V
V
VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
70ste Jaargang
Woensdag 2 October 1929
No. 40
I fcolva Ii*'*«lp»*H|hni8linl|ln 01*' nljtii il g li <tS^I^r«
111 ut
ELLY'S GOEDE DAAD.
Elly Pot was een aardig, klein meisje van
nog geen vijf jaar oud. Ze was het jongste
zusje van zes Potjes, zoo werden de kinde
ren van mevrouw Pot altijd genoemd. Be
halve Elly waren er dan ook nog drie jon
gens en twee meisjes, die veel ouder waren
dan Elly. Al die Potjes waren padvinders
en moesten dus iederen dag één of meer
goede daden verrichten, en natuurlijk deden
zij dit ook trouw. Als yader of moeder dan
soms aan den oudste vroeg: „Wel, wat
deden jullie vandaag voor goeds?" 'begon
Jan te vertellen, dat hij een arme vrouw,
die struikelde, had geholpen. Piet sprak van
een zware kar, die hij over een brug had ge
duwd, omdat de man al zoo oud was en zoo
moe. Kees en Rita hadden brood gekocht
voor een arm meisje, dat honger had. En
Mies had al haar weekgeld gegeven aan een
arm jongetje, dat een boodschap moest doen,
en zijn geld verloren had.
„En wat deed mijn kleine Elly vandaag
voor goede daad?" vroeg dan daarna vader
lachende.
„Ik speelde rnet mijn pop, vader," was ge
woonlijk Elly's antwoord. Natuurlijk lach
ten de anderen om Elly's ernstig stemmetje,
waarmee ze dit zeide. Doch het kleine
meisje dacht, dat men haar uitlachte, om
dat zij niets anders kon bedenken en altijd
hetzelfde antwoord gaf. Daarom nam ze
zich dan ook vast voor, toch eens echt
een goede daad te doen, en dit deed ze ook,
zooals ze zelf dacht.
't Was op een Zaterdag, dat moeder Pot
een heerlijke eend had gebraden, en allen
zich verheugden op het fijne gebraad, waar
van ze den volgenden dag zouden smullen.
En nu was 't juist weer op dien Zaterdag
avond, dat vader Pot zijn kinderen vroeg,
welke goede daad zij dien dag hadden ver
richt Natuurlijk hadden allen ook weer
iets goeds gedaan.
„En wat deed mijn kleine Elly?" vroeg
toen vader lachende.
Toen klonk heel triomfantelijk Elly's
stemmetje:
„Ik deed iets héél goeds, pappie! Ziet u,
Nero had zoo'n' ergen trek in de eend, en
toen kreeg ik zoo'n medelijden met hem, en
toengaf ik hem de eend maar
Met een gil van schrik liep nu op eens
moeder Pot naar de keuken en.de eend
was er niet meer! Zelfs de heerlijke jus was
door Nero opgelikt, want geheel schoon ge
likt stond de braadslee op den keuken
vloer!
Natuurlijk was toen moeder heel boos op
haar jongste.
„Foei, hoe heb je dat kunnen doen, stout
meisje," berispte zij. „Noem je dat een
goede daad?"
Elly begon te huilen. „Ik d.dacht.h..
het.., m.moesje," snikte zij.
Nu, lang boos kon niemand op kleine
Elly blijven. En toen haar was verteld, dat
een goede daad dóen heel iets anders was,
dan wat zij gedaan had, en dat zij, Elly.
alléén iels mocht weggeven, dat van haar
zelf was. en dan toch nog eerst aan moeder
moest vragen, of 't wel mocht, zei het kind:
„Ja, moesje, dat zal ik voortaan ook altijd
echt doen."
Een eend kwam er den volgenden dag
dus niet op tafel. Wél had moeder een heer
lijken pudding gemaakt. En bij de thee
kregen zij dien dag ieder drie koekjes en
een handvol bonbons. Dit laatste natuurlijk
omdat het Zondag was, want met zoetig
heden werden de Potjes niet verwend.
Daarom was dan ook Elly heel zuinig op
het lekkers en had alleen de koekjes opge
geten. Doch de bonbons bewaarde zij in
een papieren zakje.
Met dit zakje naast haar, zat ze toen een
poosje later in den tuin op één der banken
dicht bij het tuinhek, telkens er naar kij
kende, alsof ze bang was. dat het zou weg
vliegen. En toen ze er heel lang naar had
gestaard, nam ze het zakje weer op en be
gon met de bonbons er uit te halen en te
tellen.
Doch ze kon niet verder tellen dan tot
vijf. En omdat er in 't zakje zes bonbons
lagen begon Elly dus: „één, twee drie
vier, vijf. en één". Ze scheen dit blijk
baar ook een aardig spelletje te vinden,
want ze begon telkens weer met de bon
bons over te tellen.
Juist toen ze dit zeker wel voor de tien
de maal deed, kwam Jaapje Bol, een kleino
ondeugende straatjongen, klotsend op zijn
klompen voorbij het tuinhek Jaapje keek
heel brutaal door de ijzeren spijlen van het
hek den tuin in en toen Elly ziende met
al dat lekkers, bleef hij slaan en vroeg
óók heel brutaal: „Zeg, wat doe je daar?"
„Wel jongen, ik tel mijn lekkers", ant
woordde Elly. „En ik heb vijf en één bon
bons.
„Nou, dat zijn er dan zes," zei de jongen
„Neen, hoor, jongen, 't is niet waar" her
nam Elly. ,,'t Zijn er vijf en één
„Maar vijf en één is toch zes," legde
Jaapje haar uit.
„Zoo," zei Elly, „en kijk dan eens naar
mijn vingertjes! Dat zijn er toch ook maar
vijf
„Nou, maar als je die vijf van je andere
hand er óók bij lelt, dan zijn 't er toch
tien," sprak Jaapje.
,,'t Is nietes, hoor jongen," zei weer Elly.
Dat zijn óók vijf vingertjes. Kijk maar
zelf
„Nou, goed dan," lachte Jaapje, die al
acht jaar was en dus wel begreep, dat zoo'n
klein meisje nog niet goed tellen kon. Maar
hij, Jaapje. was ook heel slim en hij hield
veel van lekkere bonbons, die hij wel altijd
voor het raam van den banketbakker zag
liggen, doch zelf nooit kreeg Daarom be
gon hij met te vragen: „Geef mij dan dat
chocolaadje één. dan heb je er zelf nog vijf
over, dat telt gemakkelijker...
„Hè ja!" riep Elly, en ze gaf, door de
spijlen van het hek den jongen één der
bonbons.
„Nou, die smaakt fijn hoor," zei Jaapje.
„Hè. toe. geef me er nog een!" bedelde hij.
„Neen. hoor, jongen, je krijgt er geen een
meer," zei' Elly, „Ik lust ze zelf veel te
graag. Er zit allemaal „fedan" (fondant) in"
zegt moeder.
„Nou, jii zult wel veel lekkers krijgen, en
ik krijg nooit van die fijne chocolaadjes". be
gon nu Jaapje op een klaagtoon. „Want
mijn moeder is heel arm en mijn vader
ook. En al wie iels aan arme menschen