Nerveus en Overspannen
Onrustig en Slapeloos
Mijnhardt's Zenuwtabletten
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 24 Augustus 1929
Vierde Blad
No. 21302
VOOR DE HUISVROUW.
HET ROODSTAARTJE.
INDISCHE KRONIEK.
FEUILLETON.
lartin's verjongingskuur.
Ter eere van Koningin's verjaardag een
oranje-recepten.
krst oranjekoekjes: haal de buitenste
vaneen viertal oranje-appelen (sinaas-
ppelen) af; snij de vruchten in vieren;
pi er de pitten uit en kook de partjes in
tfer. Haal ze, nadat ze afkoelden, door
dag en bak ze bruin. Voor het op-
?Den moet u ze met wat vruchten suiker
jtrooien.
Geconfijte oranje-appelen. Borstel de
geschilde oranje-appelen goed af, wasch
en zet ze een nacht in koud water. Kook
den volgenden dag tot ze zóó zacht zijn.
1 men er met een houtje gemakkelijk in
m prikken. Weeg de vruchten nu, doe ze
de inmaakflesch met een weinig water
voeg er een even groot gewicht aan suiker
Sluit de flesch goed af.
Oianjepie. Noodig 150 gram tarwe-
em, 75 gr. boter, ongeveer Va d.L. water,
i beetje zout, 200 gram oranje-marmelade,
gram boter, 3 eieren,
laak van de bloem, de boter, bet zout
het water een pie of lap Engelsch korst-
j; dit geschiedt aldus: u kruimelt de
Ier luchtig met de vingertoppen door de
m tot het een fijn-kruimelige, droge
ssa wordt. Giet er nu een scheutje koud
iter bij en blijf roerenzoodra het meng-
een samenhangende bal is geworden
iral niet te week) mag er geen water
ir bij. Blijf den bal nog wat kneden tot
goed soepel is en leg hem dan op een
bloem bestoven plankje of tafel, rol
uit tot een lap van de vereischte
otte en dikte om er een open taart van
bakken. Laat het deeg rustig een half-
zoo liggen; dan verliest het zijn elasti-
it en krijgt een vaster vorm.
Iet is voor de oranjepie wel aardig als u
een ronden vorm aan geeft; bereid de
irt in een niet te diep vuurvast schoteltje.
!n den tijd, dat het deeg rust, kunt u de
Hing der taart klaar maken. Klop de eier-
iers, roer er de oranjemarmelade en de
molten boter door; klop het eiwit echter
vóór het vuurvaste schoteltje met het
!g bekleed is. Smeer dat schoteltje eerst
wat boter in: leg er dan een deeg-
;el in: den bodem van de pie, en be
vervolgens den binnenrand van het
ïoteltje; druk de .voering" overal gelijk
>n den wand en snij het langs den rand
irhangende deeg weg; maak een versie-
Tandje met de tanden van een vork,
,rdoor bovendien het deeg beter beves-
wordt. Klop nu het eiwit stijf; vouw
luchtig dooT het jammengsel en vul er
schoteltje mee. Zet het daarna in een
ilig warmen oven (150 gr. G.) en laat het
gaar worden. Het vulsel zal dan als
kussentje souffleeren. Het taartje wordt
feu vuurvasten schotel opgediend.
ije-biscuit Noodig: 5 eieren, 125 gr.
ter. 10 gT. oranje-snippers 125 gram
bloem. Klop de eieren met de suiker
ktn zacht vuurtje tot het mengsel luchtig
rrij warm is; neem het van het vuur af,
'l er de fijngehakte oranje-snippers bij
de massa tot deze koud is en meng
n luchtig de gezeefde bloem doorheen,
be het deeg nu in een met boter inge-
eerden en met poedersuiker bestoven
m en bak de taart in een matig warmen
en gaar 3 kwartier één uur; neem
tr uit den vorm, laat haar uitdampen
bekoelen en sluif er poedersuiker over-
en of gameer haar met glazuur en ge-
ifijle oranje-snippers.
Soningin Wilhelmina-pudding Noodig:
ons biscuits, 2 ons sucade, 2 ons
ijnen, 1 L. room, vanille, 10 bladen
atine, 8 eieren, een wijnglas rhum, 200
im suiker. Los de gelatine door koken op;
•ch de rozijnen en sucade: maak een
isje van den room, de vanille, de gela-
K de suiker, de rhum en de geklopte
'iets der 8 eieren; leg op een schotel of
een kom laag om laag de rozijnen, de
ade en de in stukjes gebroken biscuits
giet hier de goed geroerde en vermengde
is overheen.
ils besluit: Koningskoek. Noodig:
1 gram tarwebloem, 150 gr. boter. 150
suiker en een paai eetlepels jam. Kneed
er, bloem en suiker, zooals dat voor een
irtbehoort, tot een samenhangenden bal;
verdeel dezen in twee even groote stukken
en rol elke helft uit tot eenzelfde grootte
en eenzelfden vorm: ongeveer 1 c.M. dik.
Leg nu de beide koeken op een bakblik, dat
u eerst met wat boter insmeerde en bak ze
in een matig warmen oven gedurende onge
veer een halfuur tot ze gaar zijn. Terwijl
het gebak nog warm is en dus nog niet te
hard, moet u den altijd wat uitgeloopen
omtrek bijsnijden, zoodat de koeken precies
gelijk van vorm zijn; neem b.v. een deksel
of een bord als maat en leg dat op beide
taarten; ze mogen op het bakblik bekoelen;
daarna bestrijkt u één van de koeken flink
royaal met de jam en legt er den anderen
op. De Koningskoek is klaar.
"Wanneer men cenige dagen rondzwerft
in de Oostelijke ptovinciën, en dat begint
dan strikt genomen al in de boschrijke
streken van Frieslands' Zuid-Oosthoek en
zet zich voort door Drente, Twente en den
Achterhoek, bemerkt men, dat de vogelrijk
dom, althans van boschvogeltjes, er grooier
is dan in Holland. Er is meer verschêiden-
heid. Zoo zal men het Roods taartje in Hol
land niet zoo heel veel zien, terwijl ik het
in de omgeving van Almelo herhaaldelijk
aantrof. Het Roodstaartje komt zeer zeker
ook wel hier en daar in de boschrijke duin
streken van Holland voor, maar is er niet
talrijk. Daarbij is het een trekvogel, die van
April tot October hier in het land is Slechts
heel enkele RoodstaaTljes blijven hier in
den winter rondzwerven, maar dan houden
zij zich toch het liefst op in 't Oosten
Zuiden, en niet in Holland.
Eigenlijk hoort het diertje hier niet thuis,
al is het hier geheel ingeburgerd. Het is
een rotsvogeltje, dat bij voorkeur nestelt in
holen en spleten van rotsen. Aangezien in
ons vlakke land geen rotsen te bekennen
zijn, neemt ons vogeltje genoegen met da
ken van boerenschuren en holen en gaten,
welke het vindt in kerktorens, stationsge
bouwen. fabrieken, e. d.. welke het waar
schijnlijk voor rotsformaties aanziet. Een
enkelen keer neemt het ook genoegen met
een hollen boom. 't Is intusschen echt ver
trouwd geworden met den baksteenbouw
van deze lage landen, cn waar in 't Oosten
van het land maar een nieuw gebouw
wordt opgetrokken zijn de RoodstaaTtjes
aanwezig, als wilden zij de metselaars de
kunst, afkijken. Vliegen en vlinders, mot
ten, rupsen, die in de nabijheid komen,
worden onherroepelijk ingeslikt. Trouwens
ook onder het vliegen, waarin de Rood
staaTljes behendige acrobaten zijn, worden
insecten gesnapt al maken deze nog zulke
handige dwarrelbewegingen.
Hoe ziet zoo'n Roodstaartje er nu pre
cies uit?
Ik moet nog altijd denken aan het klei
ne Roodstaartje, dat bij Almelo aan den
Oolmarsumerweg op een bnigleuning zat
met een gezichtje van: „Wat dunkt je er
van?" Het zat stil te kijken en bleef zitten
ondanks het feit. dat ik op een paar Meter
afstand voorbij fietste. Waarschijnlijk peins
de het over de domheid der menschen, die
het frissche natuurwaler der Almelosche
beken, zoo zwart als inkt en zoo onfrisch
ruikend als ja. vul zelf maar iets in
maken. Het zat daar met de bruine oogjes
zoo wijsgeerig te kijken, een beetje m
elkaar gedoken.
Het vogeltje is bijna geheel grauwzwart,
de buik is wat lichter getint, de vleugeltjes»
met kleine, witte vlekjes, maar ze vallen
niet op. Stuurpennen en staartwortelveer-
tjes zijn roestrood. Alleen de beide middel
ste stuurpennen zijn wat donkerder. Het
staartje is recht afgesneden. De pootjes zijn
zwakkelijk, schoon niet zoo erg als hij d?
zwaluwen. Het wijfje is meer effen don
kergrijs, natuurlijk met een roestrood
staartje.
Het nestje wordt, zooals we reeds op
merkten, graag gemaakt in muurholten.
Ook de koppen van uitstekende hal ken
doen uitstekende diensten, en dan nestelen
de Roodstaartjes heel broederlijk naast de
Zwaluwen.
En eindelijk maken ze ook heel graag
gebruik van de nestkastjes, die goedhartige
menschen buiten neerhangen.
Hierin le'ggen zij vijf witte eitjes, die in
13 dagen tijds worden uitgebroed. De jongen
worden uitsluitend met insecten gevoed.
Over 't algemeen zijn de Rood9taartjes
zeer beweeglijk, bedrijvig en werkzaam, net
als de zwaluwen.
In den broedtijd klinkt reeds heel vroeg
in den morgen de lokroep: „oeiet-dedede",
heel zacht en kweelend. Ook het eigenlijke
gezang is heel eenvoudig. Je hoort eenige
korte, eVenhooge toontjes, dan een sissend
geluidje en aan 't slot nog twee zachte
slagen. Dit gezang herhaalt het Roodstaartje
den geheelen dag uitentreuren tot in den
laten avond. Kunstloos is het, maar het
klinkt toch altijd vriendelijk en opgewekt,
schoon wat scherp en stootend soms, één
van die fijne natuurgeluiden, die men zoo
min zou willen missen als het metrische
slaan van den Tjiftjaf.
In ouden tijd was het Roodstaartje de be
schermeling van Thor, den dondergod, die
zooals men weet een langen rooden baard
droeg. Hoe Thor, zelfs nog in den Christe
lijker tijd, naar het volksge'loof, zijn kleine
beschermeling verdedigde, toont de volgende
legende:
Ergens in de buurt van Hildesheim ging
een boerenjongen uit om vogelnestjes te
zoe'ken. Midden in het bosch zag hij een
heel ouden man, met een langen, rossen
baard en een puntmuts op het hoofd, druk
bezig, met een bijl alle struikgewas rondom
der stam van een zwaren eik uit te roeien.
Telkens riep hij daarbij: „Knax, navrax".
De jongen riep het spottend na, maar de
oude houthakker stoorde zich daaraan niet.
Plotseling zag de jongen uit een gat ir
den stam een Roodstaartje te voorschijn
komen. Hij dacht, dat er wel een nest met
eitjes zou zijn. Hij stak zijn hand er in, en
inderdaad. Toen hij twee eitjes er had uit
gehaald, kwam een der oude vogels met zijn
angstroep: „Dak, dak, kiek, kiek".
Plotseling brak ru een hevige stormwind
los, en de eik kraakte alsof hij barsten zou.
Met oogen, die gloeiden als vuur. stond
de oude man achter den boom. zwaaide zijn
bijl om het hoofd en wierp haar den jon
gen na. die ijlings de vlucht had genomen.
„De dondeT sla je in den grond", riep de
oude man met dreunende slem, waarop de
jongen schreeuwend bad: „Heer Jezus sta
mij bij". Steeds deze woorden roepend kwam
hij doornat thuis en vertelde wat hem was
overkomen.
Toen het weer wat bedaard was, gingen
zijn broers met hem mee om met stokken
den ouden man af te ranselen. Deze was
evenwel verdwenen en ook groeide het
struweel weer om den boom alsof er niets
was gebeurd.
De broers dachten al, dat de jongen hen
voor den gek hield, toen ze plotseling een
gouden bijl vonden. Zij namen het voor
werp mee. Maar geluk hadden ze er niet
mee. Alles wat ze deden mislukte.
Natuurlijk is dit verhaaltje niet meer zoo
als het in den oorspronkelijken vorm moet
hebben geluid. Zoo is het trouwens met
bijna al die heidensche overleveringen ge
gaan. Er is altijd een Christelijk element bij
gekomen. Maar het is toch wel duidelijk,
dat de Dondergod met den rooden haard in
de mythologie het kleine Roodstaartje in
bescherming nam.
door D. B AU DUIN.
BOE LEEFT DE EUROPEESCHE
ZAKENMAN IN INDIË.
-^r-_
(Slot).
Men zou zoo oppervlakkig geredeneerd
zeggen, dat de voortdurende hitte in de
tropen niet slechts de energie der Wester
lingen verlamt, doch ook hun geestelijke
capaciteiten niet weinig afbreuk zal doen.
Een slechts vluchtig bezoek aan b.v. ons
Indië zal zulke meening waarschijnlijk
grondig doen herzien. Wat de Europeaan
in de tropen heeft gepraesteerd en met
name onze landgenooten in Insulinde, is
niet het werk van lieden, die op belang
rijke wijze in hun energie werden gefnuikt.
RECLAME.
922
Gebruik hiertegen de Zenuwstiilende en Zenuwsterkende
Glazen Buisje 75 cent. Bij Apothekers en Drogisten
Integendeel, ondanks hitte en honderd an
dere belemmerende factoren, die wij in onze
streken niet kennen, is daarginds wonder
baarlijk veel verricht, is daar zooveel
groots geschapen, dat het zonder ontplooiing
van alle westersche capaciteiten zeker niet
tot stand had kunnen komen. Inderdaad
oefent het tropische klimaat zijne nadee-
lige werking slechts uit op den duur; het
eene individu biedt beter en langer weer
stand dan het andere, op den duur moeten
zij alle bukken voor het onverbiddelijke
klimaat. En is het niet het eerste geslacht
van Westerlingen, dan is het toch hun
tweede en zeker hun derde. Volgens de
medische wetenschap is reeds het derde
geslacht van Westerlingen, dat de tropen
niet verliet en zich daar voortplantte - steriel.
Op de inheemsche bevolking heeft het kli
maat weer andere invloeden. Zij is in
genen deele steriel, integendeel. Doch de
ras-eigenschappen van de inheemsche vol
keren, indolentie, gebrek aan initiatief, la
gere geestelijke ontwikkeling en wat dies
meer zij. zij worden meer dan voldoende
verklaaid door de levensomstandigheden en
de klimatologische factoren, die deze volken
door de eeuwen heen. hebben beheerscht.
Het zou te ver voeren om 'hierop dieper in
te gaan, ik wilde slechts zeggen, dat de
Westerling in de tropen gedurende een
zeker aantal jaren zijn volle energie en
geestelijke kracht behoudt of kan behouden
en in die jaren dan ook groote dingen kan
praesteeren. Merkt hij na korter of langer
tijdsverloop, dat zijn krachten verminderen,
dan is daar de natuurlijke loop van zaken,
die hem in de allermeeste gevallen weer
terugvoert naar zijn vaderland en zijn
plaats doet bezetten door jongeren met
frissche krachten en frissche energie. Dit
is ook de reden, waarom men in het Indi
sche zakenleven slechts betrekkelijk zeld
zaam oude menschen ontmoet. De voort
durende en noodzakelijke aanvoer van fris
sche jonge krachten uit het moederland bant
in het Indische zakenleven de grijze hoof
den, die als het ware automatisch èn door
het klimaat èn door betere omstandigheden
als regel rustig in het vaderland kunnen
gaan vergrijzen. Procuratiehouders van
vijf en twintig jaar. met een groot inkomen
zijn in onze Oost niet zeldzaam, jeugdige
chefs van groote handelshuizen, tusschen de
vijf en dertig en veertig, zijn regel.
Ik zal nu nog een en ander vertellen over
het Indische kantoorleven. De Indische
zakenman werkt op zijn kantoor nimmer
volledig aangekleed. Van hoog tot laag
werkt in hemdsmouwen, of liever gezegd in
het overhemd, want vesten worden in de
tropen weinig of niet gedragen. Dit sans-
gêne is zoo gewoon, dat niemand er aan
stoot aan neemt en de zakenman zal, wan
neer een bezoeker wordt aangekondigd, niet
zenuwachtig naar zijn jasje grijpen, maar
het kalm laten hangen, waar het hangt.
Voor de koelte zijn er bovendien in elk
kantoor electrische fans aanwezig, die den
geheelen dag onafgebroken in eentonig ge
snor boven de warme hoofden de warme
lucht in beweging houden.
Op de Indische handelskantoren hecrscht
over het algemeen een ietwat gemoedelijker
geest dan wij dat hier zoo gewend zijn. De
groote bonzen of wel kopstukken, wanneer
ik mij deze uitdrukking mag veroorloven,
zijn over het algemeen veel genaakbaarder
en toegankelijker dan in zeker klein land
aan de Noordzeekust wel eens geconstateerd
kan worden.
Het staat wel vast als een paal Hoven
water, dat dit zoowel hun zaken als ook
den geest in de geheele handelswereld zeer
ten goede komt. Zij zijn vaak mensch met
andere menschen en beschouwen zich met
als hopeloos geblameerd, wanneer zij op
Zaterdagmiddag om één uur aan de Bar in
de sociëteit met mindere goden of met hun
eigen employés een cocktail drinken of een
glaasje bier. Ook het personeel op de kanto
ren staat gemeenlijk onderling op vriend-
schappelijker voet dan men in kouder lan
den veelal ontwaart. Gemeenschappelijke
tennis- of sportclubs, gemeenschappelijke
feestjes, gemeenschappelijke interessen en
levenswijze, het lidmaatschap der betrekke
lijk altijd kleme Europeesche maatschappij,
de verdoezeling van standsverschillen door
de gemeenschappelijke huidskleur in een ge
kleurde maatschappij het gemeenschappelijk
ras-gevoel, dat alles bindt meer dan elders
en schept een kameraadschappelijke sfeer.
De Indische handelsman, die 's ochtends
naar de benedenstad verdwijnt, ziet zijn-
huis en zijn trouwe gade (als hij die heeft!)
niet vóór vijf uur of half zes in den avond!
weer terug. Lunchen, „tiffen" noemt hij
het. doet hij in dc benedenstad, hetzij in do
club. de handelssocieteit, waarvan alleen!
chefs en procuratiehouders lid kunnen zijn,
hetzij in een beneden-resaurant, waar het
voedsel gemeenlijk niet zoo erg schitterend
is, hetzij (en dat doen verreweg de meesten)
op kantoor. Op elk kantoor is daartoe een
kamer gereserveerd, waar men gezamenlijk
het maal kan gebruiken. En dat maal zelf
komt te voorschijn uit een zoogenaamd
etensblik", dat veel gelijkenis vertoont met
de bussen die men in het moederland thuis
pleegt te krijgen, als men van den kok eet.
Dat etensblik wordt tegen etenstijd gebracht
uit de bovenstad door een inlandsche be
diende, nadat de kokkie of de liefhebbende
gade des handelsmans het aldaar hebben ge
vuld met de producten harer kookkunst.
Na de lunch gaat de handelsman onmid--
dellijk weer aan het werk. Tijd voor een*
straatje om heeft hij niet en bovendien zou
dat vanwege de moorddadige warmte bui
ten ook minder aanlokkelijk zijn. Hij bukt
dus weer over zijn lessenaar of rijdt uit in
zijn inlandsch wagentje, sado of deeleman,
om zijn klanten te bezoeken. Vooral de ma
kelaars brengen een aanzienlijk deel van
hun dag door in deze voertuigen. Zij wach
ten niet, zooals wij de deftige heeren van
de Beurs kennen, vol waardigheid op or
ders in hun privé-kantoor, doch gaan ze
zelf halen, den heelen dag door, bij Euro
peanen, Chineezen en Arabieren. In vollen
ren jagen zij in hun popperige voertuigen
door de stoffige straten, springen er in vol
len Ten uit en verdwijnen met vervaarlijke
snelheid in deuropeningen om concurrenten
vóór te zijn of een belangrijke transactie uit
het vuur te sleepen.
Zoo werkt en zwoegf de handelsman in
de ontzettende warmte der benedenstad tot
een uur of vijf. Dan begint de terugtocht
naar betere oorden, in casu de woonwijken,
per auto, per stoomtram, per electrische, ja!
zelfs per fiets
De Zaterdag brengt op dit programma een
uitzondering. Ook in Indië kent men deni
vrijen Zaterdagmiddag. Dan keert de han
del omstreeks één uur terug van zijn kan
toren. doch de vaste pleisterplaats op weg
naar huis is dan de sociëteit. Daar ontmo*1-
ten de zakenvrienden, chefs en employé's,
hoog en laag en oud en jong elkaar aan de
Bar en tusschen twee cocktails wordt er af
en toe nog een transactie afgesloten.
Door RAFAëL SABATINI.
t het Engelsch door C. M. G. d. W.
k bedienden die de spijzen uit de
'jten binnenbrachten, gaven ze over aan
ittista in die wachtkamer, en hij dekte de
!ei en bediende Mademoiselle. Eerst had
IZe nieuwe plicht hem meer geërgerd
111 iets wat hij tot nu toe had moeten ver-
Was hij Martin Marie Dagobert
jarnache, geboren om het werk van een
:ei te verrichten, om schotels te dragen
Me tafel van een dame en in haar na-
5®J *e blijven om haar te bedienen? De
^hte alleen had hem woedend ge-
';rt- Maar hij werd er spoedig mee ver-
Het verschafte hem bijzonder goede
geilheid om in de nabijheid te wezen
n Mademoiselle en met haar te kunnen
en ter wille van zulk een voorrecht
w hij de onaangename zijde van de
y We' verdragen.
zestal kaarsen stond op tafel 'e
en in twee glimmende zilveren kan-
,ers: Mademoiselle zat in een leeren
®et hoogen rug, zij at en dronk wei-
Gamache vertelde van de toe-
ij ®n die hij gemaakt had.
r,8 ^'jn gesternte mij gunstig blijft Uit
jj an(te Woensdag" zei hij tot slot van
Verhaal. „dan kunt u er op rekenen
Jiacht goed en wel uit Gondii lac te
Arsenio heeft er geen flauw ver-
1 T*n dat u met ons meegaat als hij
dus van plan mocht veranderen, dan hoe
ven wij niet voor verraad te vreezen. Maar
hij zal niet veranderen. Het vooruitzicht
vijftig pistolen te verdienen heeft hem
standvastig gemaakt"
Zij sloeg de oogen naar hem op schitte
rend van hoop; zijn optimisme wakkerde
ook haar moed aam
„U heeft het prachtig bedacht" zei ze be
wonderend „Indien wij succes hebben
„"Wanneer wij 9ucces hebben, mademoi
selle, verbeterde hij lachend.
„Goed dan. Wanneer het ons gelukt is
Condillac uit te komen, waar ga ik dan
naar toe?"
„Wel, met mij naar Parijs, zooals be
paald was. Mijn bediende wacht mij te
Voiron met geld en paarden. Geen hinder
palen zullen ons verder ophouden als wij
maar eerst de leelijke muren van Condillac
achter den rug hebben. De Koningin zal u
welkom heelen en u onder haar bescher
ming nemen, totdat mijnheer Florimond zijn
bruid komt opeischen."
Zij zette even haar wijnglas aan den
mond, zette het neer en leunde met haar
elleboog op tafel met de fijne, blanke hand
onder de kin.
„Madame zegt dat hij dood is" zei ze;
Garnache was verbaasd over de kalm'e
waarmee ze dat zeide. Hij keek haar met
aandacht aan van onder zijn geverfde,
vuile wenkbrauwen. Was zij dan toch niet
andeTS dan alle andeTe vrouwen? vroeg hij
zich af. Was zij koud en berekenend, cn
had zij even weinig hart als andere vrou
wen. zooals hij gewoon was te gelooven?
Zou zij anders zoo kalm kunnen sprek°n
over de mogelijkheid dat haar aanstaande
echtgenoot dood was? Hij had haar voor
beter aangezien, natuurlijker, grootmoedi
ger en reiner. Dat had hem moed gegeven
om haar bij te staan in haar moeilijkheden,
zonder te letten op het minderwaardige van
den toestand voor hem zelf. Hij begon te
vreezen dat zijn opvatting verkeerd ge
weest was.
Toen hij bleef zwijgen sloeg zij de oogen
naar hem op en begreep iets van hetgeen
er in hem omging.
Zij glimlachte een weinig moedeloos.
„U gelooft dat ik koud ben en geen hart
heb mijnheer de Garnache?"
„Ik geloof dat u is zooals alle vrouwen".
„Dat is het zelfde, in uw opinie. Zeg
mijnheer, weet u veel van vrouwen, kent
u ze?"
„Dat verhoede God! Tk heb al moeilijk
heden genoeg in mijn leven gehad!"
„En u heeft u zelf een oordeel aangema
tigd over een sexe die u niet kent?"
„Niet door kennismaking alleen komt men
lot een oordeel. Er zijn andere wegen dan
die der ondervinding. Men leert gevaren
kennen door anderen te zien sterven. Het is
een dwaas die alleen wil afgaan op de
kennis die hij persoonlijk heeft opgedaan."
„U is heel verstandig" zei ze heel stem
mig. zoo stemmig zeif9 dat hij haar ver
dacht hem uit te lachen.
„Is u nooit getrouwd geweest?"
„Nooit mademoiselle" antwoordde hij
stijf., „ik heb dat gevaar zelfs nooit geloo-
pen."
„Beschouwt u dat inderdaad als een ge
vaar?"
„Doodsgevaar mademoiselle" zei hij cn
daar lachten zij beiden om.
Zij duwde haar stoel achteruit en stond
langzaam op. Langzaam liep zij van de ta
fel naar het venster. Zij ging met haar rug
naar het raam staan en keek hem aan.
„Mijnheer de Garnache" zei ze „u is een
goed mensch, een echt edelman. Ik wou dat
u soms gunstiger beoordeelde. Alle vrouwen
zijn niet verachtelijk, geloof mij. Lk hoop
dat u er nog eens eene ontmoet die u de
waarheid bewijst van hetgeen ik zeg."
Hij glimlachte en schudde het hoofd.
„Kind" zei hij, „ik ben niet half de echte
kerel waarvoor je mij aanziet. Ik heb een
meedoogenloozen hoogmoed dien men van
tijd tot tijd voor dapperheid houdt. Het was
mijn trots b.v. die mij hier terug deed ko
men. Ik kon niet verdragen dat men mij
zou uitlachen wanneer ik in Parijs terug-
terugkeerde en moest bekennen dat ik ver
slagen was door de markiezin van Condil
lac. Ik vertel u dit omdat uw oordeel over
mij wat minder gunstig zou wezen en u
een verzoek besparen dat ik vrees ik. toch
niet zou kunnen verhooren. Ik heb u reeds
gezegd, mademoiselle, dat de hemel waar
schijnlijk een gebed zal verhooren van een
hart ah het uwe."
„En toch hebt u mij een oogenblik te vo
ren iemand zonder hart genoemd" herin
nerde zij hem.
„U scheen zoo onverschillig te zijn om
trent het lot van Florimon de Condillac."
„Dan scheen ik iets, wat ik niet ben,
want ik ben verre van onverschillig voor
zijn lot. Maar wat de waarheid is mijnheer,
ik geloof madame de Condillac niet. Zij weet
dat ik een belofte gedaan heb die ik voor
niets ter wereld zou willen verbreken ?n
daarom wil zij doen gelooven dat de dood
mij van die belofte heeft ontslagen. Zij
denkt dat als ik overtuigd was van Flori-
monds dood, ik een oor zou verleenen
aan het verzoek van Marius.
Maar daarin vergist zij zich volkomen,
daarvan trachtte ik haar te overtuigen.
Mijn vader wenschte dat ik met Florimond
zou trouwen. Florimonds vader was zijn
liefste vriend geweest. Ik deed hun de be
lofte zijn wensch te vervullen en door dia
belofte ben ik gebonden. Maar indien Flori
mond inderdaad dood was en wa9 ik vrij
te kiezen wien ik wou, dan zou ik Marius
nooit kiezen, al was hij de eenige man
Ier wereld".
Garnache kwam wat dichter naar hem
toe.
„U spreekt" zei hij, „alsof een huwe
lijk met Florimond u onverschillig is, ter
wijl ik begrepen had dat u in uw brief
aan de Koningin zeer op die verbintenis ge
steld was. Het mag onbescheiden van mij
zijn, maar openhartig gesproken, uw nou-
ding brengt mij in de war".
„Ik ben niet onverschillig" antwoordde
zij kalm zonder eenige geestdrift. „Flori
mond en ik waren speelkameraden, en als
klein kind hield ik veel van hem en be
wonderde hem. zooals ik een broer zou
hebben liefgehad en bewonderd misschien.
Hij is knap, oprecht en achtenswaardig.
Ik geloof dat hij de vriendelijkste echtge
noot zou wezen, dien een vrouw zich den
ken kan en daarom ben ik blij dat ik mijn
leven aan hem kan toevertrouwen. Wat
kan men meer verlangen?"
„Ja. dat moet u mij niet vragen, made
moiselle; ik ben geenszin een autoriteit op
dat gebied. Maar u 9chijnt een uitmuntence
opleiding gehad te hebben in de philoso
phic". En hij lachte hardop Zij kreeg een
kleur bij zijn lachbui.
(Wordt vervolgd).