Nerveus en Overspannen Onrustig en Slapeloos Mijnhardt's Zenuwtabletten Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 24 Augustus 1929 Vierde Blad No. 21302 VOOR DE HUISVROUW. HET ROODSTAARTJE. INDISCHE KRONIEK. FEUILLETON. lartin's verjongingskuur. Ter eere van Koningin's verjaardag een oranje-recepten. krst oranjekoekjes: haal de buitenste vaneen viertal oranje-appelen (sinaas- ppelen) af; snij de vruchten in vieren; pi er de pitten uit en kook de partjes in tfer. Haal ze, nadat ze afkoelden, door dag en bak ze bruin. Voor het op- ?Den moet u ze met wat vruchten suiker jtrooien. Geconfijte oranje-appelen. Borstel de geschilde oranje-appelen goed af, wasch en zet ze een nacht in koud water. Kook den volgenden dag tot ze zóó zacht zijn. 1 men er met een houtje gemakkelijk in m prikken. Weeg de vruchten nu, doe ze de inmaakflesch met een weinig water voeg er een even groot gewicht aan suiker Sluit de flesch goed af. Oianjepie. Noodig 150 gram tarwe- em, 75 gr. boter, ongeveer Va d.L. water, i beetje zout, 200 gram oranje-marmelade, gram boter, 3 eieren, laak van de bloem, de boter, bet zout het water een pie of lap Engelsch korst- j; dit geschiedt aldus: u kruimelt de Ier luchtig met de vingertoppen door de m tot het een fijn-kruimelige, droge ssa wordt. Giet er nu een scheutje koud iter bij en blijf roerenzoodra het meng- een samenhangende bal is geworden iral niet te week) mag er geen water ir bij. Blijf den bal nog wat kneden tot goed soepel is en leg hem dan op een bloem bestoven plankje of tafel, rol uit tot een lap van de vereischte otte en dikte om er een open taart van bakken. Laat het deeg rustig een half- zoo liggen; dan verliest het zijn elasti- it en krijgt een vaster vorm. Iet is voor de oranjepie wel aardig als u een ronden vorm aan geeft; bereid de irt in een niet te diep vuurvast schoteltje. !n den tijd, dat het deeg rust, kunt u de Hing der taart klaar maken. Klop de eier- iers, roer er de oranjemarmelade en de molten boter door; klop het eiwit echter vóór het vuurvaste schoteltje met het !g bekleed is. Smeer dat schoteltje eerst wat boter in: leg er dan een deeg- ;el in: den bodem van de pie, en be vervolgens den binnenrand van het ïoteltje; druk de .voering" overal gelijk >n den wand en snij het langs den rand irhangende deeg weg; maak een versie- Tandje met de tanden van een vork, ,rdoor bovendien het deeg beter beves- wordt. Klop nu het eiwit stijf; vouw luchtig dooT het jammengsel en vul er schoteltje mee. Zet het daarna in een ilig warmen oven (150 gr. G.) en laat het gaar worden. Het vulsel zal dan als kussentje souffleeren. Het taartje wordt feu vuurvasten schotel opgediend. ije-biscuit Noodig: 5 eieren, 125 gr. ter. 10 gT. oranje-snippers 125 gram bloem. Klop de eieren met de suiker ktn zacht vuurtje tot het mengsel luchtig rrij warm is; neem het van het vuur af, 'l er de fijngehakte oranje-snippers bij de massa tot deze koud is en meng n luchtig de gezeefde bloem doorheen, be het deeg nu in een met boter inge- eerden en met poedersuiker bestoven m en bak de taart in een matig warmen en gaar 3 kwartier één uur; neem tr uit den vorm, laat haar uitdampen bekoelen en sluif er poedersuiker over- en of gameer haar met glazuur en ge- ifijle oranje-snippers. Soningin Wilhelmina-pudding Noodig: ons biscuits, 2 ons sucade, 2 ons ijnen, 1 L. room, vanille, 10 bladen atine, 8 eieren, een wijnglas rhum, 200 im suiker. Los de gelatine door koken op; •ch de rozijnen en sucade: maak een isje van den room, de vanille, de gela- K de suiker, de rhum en de geklopte 'iets der 8 eieren; leg op een schotel of een kom laag om laag de rozijnen, de ade en de in stukjes gebroken biscuits giet hier de goed geroerde en vermengde is overheen. ils besluit: Koningskoek. Noodig: 1 gram tarwebloem, 150 gr. boter. 150 suiker en een paai eetlepels jam. Kneed er, bloem en suiker, zooals dat voor een irtbehoort, tot een samenhangenden bal; verdeel dezen in twee even groote stukken en rol elke helft uit tot eenzelfde grootte en eenzelfden vorm: ongeveer 1 c.M. dik. Leg nu de beide koeken op een bakblik, dat u eerst met wat boter insmeerde en bak ze in een matig warmen oven gedurende onge veer een halfuur tot ze gaar zijn. Terwijl het gebak nog warm is en dus nog niet te hard, moet u den altijd wat uitgeloopen omtrek bijsnijden, zoodat de koeken precies gelijk van vorm zijn; neem b.v. een deksel of een bord als maat en leg dat op beide taarten; ze mogen op het bakblik bekoelen; daarna bestrijkt u één van de koeken flink royaal met de jam en legt er den anderen op. De Koningskoek is klaar. "Wanneer men cenige dagen rondzwerft in de Oostelijke ptovinciën, en dat begint dan strikt genomen al in de boschrijke streken van Frieslands' Zuid-Oosthoek en zet zich voort door Drente, Twente en den Achterhoek, bemerkt men, dat de vogelrijk dom, althans van boschvogeltjes, er grooier is dan in Holland. Er is meer verschêiden- heid. Zoo zal men het Roods taartje in Hol land niet zoo heel veel zien, terwijl ik het in de omgeving van Almelo herhaaldelijk aantrof. Het Roodstaartje komt zeer zeker ook wel hier en daar in de boschrijke duin streken van Holland voor, maar is er niet talrijk. Daarbij is het een trekvogel, die van April tot October hier in het land is Slechts heel enkele RoodstaaTljes blijven hier in den winter rondzwerven, maar dan houden zij zich toch het liefst op in 't Oosten Zuiden, en niet in Holland. Eigenlijk hoort het diertje hier niet thuis, al is het hier geheel ingeburgerd. Het is een rotsvogeltje, dat bij voorkeur nestelt in holen en spleten van rotsen. Aangezien in ons vlakke land geen rotsen te bekennen zijn, neemt ons vogeltje genoegen met da ken van boerenschuren en holen en gaten, welke het vindt in kerktorens, stationsge bouwen. fabrieken, e. d.. welke het waar schijnlijk voor rotsformaties aanziet. Een enkelen keer neemt het ook genoegen met een hollen boom. 't Is intusschen echt ver trouwd geworden met den baksteenbouw van deze lage landen, cn waar in 't Oosten van het land maar een nieuw gebouw wordt opgetrokken zijn de RoodstaaTtjes aanwezig, als wilden zij de metselaars de kunst, afkijken. Vliegen en vlinders, mot ten, rupsen, die in de nabijheid komen, worden onherroepelijk ingeslikt. Trouwens ook onder het vliegen, waarin de Rood staaTljes behendige acrobaten zijn, worden insecten gesnapt al maken deze nog zulke handige dwarrelbewegingen. Hoe ziet zoo'n Roodstaartje er nu pre cies uit? Ik moet nog altijd denken aan het klei ne Roodstaartje, dat bij Almelo aan den Oolmarsumerweg op een bnigleuning zat met een gezichtje van: „Wat dunkt je er van?" Het zat stil te kijken en bleef zitten ondanks het feit. dat ik op een paar Meter afstand voorbij fietste. Waarschijnlijk peins de het over de domheid der menschen, die het frissche natuurwaler der Almelosche beken, zoo zwart als inkt en zoo onfrisch ruikend als ja. vul zelf maar iets in maken. Het zat daar met de bruine oogjes zoo wijsgeerig te kijken, een beetje m elkaar gedoken. Het vogeltje is bijna geheel grauwzwart, de buik is wat lichter getint, de vleugeltjes» met kleine, witte vlekjes, maar ze vallen niet op. Stuurpennen en staartwortelveer- tjes zijn roestrood. Alleen de beide middel ste stuurpennen zijn wat donkerder. Het staartje is recht afgesneden. De pootjes zijn zwakkelijk, schoon niet zoo erg als hij d? zwaluwen. Het wijfje is meer effen don kergrijs, natuurlijk met een roestrood staartje. Het nestje wordt, zooals we reeds op merkten, graag gemaakt in muurholten. Ook de koppen van uitstekende hal ken doen uitstekende diensten, en dan nestelen de Roodstaartjes heel broederlijk naast de Zwaluwen. En eindelijk maken ze ook heel graag gebruik van de nestkastjes, die goedhartige menschen buiten neerhangen. Hierin le'ggen zij vijf witte eitjes, die in 13 dagen tijds worden uitgebroed. De jongen worden uitsluitend met insecten gevoed. Over 't algemeen zijn de Rood9taartjes zeer beweeglijk, bedrijvig en werkzaam, net als de zwaluwen. In den broedtijd klinkt reeds heel vroeg in den morgen de lokroep: „oeiet-dedede", heel zacht en kweelend. Ook het eigenlijke gezang is heel eenvoudig. Je hoort eenige korte, eVenhooge toontjes, dan een sissend geluidje en aan 't slot nog twee zachte slagen. Dit gezang herhaalt het Roodstaartje den geheelen dag uitentreuren tot in den laten avond. Kunstloos is het, maar het klinkt toch altijd vriendelijk en opgewekt, schoon wat scherp en stootend soms, één van die fijne natuurgeluiden, die men zoo min zou willen missen als het metrische slaan van den Tjiftjaf. In ouden tijd was het Roodstaartje de be schermeling van Thor, den dondergod, die zooals men weet een langen rooden baard droeg. Hoe Thor, zelfs nog in den Christe lijker tijd, naar het volksge'loof, zijn kleine beschermeling verdedigde, toont de volgende legende: Ergens in de buurt van Hildesheim ging een boerenjongen uit om vogelnestjes te zoe'ken. Midden in het bosch zag hij een heel ouden man, met een langen, rossen baard en een puntmuts op het hoofd, druk bezig, met een bijl alle struikgewas rondom der stam van een zwaren eik uit te roeien. Telkens riep hij daarbij: „Knax, navrax". De jongen riep het spottend na, maar de oude houthakker stoorde zich daaraan niet. Plotseling zag de jongen uit een gat ir den stam een Roodstaartje te voorschijn komen. Hij dacht, dat er wel een nest met eitjes zou zijn. Hij stak zijn hand er in, en inderdaad. Toen hij twee eitjes er had uit gehaald, kwam een der oude vogels met zijn angstroep: „Dak, dak, kiek, kiek". Plotseling brak ru een hevige stormwind los, en de eik kraakte alsof hij barsten zou. Met oogen, die gloeiden als vuur. stond de oude man achter den boom. zwaaide zijn bijl om het hoofd en wierp haar den jon gen na. die ijlings de vlucht had genomen. „De dondeT sla je in den grond", riep de oude man met dreunende slem, waarop de jongen schreeuwend bad: „Heer Jezus sta mij bij". Steeds deze woorden roepend kwam hij doornat thuis en vertelde wat hem was overkomen. Toen het weer wat bedaard was, gingen zijn broers met hem mee om met stokken den ouden man af te ranselen. Deze was evenwel verdwenen en ook groeide het struweel weer om den boom alsof er niets was gebeurd. De broers dachten al, dat de jongen hen voor den gek hield, toen ze plotseling een gouden bijl vonden. Zij namen het voor werp mee. Maar geluk hadden ze er niet mee. Alles wat ze deden mislukte. Natuurlijk is dit verhaaltje niet meer zoo als het in den oorspronkelijken vorm moet hebben geluid. Zoo is het trouwens met bijna al die heidensche overleveringen ge gaan. Er is altijd een Christelijk element bij gekomen. Maar het is toch wel duidelijk, dat de Dondergod met den rooden haard in de mythologie het kleine Roodstaartje in bescherming nam. door D. B AU DUIN. BOE LEEFT DE EUROPEESCHE ZAKENMAN IN INDIË. -^r-_ (Slot). Men zou zoo oppervlakkig geredeneerd zeggen, dat de voortdurende hitte in de tropen niet slechts de energie der Wester lingen verlamt, doch ook hun geestelijke capaciteiten niet weinig afbreuk zal doen. Een slechts vluchtig bezoek aan b.v. ons Indië zal zulke meening waarschijnlijk grondig doen herzien. Wat de Europeaan in de tropen heeft gepraesteerd en met name onze landgenooten in Insulinde, is niet het werk van lieden, die op belang rijke wijze in hun energie werden gefnuikt. RECLAME. 922 Gebruik hiertegen de Zenuwstiilende en Zenuwsterkende Glazen Buisje 75 cent. Bij Apothekers en Drogisten Integendeel, ondanks hitte en honderd an dere belemmerende factoren, die wij in onze streken niet kennen, is daarginds wonder baarlijk veel verricht, is daar zooveel groots geschapen, dat het zonder ontplooiing van alle westersche capaciteiten zeker niet tot stand had kunnen komen. Inderdaad oefent het tropische klimaat zijne nadee- lige werking slechts uit op den duur; het eene individu biedt beter en langer weer stand dan het andere, op den duur moeten zij alle bukken voor het onverbiddelijke klimaat. En is het niet het eerste geslacht van Westerlingen, dan is het toch hun tweede en zeker hun derde. Volgens de medische wetenschap is reeds het derde geslacht van Westerlingen, dat de tropen niet verliet en zich daar voortplantte - steriel. Op de inheemsche bevolking heeft het kli maat weer andere invloeden. Zij is in genen deele steriel, integendeel. Doch de ras-eigenschappen van de inheemsche vol keren, indolentie, gebrek aan initiatief, la gere geestelijke ontwikkeling en wat dies meer zij. zij worden meer dan voldoende verklaaid door de levensomstandigheden en de klimatologische factoren, die deze volken door de eeuwen heen. hebben beheerscht. Het zou te ver voeren om 'hierop dieper in te gaan, ik wilde slechts zeggen, dat de Westerling in de tropen gedurende een zeker aantal jaren zijn volle energie en geestelijke kracht behoudt of kan behouden en in die jaren dan ook groote dingen kan praesteeren. Merkt hij na korter of langer tijdsverloop, dat zijn krachten verminderen, dan is daar de natuurlijke loop van zaken, die hem in de allermeeste gevallen weer terugvoert naar zijn vaderland en zijn plaats doet bezetten door jongeren met frissche krachten en frissche energie. Dit is ook de reden, waarom men in het Indi sche zakenleven slechts betrekkelijk zeld zaam oude menschen ontmoet. De voort durende en noodzakelijke aanvoer van fris sche jonge krachten uit het moederland bant in het Indische zakenleven de grijze hoof den, die als het ware automatisch èn door het klimaat èn door betere omstandigheden als regel rustig in het vaderland kunnen gaan vergrijzen. Procuratiehouders van vijf en twintig jaar. met een groot inkomen zijn in onze Oost niet zeldzaam, jeugdige chefs van groote handelshuizen, tusschen de vijf en dertig en veertig, zijn regel. Ik zal nu nog een en ander vertellen over het Indische kantoorleven. De Indische zakenman werkt op zijn kantoor nimmer volledig aangekleed. Van hoog tot laag werkt in hemdsmouwen, of liever gezegd in het overhemd, want vesten worden in de tropen weinig of niet gedragen. Dit sans- gêne is zoo gewoon, dat niemand er aan stoot aan neemt en de zakenman zal, wan neer een bezoeker wordt aangekondigd, niet zenuwachtig naar zijn jasje grijpen, maar het kalm laten hangen, waar het hangt. Voor de koelte zijn er bovendien in elk kantoor electrische fans aanwezig, die den geheelen dag onafgebroken in eentonig ge snor boven de warme hoofden de warme lucht in beweging houden. Op de Indische handelskantoren hecrscht over het algemeen een ietwat gemoedelijker geest dan wij dat hier zoo gewend zijn. De groote bonzen of wel kopstukken, wanneer ik mij deze uitdrukking mag veroorloven, zijn over het algemeen veel genaakbaarder en toegankelijker dan in zeker klein land aan de Noordzeekust wel eens geconstateerd kan worden. Het staat wel vast als een paal Hoven water, dat dit zoowel hun zaken als ook den geest in de geheele handelswereld zeer ten goede komt. Zij zijn vaak mensch met andere menschen en beschouwen zich met als hopeloos geblameerd, wanneer zij op Zaterdagmiddag om één uur aan de Bar in de sociëteit met mindere goden of met hun eigen employés een cocktail drinken of een glaasje bier. Ook het personeel op de kanto ren staat gemeenlijk onderling op vriend- schappelijker voet dan men in kouder lan den veelal ontwaart. Gemeenschappelijke tennis- of sportclubs, gemeenschappelijke feestjes, gemeenschappelijke interessen en levenswijze, het lidmaatschap der betrekke lijk altijd kleme Europeesche maatschappij, de verdoezeling van standsverschillen door de gemeenschappelijke huidskleur in een ge kleurde maatschappij het gemeenschappelijk ras-gevoel, dat alles bindt meer dan elders en schept een kameraadschappelijke sfeer. De Indische handelsman, die 's ochtends naar de benedenstad verdwijnt, ziet zijn- huis en zijn trouwe gade (als hij die heeft!) niet vóór vijf uur of half zes in den avond! weer terug. Lunchen, „tiffen" noemt hij het. doet hij in dc benedenstad, hetzij in do club. de handelssocieteit, waarvan alleen! chefs en procuratiehouders lid kunnen zijn, hetzij in een beneden-resaurant, waar het voedsel gemeenlijk niet zoo erg schitterend is, hetzij (en dat doen verreweg de meesten) op kantoor. Op elk kantoor is daartoe een kamer gereserveerd, waar men gezamenlijk het maal kan gebruiken. En dat maal zelf komt te voorschijn uit een zoogenaamd etensblik", dat veel gelijkenis vertoont met de bussen die men in het moederland thuis pleegt te krijgen, als men van den kok eet. Dat etensblik wordt tegen etenstijd gebracht uit de bovenstad door een inlandsche be diende, nadat de kokkie of de liefhebbende gade des handelsmans het aldaar hebben ge vuld met de producten harer kookkunst. Na de lunch gaat de handelsman onmid-- dellijk weer aan het werk. Tijd voor een* straatje om heeft hij niet en bovendien zou dat vanwege de moorddadige warmte bui ten ook minder aanlokkelijk zijn. Hij bukt dus weer over zijn lessenaar of rijdt uit in zijn inlandsch wagentje, sado of deeleman, om zijn klanten te bezoeken. Vooral de ma kelaars brengen een aanzienlijk deel van hun dag door in deze voertuigen. Zij wach ten niet, zooals wij de deftige heeren van de Beurs kennen, vol waardigheid op or ders in hun privé-kantoor, doch gaan ze zelf halen, den heelen dag door, bij Euro peanen, Chineezen en Arabieren. In vollen ren jagen zij in hun popperige voertuigen door de stoffige straten, springen er in vol len Ten uit en verdwijnen met vervaarlijke snelheid in deuropeningen om concurrenten vóór te zijn of een belangrijke transactie uit het vuur te sleepen. Zoo werkt en zwoegf de handelsman in de ontzettende warmte der benedenstad tot een uur of vijf. Dan begint de terugtocht naar betere oorden, in casu de woonwijken, per auto, per stoomtram, per electrische, ja! zelfs per fiets De Zaterdag brengt op dit programma een uitzondering. Ook in Indië kent men deni vrijen Zaterdagmiddag. Dan keert de han del omstreeks één uur terug van zijn kan toren. doch de vaste pleisterplaats op weg naar huis is dan de sociëteit. Daar ontmo*1- ten de zakenvrienden, chefs en employé's, hoog en laag en oud en jong elkaar aan de Bar en tusschen twee cocktails wordt er af en toe nog een transactie afgesloten. Door RAFAëL SABATINI. t het Engelsch door C. M. G. d. W. k bedienden die de spijzen uit de 'jten binnenbrachten, gaven ze over aan ittista in die wachtkamer, en hij dekte de !ei en bediende Mademoiselle. Eerst had IZe nieuwe plicht hem meer geërgerd 111 iets wat hij tot nu toe had moeten ver- Was hij Martin Marie Dagobert jarnache, geboren om het werk van een :ei te verrichten, om schotels te dragen Me tafel van een dame en in haar na- 5®J *e blijven om haar te bedienen? De ^hte alleen had hem woedend ge- ';rt- Maar hij werd er spoedig mee ver- Het verschafte hem bijzonder goede geilheid om in de nabijheid te wezen n Mademoiselle en met haar te kunnen en ter wille van zulk een voorrecht w hij de onaangename zijde van de y We' verdragen. zestal kaarsen stond op tafel 'e en in twee glimmende zilveren kan- ,ers: Mademoiselle zat in een leeren ®et hoogen rug, zij at en dronk wei- Gamache vertelde van de toe- ij ®n die hij gemaakt had. r,8 ^'jn gesternte mij gunstig blijft Uit jj an(te Woensdag" zei hij tot slot van Verhaal. „dan kunt u er op rekenen Jiacht goed en wel uit Gondii lac te Arsenio heeft er geen flauw ver- 1 T*n dat u met ons meegaat als hij dus van plan mocht veranderen, dan hoe ven wij niet voor verraad te vreezen. Maar hij zal niet veranderen. Het vooruitzicht vijftig pistolen te verdienen heeft hem standvastig gemaakt" Zij sloeg de oogen naar hem op schitte rend van hoop; zijn optimisme wakkerde ook haar moed aam „U heeft het prachtig bedacht" zei ze be wonderend „Indien wij succes hebben „"Wanneer wij 9ucces hebben, mademoi selle, verbeterde hij lachend. „Goed dan. Wanneer het ons gelukt is Condillac uit te komen, waar ga ik dan naar toe?" „Wel, met mij naar Parijs, zooals be paald was. Mijn bediende wacht mij te Voiron met geld en paarden. Geen hinder palen zullen ons verder ophouden als wij maar eerst de leelijke muren van Condillac achter den rug hebben. De Koningin zal u welkom heelen en u onder haar bescher ming nemen, totdat mijnheer Florimond zijn bruid komt opeischen." Zij zette even haar wijnglas aan den mond, zette het neer en leunde met haar elleboog op tafel met de fijne, blanke hand onder de kin. „Madame zegt dat hij dood is" zei ze; Garnache was verbaasd over de kalm'e waarmee ze dat zeide. Hij keek haar met aandacht aan van onder zijn geverfde, vuile wenkbrauwen. Was zij dan toch niet andeTS dan alle andeTe vrouwen? vroeg hij zich af. Was zij koud en berekenend, cn had zij even weinig hart als andere vrou wen. zooals hij gewoon was te gelooven? Zou zij anders zoo kalm kunnen sprek°n over de mogelijkheid dat haar aanstaande echtgenoot dood was? Hij had haar voor beter aangezien, natuurlijker, grootmoedi ger en reiner. Dat had hem moed gegeven om haar bij te staan in haar moeilijkheden, zonder te letten op het minderwaardige van den toestand voor hem zelf. Hij begon te vreezen dat zijn opvatting verkeerd ge weest was. Toen hij bleef zwijgen sloeg zij de oogen naar hem op en begreep iets van hetgeen er in hem omging. Zij glimlachte een weinig moedeloos. „U gelooft dat ik koud ben en geen hart heb mijnheer de Garnache?" „Ik geloof dat u is zooals alle vrouwen". „Dat is het zelfde, in uw opinie. Zeg mijnheer, weet u veel van vrouwen, kent u ze?" „Dat verhoede God! Tk heb al moeilijk heden genoeg in mijn leven gehad!" „En u heeft u zelf een oordeel aangema tigd over een sexe die u niet kent?" „Niet door kennismaking alleen komt men lot een oordeel. Er zijn andere wegen dan die der ondervinding. Men leert gevaren kennen door anderen te zien sterven. Het is een dwaas die alleen wil afgaan op de kennis die hij persoonlijk heeft opgedaan." „U is heel verstandig" zei ze heel stem mig. zoo stemmig zeif9 dat hij haar ver dacht hem uit te lachen. „Is u nooit getrouwd geweest?" „Nooit mademoiselle" antwoordde hij stijf., „ik heb dat gevaar zelfs nooit geloo- pen." „Beschouwt u dat inderdaad als een ge vaar?" „Doodsgevaar mademoiselle" zei hij cn daar lachten zij beiden om. Zij duwde haar stoel achteruit en stond langzaam op. Langzaam liep zij van de ta fel naar het venster. Zij ging met haar rug naar het raam staan en keek hem aan. „Mijnheer de Garnache" zei ze „u is een goed mensch, een echt edelman. Ik wou dat u soms gunstiger beoordeelde. Alle vrouwen zijn niet verachtelijk, geloof mij. Lk hoop dat u er nog eens eene ontmoet die u de waarheid bewijst van hetgeen ik zeg." Hij glimlachte en schudde het hoofd. „Kind" zei hij, „ik ben niet half de echte kerel waarvoor je mij aanziet. Ik heb een meedoogenloozen hoogmoed dien men van tijd tot tijd voor dapperheid houdt. Het was mijn trots b.v. die mij hier terug deed ko men. Ik kon niet verdragen dat men mij zou uitlachen wanneer ik in Parijs terug- terugkeerde en moest bekennen dat ik ver slagen was door de markiezin van Condil lac. Ik vertel u dit omdat uw oordeel over mij wat minder gunstig zou wezen en u een verzoek besparen dat ik vrees ik. toch niet zou kunnen verhooren. Ik heb u reeds gezegd, mademoiselle, dat de hemel waar schijnlijk een gebed zal verhooren van een hart ah het uwe." „En toch hebt u mij een oogenblik te vo ren iemand zonder hart genoemd" herin nerde zij hem. „U scheen zoo onverschillig te zijn om trent het lot van Florimon de Condillac." „Dan scheen ik iets, wat ik niet ben, want ik ben verre van onverschillig voor zijn lot. Maar wat de waarheid is mijnheer, ik geloof madame de Condillac niet. Zij weet dat ik een belofte gedaan heb die ik voor niets ter wereld zou willen verbreken ?n daarom wil zij doen gelooven dat de dood mij van die belofte heeft ontslagen. Zij denkt dat als ik overtuigd was van Flori- monds dood, ik een oor zou verleenen aan het verzoek van Marius. Maar daarin vergist zij zich volkomen, daarvan trachtte ik haar te overtuigen. Mijn vader wenschte dat ik met Florimond zou trouwen. Florimonds vader was zijn liefste vriend geweest. Ik deed hun de be lofte zijn wensch te vervullen en door dia belofte ben ik gebonden. Maar indien Flori mond inderdaad dood was en wa9 ik vrij te kiezen wien ik wou, dan zou ik Marius nooit kiezen, al was hij de eenige man Ier wereld". Garnache kwam wat dichter naar hem toe. „U spreekt" zei hij, „alsof een huwe lijk met Florimond u onverschillig is, ter wijl ik begrepen had dat u in uw brief aan de Koningin zeer op die verbintenis ge steld was. Het mag onbescheiden van mij zijn, maar openhartig gesproken, uw nou- ding brengt mij in de war". „Ik ben niet onverschillig" antwoordde zij kalm zonder eenige geestdrift. „Flori mond en ik waren speelkameraden, en als klein kind hield ik veel van hem en be wonderde hem. zooals ik een broer zou hebben liefgehad en bewonderd misschien. Hij is knap, oprecht en achtenswaardig. Ik geloof dat hij de vriendelijkste echtge noot zou wezen, dien een vrouw zich den ken kan en daarom ben ik blij dat ik mijn leven aan hem kan toevertrouwen. Wat kan men meer verlangen?" „Ja. dat moet u mij niet vragen, made moiselle; ik ben geenszin een autoriteit op dat gebied. Maar u 9chijnt een uitmuntence opleiding gehad te hebben in de philoso phic". En hij lachte hardop Zij kreeg een kleur bij zijn lachbui. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13