IN DE KLEERKAST LE6PLAATJE. geeft, hefeft de meester gisteren gezegd, doet een goede daad „Als ik jou dan nog één chocolaadje geef, doe ik dan echt een goede daad?" vroeg Elly. „Neen, niet al9 je mij er één geeft", zei de ondeugende jongen. „Maar als je 'n echte goede daad wilt doen, moet je mij al je lek kers geven Kleine Elly dacht na. Ja, moesje had toch ook gezegd, dat als je iets weggeeft, dat van je zelf was, een goede daad is. En ze wilde toch ook zoo heel graag eens een goede daad doen. „Paar dan, jongen", zei ze en ze gaf het glimmp .1-^nnje de vijf heerlijke bonbons, die zij zoo graag zelf had opgegelen. Grinnikend nam de jongen het lekkers uit Elly's handje en grinnikend al hij het op en liep daarna luid lachend verder. Niet begrijpend waarom Jaapje zoo lach te, keek Elly hem verbaasd na. Eerst toen ze hem niet meer zag, ging ze naar binnen, om moeder te vertellen, wat ze met de bon bons had gedaan. „Was dat nu echt een goede daad, moèsje?" vroeg ze. „Was het goed, dal ik dien jongen al mijn lekkers gaf? Al die lek kere bonbons, die ik zelf zoo graag had op gegelen?" „Ja, dat was nu een goede daad. kindje antwoordde moeder. „Maar nu wil ik óók een goede daad doen, meiske." „Wat wilt u dan doen, moesje? vroeg het kind „Kijk, die goede daad wil nu moeder doen," was het lachende antwoord. En toen nam moeder Pot uit een mooie doos zes heerlijke bonbons, stopte die in Elly's kleine handjes en 9prak- „Ga er nu niet mee op de tuinbank bij het hek zitten, meiske. want er kon wel weer eens een kleine straatjongen voorbijgekomen, die je een goede daad liet doen Blijf er dus mee hier, bij moeder, en eet ze straks zelf op. Je hebt nu toch echt een goede daad gedaan." Wat was Elly blij, ioen moeder dit zeidc „Moesje juichte zij, „ik zal nu iederen dag een goede daad doen. Ik weet nu wèl, wal het is, hoor!" TANTE JOH. door C. E. DE LILLE HOGER WAARD. In de donkere kleerkast ji de gang, waar hel anders altijd zoo rustig en ordeljjk toe ging, was het even na middernacht een spektakel, alsof er de grootste ruzie was. De deur der kast stond open op een kier en de maan, die haar zilveren stralen door het portaalraam naar binnen wierp, wist niet, wat ze zag. „Wat 'n drukte en dat, terwijl menschen en kleeren behooren te slapen!" dacht z\j. „Daar moet ik het mijne eens van hebben! 't Is eigenlijk wel gek, maar als er het één of ander menschelrjk wezen al was het dan ook nog zoo klein! in de nabijheid kwam, zouden die malle, domme kleeren wel een toontje lager zingen. Voor mij schijnt niemand echter bang te zijn. Nu, kleertjes, ik vind het best en ben mooi in de gelegen heid om het één en ander te hooren. Mis schien als het ten minste de moeite waard is vertel ik er den menschenkinde- ren wat van in hun slaap. Waarover 7.011 de ruzie eigenljjk begonnen zijn? Dat dien ik toch te weten, als ik er van vertellen wil. Stil! Daar heb je het juist!" „En nou zwjjg je verder!" zei plotseling een mantel van zware, bruine teddybeer- stof. Hfi hing breed uit over een kanstok en sprak tegen een dunne haljapon, die slordig was dat! vond de Maan op den grond lag. ..Maar ik kaü het toch niet helpen, dat ik hier lig!" liet de baljapon schuchter hoo ren. „Jij was het, die zoo onverwacht teren me aanvloog, dat ik van mijn (kap) stokje viel „Als je niet zoo'n flut-ding was, zou je daar wel tegen kunnen", verdedigde de man tel zich. „Je hebt geen mouwen, geen kraag, geer knoopen om behoorlijk dicht te doen en zelfs geen dun voerinkje! Ik hang al Leg den ruiter, het paard cn de hinder nis, waar het paard overheen spnngt. maar eens netjes van leghoutjes cf lucifers, waar de koppen van verwijderd zijn. Voor het hoofd van den ruiler en hel oog van het paard kunnen knoopen gebruikt worden. Je mag er echter ook speelpennin- gen of andere dunne, ronde voorwerpen voor nemen. jaren in deze kast, als ik mfln meesteres niet vergezellen moet, maar heb altijd hooren beweren, dal degelijke en deftige lieden ge voerd waren". „Hij bedoelt natuurlijk gevoerd werden!" Met deze woorden mengde zich een aar dige wollen meisjesjurk in het gesprek en zij ging, nadat zij even zegevierend in het licht der maan om zich heen gekeken had, dapper voort: „lk ben niet bang voor'dien bruinen beer, die een echte oude brombeer is. Hij mag 'zich dan laten voeren, ik weet maar al te goed. dat alleen kleine kinderen gevoerd worden, als ze zelf het eten nog niet naar hun mondje kunnen brengen. Op zulke hulp behoevende wezentjes zal toch zeker wTe) niemand van' ons willen lijken, als hij geen oude brombeer is!" Boem! daar kreeg de arme wollen jurk zoo'n por in de zij, dat ook zij van haar stokje viel en naast de baljurk op den grond terecht kwam. Deze wilde haar lotgenoot troosten en zei: „Die hoogmoedige heer zal ook nog wel eens met den bodem dor kast kennis maken". „Och ja", stemde de meisjesjurk in. „Mijn vrouwtje zei gisteren nog: hoog moed komt voor den val!" Nu pas begrijp ik, dat ze bedoelde: „wie trotsch is. omdat hij hoog hangt, valt stellig op den grond". „Die woorden zijn toch zeker van toe passing op jou. klein ding", liet de bruine mantel zich nu weer hooren. „Je ligt im mers op den grond, terwijl ik „Te stijf ben om van zijn plaats te ko men" hoonde nu een grijs-zijden dames kous, die in een kousenring tegen de deui hing. „Doe als ik en dans het leven door. Daar bliif je lenig en vroolijk bij Wat zou ik het vreeselijk vinden, als ik nog eens zoo'n stijve, oude brombeer werd, die nooit ec-ns vroolijk springen en dansen kon". „Geen nood!" zei de mantel nu op schamperen loon „Oud wordt je vast niet. wel versleten Je bent het misschien al Jij en je zuster* zijn oud vóór je tijd". „Kan wc-'l zijn. maar we laten ons ten minste niet door de mnftpn opeten!" „Daarvoor ben je niet lekker genoeg!" ,,'k Wou nog liever: me laten opeten!" zei daarop een zijden damesjapon Wij* ziidjes de och te. wol te verstaan! en niet dat ricuwerwetsche weefsel, dat voor kunst wi! doorgaan worden door zijde rupsen vervaardigd Dat is wat anders en luel wat anders ook! Zelfs de domste mot weet, dat zij 't niet wagen moet aan ons te knagen, terwijl ze voor jou. ouden brom beer. geen van allen bang zijn. En nóu jij!" Een por was het eenige antwoord en ook de zijden damesjapon viel van haar stokje. „Brutaal is dat dunne goed, brutaal en dom, want ze kunnen iemand nog niet eens tegen koude beschermen en zullen dat ook nooit leeren!" zei nu een grijs-met-zwart- gestreepte heerenbroek, die zich het gesprek over de motten ook aantrok want de zijden japon had een teere plek bij haar aange roerd had zij haar meester gisteren no* niet hooren zeggen, dat zij door de motten werd opgegeten en daarna een pak slaag gekregen, dat haar lang heugen zou? Menschen konden toch soms zoo onbil lijk, zoo vreeselijk onbillijk zijn! Had zij haar heer en meester niet jaren lang trouw gediend? Door zon en regen, over sneeuw en ijs had zij hem laten loopen en nu zij oud werd en haar werk a-an jongeren overliet om van haar welverdiende rust te genieten, werd haar die misgund en kreeg zij zóö'n pak slaap, -<*+«- -drr butr "Tl- deugende jongens niet eens gaf En d i e hadden het toch maar al te dikwijls ver diend! Als zij de gestreepte broek niet boos werd op de motten, maar hun zelfs te eten gaf. dan had haar meester daar toch zeker niets mee te maken!" Woest schopte zij met haar lange, slappe beenen om zich heen. „Zeg eens! Ik ben je baas niet!" zei oen oude regenmantel „Ik heb heel wat zware stormen doorstaan, maar nooit zoo'n berrie als het hier vannacht is! Een in en com den dienst vaal geworden kleedingsluk kan nog niet eens behoorlijk slapen!" En hij balde de handschoenen, die in zijn zak zalen, tot vuisten, zoo kwaad was hij! Daar kwam plotseling een muisje aan getrippeld Angstig bleef hel stilstaan toen het die booze stem in de kleerkast hoorde, 't Was hier anders 's nachts altijd zoo rustig Wat zou er aan de hand z'in? Moedig trippelde hef naar het oord dei verschrik king en keek eens even door den kier naar binnen. De bruine mantel had hem het eerst ontdekt en sidderde over zijn geheelc lichaam De baljapon, de wollen meisjes jurk en de zijden damesjapon wilden vluch ten, maar waren als verlamd De zijden kousen, de gestreepte broek en de regen mantel hielden zich nu muisstil Alleen het kleine muisje bewoog zich- het trip pelde vlug weg om zijn vrouwtje en kin dertjes van de ruzie in de kleerkast te ver tellen. Ook de maan ging naar huis. teneinde aan de wolkjes lc verhalen, hoe die domme kleeren toch aan hel kibbelen waren ge weest. Toen de vrouw des huizes den volgenden morgen de wanorde in de kleerkast zag, begreep ze niet, hoe het toch kwam, dat er zooveel kleeren op den grond lagen. Hoe zou zij dit ook kunnen weten?!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 16