was oud, vermoeid en gebogen en terwijl de klok sloeg, kwijnde hij lang zaam weg, om eindelijk bij den twaalfden slag geheel te verdwijnen. De andere figuur was een kleine, slanke jongen en hoe flauwer de gedaante van den man werd. hoe duidelijker hij begon te worden. Hij was een aardig ventje met blonde krullen en groote, blauwe oogen. Hij had een smetteloos wit pakje aan. „O, wie ben je?" roep Vera plotseling uit. „Ik ben het nieuwe Jaar, ik ben 19301" luidde het antwoord. „En wie was de oude man daar?" „Dat was mijn vader, het oude jaar, 1929 Hij heeft mij een brief voor je meege geven." Vera keek nu nog verbaasder, nam den brief aan en las den inhoud, die met een bevende hand geschreven Was. Hij luidde Kind, behandel mijn zoon niet, zooals je mij behandeld hebt. Neem je alleen goede dingen voor en laat mijn zoon niet, als hij even oud zal zijn als ik nu ben, zooveel vlekken door jou op zijn pakje hebben ge kregen, als ik heb. Maardaar slaat de klok twaalf uur en ik Hier werd de brief afgebroken. Vera keek het nieuwe Jaar aan en zei: „Jongen, blijft de vlek van elke stoute of onvriendelijke daad, die ik verricht, op je pakje?" „Ja," antwoordde het Nieuwe Jaar be droefd. „Dan zal ik erg mijn best doen en zor gen, dat .je maar heel weinig vlekken op je pakje hebt, als je oud bent. Heusch, dat wil ik." „Dat is een goed besluit, lieve Vera, en als je ooit op het punt bent, iels verkeerds of onaardigs te doen, denk dan aan de vlek, die het op mijn pakje achterlaat." ..Ik beloof het je," zei Vera nu ernstig. Zij wilde haar armen om den hals van het Nieuwe Jaar slaan, maar hij verflauw de en Vera werd wakker, om tot de ont dekking te komen, dat zij gedroomd had. Ja, het was een droom, niets anders dan een droom geweest. Maar ook droomen kun nen soms nuttig zijn en Vera heeft zich vast voorgenomen, haar belofte aan het Nieuwe Jaar gedaan, te houden. ANNIE O. Door C. E. DE LILLE HOGER WAARD. In den nacht als wij nog slapen, Klopt Nieuwjaar heel zachtjes aan. 't Oude Jaar vindt het dan beter Om maar rustig heen te gaan. Toch wil 'k 't Oude Jaar bedanken Voor het goede, dat het bracht. 'k Neem dus afscheid, vóór 'k ga slapen. Wel te rusten, Jaar, slaap zacht! Morgen, als ik d'oogen opsla, Staat je zoon, Nieuwjaar, al klaar. 'k Hoop, dat wij het ook uitstekend Kunn,en vinden met elkaar. Wat zal 't Nieuweiaar ons brengen En hoe zuilen w ij steeds zijn? Zullen w' altijd goed ons best doen, Ook al zijn we nog zoo klein? Nieuwjaar, maak me heel vroeg wakker, 'k Heb het morgen, o, zoo drukl Want 'k wensch allen, die dit lezen, Heel veel voorspoed en geluk I door G. E. DE^LILLE HOGER WAARD. Voor ons venster strijken vogels Zwermen vogels hong'ng neer. Nergens kunnen zij iets vinden Van hun gading met dit weer. Het is builen volop winter; Sneeuw ligt overal in 't rond. Niets valt er voor 't vogelvolkje Thans te pikken op den grond 1 Laten wij dus vlug wat strooien! Niet gelalmdl Maar doe het nul Want 't gevederd volkje zingt weer, Als het L^nte wordt, voor UI Dankbaar zal hun liedje klinken. Maar geef allen vogels wat. Ook dengenen, in wier keeltje Niet verborgen is een schat 1 Die niet zingen, zelfs niet mooi zijn. Allen hebben honger, kind! En bedenk, dat zelfs het muschje Gaarne wat te eten vindt. Strooi uw gaven voor de vogels, Die zoo graag gevoederd zijn. 't Vogelvolkje te verzorgen, Is thans plicht van groot en klein! „Vervelend, dat we niet naar den bios coop mogen 1" zei Huib, terwijl hij boos de verdorde, bruine bladeren wegschopte. „Anderen mogen altijd gaan en wij bijna nooit!" „En ik snap heelemaal niet, waarom wo er niet vaker heen mogen," zei Otto, die op een gevelden boomstam zat. „Ze geven juist zulke leuke filmen tegenwoordig en het is zoo saai, als je morgen op school komt en ze vragen dan: „Zeg, hoe vondt je de film gisteren V' of: „Jij bent toch zeker ook naar de bios geweest V' Even was er een stilzwijgen, maar lang duurde dit niet. Cootje, de jongste van het drietal, zei nu met een stemmetje, dat verraderlijk beefde ,,Ik wou, dat jullie niet zoo mopperden. Ik heb me zoo vreeselijk op onze wandeling verheugd en nu is het Woensdag en zijn jullie zulke brompotten! 'k Wou maar, dat ik thui6 gebleven was om Moeder te hel pen met de tweelingen. Weer trad er een stilte in, een stilte, die min of meer voortkwam uit beschaamd heid, want Huib en Otto dachten op eens met wroeging aan de tweelingen thuis, die mazelen hadden en aan Moeder, die er zoo moe had uitgezien. In de verte begon het te rommelen. „Onweer!" riep Huib uit. „En dat in November ,,'t Was ook annatuurliik warm voor den tijd van het jaar", vond Otto. ..Laten we maar naar huis gaan, want 't zal wel erger worden." De kinderen liepen nu hard in de rich ting van hun huis. toen een felle licht straal. welke onmiddellijk gevolgd wer«l door een dreunenden donderslag. Cootje plotseling verschrikt en doodsbleek deed uitroepen „O. ik durf niet verder! We zullen nog getroffen worden! O, Huib, wat moeten we doen V' Huib, die een eindje vooruit geloopen was, kwam juist terug en riep tegen de beide anderen: „Kom mee! Daar is een huisje. Gauw! Het criet!" Huib had gelijk. De regen viel bij stroo- imen neer, reeds vóórdat, de kinderen het huisje bereikt hadden. Het stond aan den rand van het bosch en zag er heel eenzaam uit. ,,'t Lijkt wel, of er niemand woont riep Otto al hiigende uit. terwijl zij het oude hekje openduwden. Huib sloeg met zijn vuist een roffel op de deur en bijna op hetzelfde oogen bi ik flitste de bliksem ren ratelde de doDder opnieuw. Cootje durfde geen seconde langer bui ten blijven, deed de deur open e«n stapte naar binnen. In een hoek van het hutje veel meer was het niet! zat een klein, oud vrouw tje in een grooten stoel. Zij keek onmid-< dellijk op, toen de kinderen binnenkwa-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 11