VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 70ste Jaargang Donderdag 19 September 1929 No. 38 V DE ZILVERBERK S "•'Ui 111 »êt*ê»»»»ê<>£>»e»e lil Mej. KOOPMANS VAN BOEKEREN, hersteld van haar ziekte, hervat haar taak als Raadseltante. Redactie „L. D." en raadseljengd roepen haar een hartelijk welkom toe. Naar het Engelsch van EDNA LAKE. Vrij bewerkt door G. E. DE LILLE HOGERWAARD. 15) Hoofdstuk XVI. Slot De voetstappen kwamen van den kant, waarheen Bob zijn schreden richtte en één oogenblik dacht de jongen er over terug te keeren. Maar hij bedacht zich gelukkig. Hij had niets gedaan, waarover hij zich be hoefde te schamen en indien het mocht blij ken, dat het meneer Haverford was, zou hij hem kunnen vertellen van de beide mannen, die probeerden zijn geheim te ont trekken. Bob liep du9 door en zag al heel gauw, dat iemand met een lantaarn in de hand in do duisternis op hem afkwam. Het was een spannend en opwindend oogenblik. want de jongen wist niet. of dit meneer Haverford was of niet. En ver onderstel eens, dat voor het geval hij het was hij hem voor een inbreker aan zag! Wie weet, wat hij doen zoul Terwijl Bob dit alles bedacht, deed hij het eenige dat hem onder dergelijke omstandigheden te doen stond. Hij riep namelijk uit: ,,Ik heet Bob Parker en ben bij ongeluk in deze gang gevallen!" Het was maar goed, dat hij dit riep, want meneer Haverford was nog altijd ge wapend met de revolver, die hij afgeschoten had op het oogenblik, dat de beide andere jongens in den auto gedragen werden. Hij wist natuurlijk niet, dat Bob niet tot zijn vijanden behoorde en had het wapen al leen opgeheven met de bedoeling een los patroon af te schieten en zoodoende een sein te geven aan zijn bedienden, opdat de ze hem te hulp zouden komen. Toen hij echter hoorde, dat het een jon gen was, die hem aansprak, zei hij - „Wees niet bang en kom naderbij 1" Bob liet zich dit niet voor den tweeden keer zeggen en naderde vlug. nog al Lijd met Quick in de armen. Bij het licht der lan taarn zag hij onmiddellijk, dat dit de oude heer was. dien de meisjes in het bosch ge zien hadden en haastte hi] zich. hem een verklaring van zijn aanwezigheid te geven „Kom maar mee, dan zullen wij een ge makkelijker oord opzoeken om samen te pralen", zei de oude heer en zijn stem klonk zóó vriendelijk, dat Bob nauwelijks zijn eigen ooren gelooven kon. Hij volgde hem door een lang eind gang, liep daarna een groot aantal treden op en kwam eindelijk in een kamer, die een hou ten lambrizeering had en waar de vroege morgenzon door de gekleurde ruilen naar binnen viel. „Dit is mijn werkkamer", zei de oude heer, „en hier wilden die twee binnendrin gen om mi] niijn geheim te ontstelen en mij indien hun dat zoo uitkwam mis schien wel te vermoorden. Maar ze ko men te laat! Juist vanavond heb ik het door vertrouwde boden laten wegbrengen naar het Ministerie. Laat ze nu maar ko men!" Bob zat intusschen in een gemakkelijken armstoel en was in de gelegenheid eens om zich heen te kijken^terwijl hij op verzoek van den ouden heer het verhaal deed van hun verloren hond, den nieuwen assistent van zijn vader en hoe zij bij het zoeken naar Quick de geheime brievenbus in den zilverberk ontdekt hadden, 't geen natuur lijk hun argwaan opwekte. De oude heer luisterde aandachtig, ter wijl de jongen vertelde en mompelde nu en dan, wanneer hi] het over Herr Scharf en zijn handlangers had. „De deugnieten! De boeven!" Toen Bob eindelijk met zijn verhaal klaar was. zei hij: „Maar nu moet je eerst wat rusten. Over een paar uur zullen we dan samen een on derzoek naar je metgezellen instellen en zal ik je van mijn werk vettellen, wat ik kan. ook waarom ik dit zoo streng geheim moe9t houden. Het is nu half vijf en we gaan beiden dus nog een paar uur slapen. Maar de hond moet eerst wat melk en wa ter hebben". De oude heer belde en een bediende ver scheen. Deze nam Quick mee en wees Bob een kamer, waar een rustbank stond. Hier sliep de jongen weldra in ,om eindelijk ge wekt te worden door den ouden heer zelf, die zei: „Je familie en vrienden zijn hier en vra gen naar je. Wil je met me meegaan naar de eetkamer? Dan kunnen wij onder het ontbijt samen praten". Bob was onmiddellijk helder wakker en alle avonturen van den afgeloopen nacht stonden hem duidelijk voor den geest. Hij volgde meneer Haverford naar een ander vertrek, waar hij zich wasschen kon. Hier door voelde hij zich veel beter en hij ging nu naar de eetkamer beneden, waar hij Jenny, Jim, Nora en Rudolf aantrof. De eerste zat met Quick op haar schoot, die er al wat beter begon uit te zien. Allen praat ten tegelijk. Even was het stil, toen meneer Haver ford binnenkwam. In het volgend oogen blik snelde Nora echter tot groote verba zing van iedereen op den ouden heer af en riep uit: „U bent Moeders Oom Dick! Is het niet?" De uitwerking van Nora's woorden was geweldig De eigenaar van Boschwijk werd piolseling zóó bleek, dat alle kinderen dachten, dat hij flauw zou vallen Er ge beurde echter niets dergelijks. Hij ging al leen in een stoel zitten aan het hoofd van d^ talel en trok Nora naar zich toe. „Hoe heb je dat geraden, lieve kind?" vroeg hij fluisterend, terwijl hij haar over het haar streek. „Ik heb eens uw portret gezien, een kieintje, in Moeder's medaillon", antwoord de het meisje „Rudolf heeft het nooit ge zien, maar Moeder heeft mij loen alles van u verteld". „En wat zou je nu zeggen, als ik je ver telde, dat je Vader en Moeder met Kerst mis bij mij kwamen?" vroeg meneer Haver ford Allen keken zeer verbaasd. Rudolf en Nora juichten van vreugde en meneer Ha verford ging voort: „Er is zóóveel te vertellen, dat ik maar dadelijk beginnen zal Ten eerste Hier hield de eigenaar van Bo9ahwijk even stil, omdat er aan de deur geklopt werd. In het volgende oogenblik kwamen dok ter Parker en Tante Lize binnen. Zij zagen er beiden ontdaan uit en waren onmiddel lijk na thuiskomst van den dokter naar Bosohwijk gegaan. Nadat allen gezeten waren en do beide laatst gekomenen met een enkel woord van een en ander op de hoogte waren gebracht, gnng meneer Haverford weer voort: „Ten eerste moet ik vertellen, dat sinds eenige jaren bezig ben een belang rijke uitvinding te doen, die het vader land van groot nut kan zijn. Helaas lekte dit uit en leefde ik langen tijd in de groot ste afzondering, teneinde mijn geheim te beschermen. Maar tegen verraad kan nie mand zich vrijwaren. De bediende, die mg verried, was reeds verscheiden jaren in mijn dienst en ik vertrouwde hem geheel dat wil zeggent-ot voor korten tijd. Hij verkooht eenige papieren, die hij mij ontstal, doch welke gelukkig waardeloos waren. Hij ontmoette Herr Schar! en die twee spanden samen om mijn kamer binnen te dringen en nog meer papieren, welke op mijn uitvinding betrekking hadden, te ste len en te verkoopen. Op de een of andero manier kwamen zij achter het bestaan cfer geheime gang, die in mijn kaïuer uitkomt. Gelukkig echter wisten zij niet, waar de gang was. Toen ik wist, dat zij er naar zochten, liet ik met opzet eenige oude do cumenten slingeren, welke verkeerde aan wijzingen bevatten en op iets heel ander» betrekking hadden. Zooals de jongens ge zien hebben, bestudeerden zij deze.'" „Ja; zij meenden, dat het die eik in het bosch aan den anderen kant van den weg was", zei Jim nu. „Welnu, da-n moeten zij hun vergissing ontdekt hebben, want vannacht waren te hier weer en ik geloof, dat ze vanaf den grooten zilverberk en dijt is de ware boom! hun opmetingen deden, toen juL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13