INDRUKKEN VAN EEN LANDROT
AAN BOORD VAN Hr. Ms. „KORTENAER"
STER-TABAK
70,te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 8 October 1929
Derde Blad
No. 21339
Beuali verwenden
EEN IN ALLE OPZICHTEN „VEELBEWOGEN" DAG.
Eén dag op zee maakt nog geen zeeman.
Na deze onvermijdelijke technische ont
boezeming hopelijk zal onze argeloosheid
niet door boosaardige lieden als landverraad
worden gekwalificeerd iets over
het leven aan boord.
De tijd van de ijzeren discipline, waarbij
het geringste vergrijp werd gestraft met het
middeleeuwsche voetenspoelen of het latere
kielhalen, is voorbij. Inplaats van grimmige
ijzervreters met vonkenschietende oogen
boven martiale knevels zijn de tegenwoor
dige officieren doodgemoedelijke, clean
shaven menschen, die zich van hun mede-
menschen op den vasten wal in niets andere
onderscheiden dan in een paar gouden
strepen op de mouw. Er heerscht zoowel
onder het kader als onder de minderen een
prettige, joviale geest, zonder dat de af-
stand-in-Tang ook maar één oogenblik uit
het oog verloren wordt. Geen overdreven
stram-gesalueer of in-de-houding-staan,
maar een korte tik aan de muts, onmiddel
lijk begrijpen en een prettig-vlugge uitvoe
ring der commando's.
Diezelfde gemoedelijkheid komt ook tot
uiting in de kleeding: wie de Jantjes met
hun stijfgesteven blauwe kragen en blauw-
wit-gestreepte truitjes wel eens aan den wal
heeft zien passagieren, zou hen in hun
werkplunje nauwelijks heidennen. De een
draagt een korte jekker; een ander loopt
met een groote groene foulard om z'n nek*
geknoopt en een derde dartelt in een kiel
en broek rond, waarvan een microscopisch-
klein groezelig plekje verraadt, dat ze eens
het moet heel lang geleden zijn uit
zijn geweest.
Trouwens goeie spullen is men aan boord
van een torpedobootjager niet waard; het is
per saldo ook geen pleziervaartuig en alles
wat men aan dek aanraakt, zit dik onder
olie of consistentvet.
Inmiddels zijn we reeds lang
de haven nit;
de regen heeft opgehouden, maar er staat
buitengaats meer zee dan ons wel lief is.
De commandant vertelt ons, dat het doel
van den tocht is bij groote vaart afwijkingen
te registreeren, wel'ke zich de vorige dagen
bij schietoefeningen met de torpedo's hebben
geopenbaard. De fout zit hem blijkbaar
alleen maar in de afvuurinrichting; althans
er zal niet worden geschoten. En passant
hoewel een heel eind uit de koers zullen
we het vuurschip „Haaks" aandoen om de
bemanning van dat schip, die daai een
maand achtereen gestationeerd büjit, van
post en versche groenten te voorzien Met
een 15-mijls vaartje 28 K.Mstevenen
we op ons doel af; na een uurtje 't is
dan bij negenen komt het lichtschip in
zicht. De „Kortenaer" stampt vrij erg, maar
't is kinderspel vergeleken bij de „Haaks",
die als een dolgeworden hobbelpaard te keer
gaat. Inwendig prijzen we onszelven geluk
kig met de meerdere stabiliteit van ons
schip. „Onze" commandant merkwaardig
hoe gauw je je aan boord aanpast heeft
middels een vlaggensein verzocht een sloep
te zenden en even later zien we een klein
bootje met vijf mannen er in langs de
„Haaks" afzakken en koers zetten naar de
jtortenaer" Het armzalige sloepje wordt
als een bal heen en weer gesmeten; de ma
trozen met groote zwemvesten aan trekken
wat ze kunnen en na veel moeite komt de
sloep langszij 't Blijft evenwel gevaarlijk,
want verraderlijk hooge golven doen het nie
tige scheepje nu weer eens tot boven het
dek rijzen om het even later weer in een
diep dal te werpen. Eindelijk zijn de vurig
begeerde worteltjes en snijboonen mitsga
ders de brieven van moeder-de-vrouw over
genomen en in een groote boog roeit desloep
zegt de comandant.
Dat onophoudelijke gestamp en geslinger
begint te vervelen en een vijftal mariniers
stelt zich verdacht dicht bij de verschan
sing op.
Ik begin te denken aan de mogelijkheid
van zeeziekte.
Aan boord is nog een burger-passagier,
journalist en oud-zeeofficier nog wel. Tot
m'n onuitsprekelijk genoegen zie ik gaan
deweg ook zijnweledelgestrenges kaken ver-
bleeken.
Ik voel me een geboren zeeman en als
een zeevast admiraal paradeer ik over het 1
dek, medelijdend blikkend naar die vijf arme
mariniers, die thans quasi zwaar-gelnteres-
seerd in de golven turen.
Ook wij gaan verder „Naar Vlissingen",
terug naar de „Haaks'.
Helaas, de vreugde is van korten duur;
het leedvermaak wijkt voor edeler gevoe
lens; het burgerlijk solidariteitsgevoel begint
me parten te spelen en mismoedig keer ik
bij mijn collega-bimger terug.
Ik merk, dat die me pijnlijk-vorschend
aankijkt en als man van de praktijk
hoewel ontwend stelt hij me voor hèt
middel der middelen tegen zeeziekte te baat
te nemen, een.„ouwe klare".
Hoewel weinig hoopvol gestemd ten aan
zien van de geneeskundige werking, stem
ik toe en even later verschijnt de „oppas"
van den commandant met twee borrels, die
me in deze benauwde ure walgelijk groot
toekijken. Ik voel me hoewel minder ver
standig gelijk Socrates op het punt
staande den gifbeker te ledigen en met een
moed, die me voorkomt aan doodsverachting
te grenzen, laat ik het oud-vaderlaudsche
Socht door m'n keelgat glijden,
Uit de grijze oudheid is ons het gevleu
geld woord van wijlen Alexander den Groote
tot Diogenes zaliger bewaard gebleven „Als
ik Alexander niet was. zou ik Diogenes
willen zijn".
En op gevaar af plagiaat te plegen,
hebben wij het de vorige week den mach
tigen veldheer nagezegd:
Als ik geen journalist was,
zou ik zee-officier willen zijn.
De eerlijkheid gebiedt evenwel mede te
deelen, dat deze uitspraak gebaseerd is op
een slechts ééndaagsch verblijf aan boord
van Hr. Ms. torpedojager „Kortenaer" en
bovendiep, dat het dien dag heel draaglijk
weer was. A'Js een zeeman deze regelen
moest schrijven, zou hij misschien smalend
spreken over een „behoorlijke" bries, maar
een landrot is in dat opzicht nu eenmaal
minder gewend en voor ons waaide het al
hard genoeg.
v halen over vliegend stormweer, waarbij
gt levende ziel zich aan dek durft te
'begeven of over huizen'hooge golven, die
grootsche zeekasteelen als nietige note-
dopjes heen en weer slingeren, mogen bui
tengewoon interessant zijn om te lezen, in
ée practijk is dat alles heel wat minder
prettig en toen we de vorige week 's mor
gens voor dag en dauw door Nieuwediep's
straten liepen en daar op het uiterste puntje
van Noord-Holland een felle zuidwester ons
op een. meer dan gemeene manier in het ge
zicht striemde, toen bekroop ons een begin
van berouw, dat wij de aanvankelijk zoo
op prijs gestelde uitnoodiging van den com
mandant van de „Kortenaer" hadden aan
vaard en wenschten wij in het diepst van
ons hart, dat onze gastheer uiende bij het
wapen der infanterie instede van bij de
marine.
Aan onze linkerhand een sterk deinende,
woelige watermassa onderbroken door een
smalle streep, het havenhoofd aan den over
kant en daarachter, o schrik, angstig-witge-
kuifde golven zoover het oog reikte. Daar
boven strekte zich een naargeestig grauwe
regenlucht uit met zwarte, laaghangende
wolken, die door den zuidwester met groote
vaart langs het zwerk werden voortgejaagd.
Op eenigen afstand vóór ons, even grauw
en unheimisch als de omgeving, deinde in
rustelooze cadans de „Kortenaer" met naar
alle kanten vervaarlijk uitstekende vuur
monden, zachtkens op en neer.
In trouwe, 'twas voor een op en top
landrot een weinig aanlokkelijk vooruit
zicht zich voor z'n „genoegen" een gan-
schen, langen dag op die rollende, hollende,
tollende golven te begeven.
Met verlangend oog blikten we naar de
landzijde, waar de marine-gebouwen in
lange rij naast elkaar geschaard stonden. We
herinnerden ons die gebouwen van de foto's
in de kra.it. ongeveer een week geleden, bij
de feesten ter gelegenheid van het 75-jarig
bestaan van het marine-instituut.
Dédr het zoogenaamd „paleis" en daér
het Kon. Instituut van de Marine met er
vóór de mast van v. Speyck.
De aanblik van dat stuk hout was de
stimulans, die we noodig hadden; die de
vonk deed nagloeien verbrande koppen
vallen niet af van het vuur, dat in
vroeger eeuwen in het hart van eiken Hol
landsehen jongen oplaaide.... de liefde
voor de zee.
„Thuis blijven?" „Dat nooit" en met een
„Dan liever de Kortenaer in" klauterden we
de loopplank op, welke ons aan boord bracht
van de jongste aanwinst der Nederlandse he
marine.
De eerste indruk.
De „Kortenaer" is van ver ai mooier dan
van dichtbij; dat klinkt gek, maar het is zoo.
Het schip met z'n vlijmscherp toeloopende
voorsteven, is in verhouding tot z'n lengte
geweldig smal; logisch gevolg van het feit.
dat het vóór alles op snelheid gebouwd is.
Dat het in staat is om inderdaad snelheid
te ontwikkelen, heeft het op z'n veelbe
sproken reis naar de West bewezen.
Hei vertoont teeeken des tijds! eei\
prachtig slanke lijn, waarmede de beide
korte, dikke schoorsteenen in volslagen dis
harmonie zijn en min of meer mallootig
aandoen. Zoowel letterlijk als figuurlijk
wordt het schip overheerscht door de com
mandobrug, die zich als een massief vier
kant blok hoog boven het dek verheft. Het
is voorts voorzien van de allernieuwste
technische snufjes op maritiem gebied, waar
door het aan dek eenigszins overladen is met
allerhande oorlogsgedoe, waarvan het ple
zieriger is zich maar niet al te veel in de
eigenlijke bestemming te verdiepen, al is
dat dan ook struisvogel-politiek.
Torpedo- en gewone kanonnen, minstens
ten getale van tien, afweergeschut, duikboot
bommenwerpers, een apart vliegtuigendek,
twee „paravanes", dienende om mijnen van
hun ankers af te snijden, vier zware mitrail
leurs, de noodige sloepen, een installatie
voor draadlooze telefonie en telegrafie en
dat alles van het puntje van den voorsteven
tot den vlaggestok op het achterschip ont
worpen, vervaardigd en gemonteerd in Hol
land en door Hollanders.
Men zal zich herinneren, dat het schip
werd gebouwd op de scheepswerf van de
firma Burgerhout in Rotterdam.
Kjjfcje vanaf de commandobrug over bet schip.
De Jantjes aan Jhet
De minuten lijken uren, terwijl ik gela
ten afwacht maar inderdaad: het heeft ons
beiden geholpen en ik ben kinderlijk-blij.
Tegen twaalven worden we in de long-
room genoodigd voor de lunch; ik ben even
wel een beetje huiverig om do frissche lucht
vaarwel te zeggen en na kort beraad beslui
ten we met twee stemmen vóór en nul tegen
samen een praeventieve borrel te gaan
drinken.
Bij m'n meigezel helpt het; bij mij niet
en terwijl hij smakelijk z'n lunch zit te
savoureeren, pleeg ik op het achterschip der
visschen liefdadigheid.
Als ik mij omkeer zien vijf paar mari-
niersoogen mij misdadig-hoon end aan. Ik
voel me als een toreador, die ten aanschouwe
van een tjokvolle arena op het voor den
stier fatale moment z'n degen laat vallen;
wil niettemin m'n figuur redden en klem,
zoo goed en zoo kwaad al9 dat gaat, een
sigaret tus9chen m'n aan hevige bloed
armoede lijdende lippen; ja. heb zelfs den
euvelen moed den passeerenden oppas met
een „uitsmijter" aan dek te ordonneeren.
De naam van het gerecht bleek uilerst
toepasselijk en als even later m'n frère-
compagnon vroolijk en wel aan dek terug
keert, betaal ik andermaal, vlak onder de
nationale driekleur cijns aan Neptunus.
Dan vind ik het welletjes; de snelheid
van de „Kortenaer" is geleidelijk opgevoerd
en dit leidt m'n aandacht af, waaidoor ik
me gaandeweg beter ga voelen. „20, 25
30 mijl" zegt de commandant en als ik rea
liseer, dat deze snelheid overeenkomt
met een 55 K.M.-vaartje
in een auto op den vasten wal, ben ik vodr
den verderen dag zeeziek af.
't Is een trotsch gezicht; als een ploeg
schaar snijdt de punt van de „Kortenaer"
door de golven, die aan weerszijden hoog
tegen den boeg opkruilen in sierlijke
schuim vorming.
Het achterschip wordt geheel onder den
waterspiegel gezogen, doch door de enorme
snelheid komt er geen druppel water aan
boord. De beide schroeven geeselen het wa
ter met een geweldige kracht en vormen aan
weerszijden van het achterschip een meters
hoog gordijn van water en schuim, waarin
een valsch zonnetje honderden kleuren too-
vert. Kilometers ver achter ons blijft een
breede streep van het zog zichtbaar, 't Is
een prachtig schouwspel en we worden niet
moe er naar te kijken. Een der officieren zit
inmiddels aan een der torpedo-kanonnen te
peuteren en als hij tenslotte de fout gevon
den heeft, temperen we weer langzaam aan
tot de gewone dienstvaart van 15 mijl.
aardappelenjassen
Niet lang daarna komt Westcapelle in
't zicht; we passeeren Zoutelande en tegen
een uur of vijf ontwaren we door den kijker
ook Vlissingen. Het standbeeld van Michiel
de Ruyter kijkt uit over de Schelde en na
onze ééndaagsche evoluties aan boord van
een oorlogsschip, koesteren we grooter ver
eering dan ooit tevoren voor dezen zeeheld,
die behalve dat hij geen last van zeeziekte
had ook nog tijd vond om Holland's vijanden
te verslaan.
Alvorens we in de haven meren, leggen
we op de Schelde een z.g. nevelscherm, dat
in oorlogstijd moet dienen om. de eigen
schepen door een dicht rookgordijn aan het
spiedend oog van den vijand te onttrekken.
't Lukt prachtig, althans er is geen vijf
meter zicht achter het schip en eindelijk
gaan we dan de haven in, waar we tegen
zessen veilig gemeerd liggen.
De beide burgers zijn o bittere ironie!
gehuisvest in de ziekenboeg in twee kooien
onder elkaar. Ik beslaap de bovenste, het-»
geen we bij het naar bed gaan een gewei*
dige buil op m'n hoofd bezorgt, daar ik ver*
geet, dat de ruimte aan boord beperkter if
dan in m'n eigen slaapkamer.
Het duurt niet lang of we slapen beidei!
den slaap de9 rechtvaardigen.
Als ik den volgenden morgen ontwaak
slaat de regen bij stroomen tegen de pa
trijspoort, terwijl naar het gieren van den
storm door het want (e oordeelen, een
orkaan-in-zakformaat is losgebroken.
De bedoeling is vandaag weer per „Kor
tenaer" naar Nieuwediep terug te keeren
en juist als ik erover lig te piekeren, hoe ik
met goed fatsoen de plaat kan poetsen,
staat daar ineens een reddende engel voor
m'n kooi in den persoon van den oppas.
„De komplimenten van den commandant
en of de heeren maaT niet liever per trein
teruggaan, want 't is vliegend stormweer."
Noodt heeft een treinreis me zoo aanlok
kelijk toegeschenen als op dat oogenblik.
M'n hutgenoot heeft er nog wel ooren
naar om mee terug te gaan, maar mijn be
sluit is genomen en m'n argument, dat we
toch voor ons genoegen uit zijn, vindt ein
delijk weerklank in zijn verstokte zee-
mansziel.
Ergo nemen we afscheid van den com-»
mandant en zijn officieren, aldus de herin
nering aan een prettige en hoogst interes
sante zeereis mee naar de Sleutelstad
nemende.
En voor mij blijft vastslaan: zee-officie*
is een mooi vak, maar de journalistiek is
mooier. Want zeeziekte is haar vreemd.
RECLAME. 4192