VOOR DE JEUGD t; LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 5 December 1929 No. 49 li |ii t ti?iï;>i; il77i jilTl'ij iiTIi ji>T<i ;it?ii;iiT )KJE VAN MALVA VARKENS ÜAX*J.,® «aajlaaj».•O? i;«* j lil i i i i i t t t All door Tante Joh. heel ver van hier, woonde 1, die nooit lachte. Haar schoone i altijd zóó droef, alsof zij het Iriet had. En wat ook de koning 1 zijn gemalin te doen lachen, alles niets. En omdat nu de |t lachte, heerschte er aan het gedrukte stemming. Nóch do de potsenmakers en hans- hun dolste grappen maakten, stemming veranderen, want de |hte er niet om, dus konfltfi de ook niet om lachen, |n was dan ook het liefste al- eentje kon ze uren dwalen |ninklijk park en het daaraan ch. En toen zij nu op zekeren |het bosch wandelde en er juist uitzag, liep* daar ook een I die uit een andere streek niet wist, dat hij in dit bosch ■oopen. Hij kende ook de ko- Iwant hij zei heel gewoon: juffrouw!" En toen ze voor hij haar na, terwijl hij vrij pe: „Die heeft zeker nog nooit gelachen!" ld, en waarom denk je dat?" |en heer, die juist uit één der en zijn gemompel had ver- fet mijn zuster ook altijd zoo lis die juffrouw", was het ant- Ikon óók nooit lachen," png het toen met je zuster?" leerde later het lachen, 't Was ien er een beer in ons dorp le de man. „Dat dier maakte ize sprongen, dat mijn zuster egon te lachen, dat ze bijna en kon komen. Dit lachen efheid weggenomen, en nooit treurig. zei de heer. „Nu, dank je wel, heb je een goudstuk voor de et vertellen ;er de man van die juffrouw", marskramer, terwijl hij het eek. „Als 't echt is, heb ik goeden dagl" ling, want dit was de heer, een goeden dag had. Dadelijk erenleiders, die maar te vin- t hun beer in het koninklijk De berenleiders lieten toen dolste kunsten maken. En at in het park en keek naar vertooningen, doch zij lach- Ja; ze scheen zelfs nog be- gewoonlijk. lie dit zag, werd radeloos; hij wat er dan toch moest ge- ar doen lachen, eens van dreefheid sterven", lachten. oning nadacht over de treu- 'öingin, gebeurde er iets, dat gepeins in blijdschap zou e bosch, waarin zoo menig maal de koningin wandelde, kwam ook vaak een meisje, dat Malva heette. Ze kwam er waarlijk niet voor haar genoegen; ze zocht daar haar varkens, die ze voor een gierige, booze tante moest laten zoeken naar voedsel, dat de gierige vrouw de dieren niet wilde geven. En omdat nu varkens vrij las tige dieren zijn, bleven zij nooit rustig bij elkaar, doch dwaalden telkens overal heen, waar ze niet mochten komen Malva kwam dan ook meestal thuis met gewonde voetjes en een gescheurd jurkje. Doch naar de won den aan haar voetjes keek de booze tante niet; ze keek alleen naar de scheuren in Malva's sjofel jurkje, gaf haar dan een pak slaag en stuurde haar zonder eten naar bed. Op zekeren dag toen dit weer was ge beurd en -zij hongerig op haar stroozak lag te woelen, begon Malva iets te bedenken, waardoor zij misschien de varkens gemak kelijk bijeen zou kunnen houden. „Als zij niet meer zoover afdwalen, behoef ik niet zoo lang te zoeken en ook niet overal door heen lo kruipen, waardoor ik mijn jurk scheur en straf oploop", waren haar ge dachten. En toen zij nu den volgenden dag weer met de varkens er op uit trok, ging ze in liet bosch, waar ze eigenlijk niet mocht komen, op een omgevallen boomstam zitten en sprak lot de dieren: ..Als jullie nu van daag dicht in mijn buurt blijft, zal ik een mooi liedje voor jullie zingen". En toen daarop de varkens haar aankeken en te vreden knorden, begon ze op een vroolijk wijsje te zingen: „Rombombom, van rombombom, Varkentjes, wat ben je dom! „Dwaalt niet af, dan wordt het laatl Danst maar liever op de maat Van rombombom, rombombom, Varkentjes woest niet meer dom!" De varkentjes schenen het liedje werke lijk heel mooi te vinden en ook te begrij pen, want terwijl Malva zong, bleven zij heel dicht bij haar. Doch zoodra ze met zingen ophield, liepen zo, zooals gewoon lijk, allen een anderen kant uit. Maar ziet, toen het tijd werd om naar huis te gaan en Malva weer hetzelfde liedje begon te zin gen, behoefde zij geen der dieren te gaan zoeken, want.ze kwamen uit zich zelf van alle kanten aanloopen! Zoo ging het voortaan iederen dagl Als de varkentjes het liedje van „Rombombom" maar hoorden, dan liepen ze naar Malva, en het aardigste was ,dat ze zoo raak wer den als honden. Op een dag toen één der biggetjes een pootje had gewond, schrapte Malva de boter van haar boterham, smeerde die op het wondje en, zonder zich te bedenken, wat haar bij haar thuiskomst te wachten stond, scheurde ze een smal reepje uit den onderrand van haar rokje en verbond daar mee het pootje. Gelukkig bemerkte tante er dien dag niets ran. Maar toen Malva den volgenden dag weer met de varkens het bosch inging, en haar boterhammen inpakte, zag ze, dat die droog waren. „Tante, u hebt vergeten mijn boterham men te smeren", zei ze. „Denk jij, dat jij iederen dag die koste lijke, dure boter op je brood krijgtl" snauw de de gierige vrouw „Je zult van een droge boterham niet sterven hoorl" „Ik vraag geen boter voor me zelf, tante", sprak het meisje. „Ik vraag het voor één der biggetjes, dat gisteren zijn pootje heeft ge wond „Jou, slecht kind?" schreeuwde boos de vrouwd. „Heb je mijn kostelijke boter ge bruikt, om op den poot van een big te smeren? Wat, dat zal ik je betaald zet ten! Voor je straf zul je voortaan droog brood eten, begrepen? En vandaag krijg ja heelemaal geen eten! Geef hier je boter hammen I" Zonder iets te zeggen, gaf Malva de booze vrouw het zakje met het brood terug en daarna ging ze met de varkens heen. Dien dag geen eten te krijgen, dat vond ze zoo heel erg niet, doch ze vond het jammer, dat ze geen boter had, om op het pootje van 't biggetje te smeren, en dit maakte haar zóó bedroeft, dat zij, in het bosch ge komen, liep te schreien. Heel vreemd sche nen de varkens dit te vinden. Reeds liepen ze om haar heen, wachtende op het liedje, dat zij zou zingen, en toen dit niet ge beurde, liepen zij, zooals vroeger, heel ver weg. 't Was echter alsof ze begrepen, dat Malva dit niet prettig zou vinden, en mis schien wisten zij ook. dat zij geen boterham had meegenomen, want al heel gauw kwa men ze weer bij haar terug. En ieder var ken droeg iets in zijn bek! De ééne een worteltje, de andere een truffel, de derde een takje vol bessen, kortom, allen brach ten zij iets eetbaars mee en legden dit voor Malva neer. Daarna gingen zij allen in een kring rondom haar staan, zooals ze vaak deden, als ze haar liedje zong. Zoo wachtten zij, totdat Malva alles had opge geten. En toen ze daarna van „Rombom-. bom" begon te zingen, deden de varkens iets, dat bijzonder vreemd was! Varkens en biggetjes pakten elkaar bij een voorpoot, en zoo, poot aan poot, begonnen ze een ronde dans! Toen Malva deze allerdolste vertoo ning zag, vergat ze op eens haar verdriet en begon hartelijk te lachen. Maar niet alleen Malva lachte. Neen, er was nog iemand, die nóg harder lachte dan zij, en dit was de konginl Ze was treu rig als gewoonlijk het bosch ingegaan, en zoo kwam ze op de plek waar Malva. even droef als zij zelf, op den omgevallen boom- ?!am zat te schrei°n Ze hoorde toeo 0 3k, hoe het meisje de varkens riep en zag daar na de dieren komen en nu weer zag ze di5 a'lerdolste vertooningl Neen, dat varkens poot aan poot een rondedans deden, dat had de koningin nog nooit gezien. En ziet, door hnt kijken naar de dansende varkens vergat ze op eens haar droefheidl Want ze begon zóó onbedaarlijk te luid te lacnen, dat de koning, die met zijn gevolg op de pairij zen-jacht was, het hoorde en vroeg- „Wie bv-ht daar zoo v. ooliik?" Dadelijk ging er nu één van het gevolg wat verder het bosch in, en toen hij zag, dat het de koningin was, liep hij op een drafje naar den koning terug en sprak: „Majes teit, verheug u, er is een groot wonder ge schied; 't is de koningin, die zoo lacht!" Alles om zich heen vergetende holde toen de koning naar de plek, waar nog de var kens aan 't dansen waren. En dAAr zag hij tot zijn groote vreugde, dat juist de koningin weer zeer luid, ja. eigenlijk onbetamelijk luid lachte. Heel blij was toen de koning, maar toch begon hij zich eenigszins te scha men voor zijn gevolg. „Wat zouden de hof-<

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 11