VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 22 Augustus 1929 No. 34 r iv.» iT: i?T iT; •iTi *iTi: iTi •*^afiK I i;»'^L'JL*>X-JL*JL*JJ*JL*Ju'cX?*x11 lil ill E ZILVERBERK ANEKDOTES. ste s. het Engelsch van Edna Lake. Vrij bewerkt door DE LILLE HOGERWAARD. HOOFDSTUK XII. Nachtelijk Avontuur. in", begon Bob, ,,is net volgende len geheelen dag niet in de ge- geweest naar Boschwijk te gaan t, dat we er vanavond bij mane naar toe konden. We loopen dan ns gezien te worden en ik denk ons in den weg zal staan Quick als hij ten minste té vinden ield een oogenblik stil en Nora laat ons meegaan, alsjeblieft! heusch geen leven maken of iets en, dat jullie bij het uitvoeren n hinderlijk zou zijn." bang, dat het niet gaan zal", Bob. ,,Zie je, zoo'n naohtc- is voor ons goed en wel, maar es is dat niets. Ik weet zeker, het nooit goed zou vinden en e al evenmin." het niet," zei Nora. „Moeder lisschien niet goedvinden, maar er geen beswaar tegen hebben, dat ze al in het land waren] |en in hun laatsten brief, dat ze jstmis overkwamen. Waf zal'da£ Jdachte aan do overkomst van i leiddo Nora- een oogenblik af lij er weer op terugkwamen, was ptandig naar do jongens te luis- inzagen, dat wanneer de meis- |en avond naar Boschwijk verge-- t niet alleen voor haarzelven ge- opleveren, doch bovendieü do hun bewegingen belemmeren Isschien zelfs verhinderen Quick |of ook niet, dat ik zou durven zei Jenny met een zucht vau toen vastgesteld was, dat de luis zouden blijven. Zooals wij Jer zeiden, was zij lang niet zoo laturen als Nora, zoodat zij zelfs }?zoek aan Boschwijk,bij daglicht fe. denken jullie te gaan V* vroeg lat zij him avondboterham gege- V hu nog te vroeg zijn," anfwoord- pVé winnen er niets bij door da Jèld onze be<doeling te laten we- I zouden stellig door den een of femerkt worden, als wij veel vóór öt gingen." l-riverde. dat het vreeselijk gevaarlijk „Stel je alleen maar eens voor, mannen er weer waren en a!" I «ouden wel gauw weten te out- antwoordde Rudolf geruststel- jij en Nora maar naar bed kt zaakje, verder aan ons oven- Wij zullen jullie morgenochtend aan het ontbijt alles haarfijn vertellen. En nu ge loof ik, dat we maar naar boven moesten gaan. De maan is er nog niet en we kunnen nog best een dutje doen, vóór we uitgaan." „Zeker en een wijzertje rond slapen!" spotte Jim. „Jullie zult mij niet snappen, terwijl ik een dutje doe." „Wij kunnen best eerst wat gaan slapen", zei Bob nu. „Ik heb een wekker en zal dien op halféén zetten. Als ik 'm dan op het nachttafeltje plaats, kan ik 'm onmiddellijk grijpen en onder de dekens houden, als hij afloopt. Niemand kan 'm dan hooren en we kunnen dadelijk op weg gaan, zoodat we allen tijd hebben om te zien, wat we zien willen." De meisjes zeiden nu goedennacht en gingen naar haar kamer en de jongens, die moe waren van alle-s, wat zij dien dag gedaan hadden, lagen weldra half uitge kleed in bed. Bob zette den wekker op halféén en wil de het voorbeeld der beide anderen, dié spoedig ingeslapen waren, volgen. Doch hij kon den slaap maar niet vatten eiï woelde nog onrustig heen en weer, toen de wekker afliep. Onmiddellijk greep hij hem en hield hem onder de dekens, ja, hij zat er bijna ap uit angst, dat het ratelend geluid door Tante Lize gehoord zou worden „Wat een vreeselijk leven maakt hij!" mompelde de jongen, ,,'t Zou me niets ver wonderen, als Tante Lize aanstonds haar hoofd om de deur stak om te vragen, wat dat te beteekenen had." Maar gelukkig voor de jongens sliep Tante Lize bijzonder vast en hoorde zij niet, dat de wekker in hun kamer op zoo'n buitengewoon uur afliep. Zoodra deze niot meer ratelde, stond Bob op, wekte Jim on ging naar Rudolf om ook hem wakker ié schudden. De laatste was echter in een diepen slaap en niet zoo gemakkelijk wakker ta krijgen als Jim. Bob soh-udde en fluisterde om beurten en mocht eindelijk de voldoe ning smaken, dat zijn vriend zich oprichtte, geeuwde en zioh de oogen uitwreef. „Hallo, wat is erV' mompelde hij slape rig en Bob schudde hera nu nog eens flink heen en weer. „Het is halféén, dat was het eigenlijk een paar minuten geleden al", zei hij. „Ik kon je maar niet wakker krijgen- Jim kleedt zich aan en we moeten vlug voort maken." Rudolf was op dit oogenblik klaar wak ker. Hij herinnerde zich hun voorgenomen bezoek aan Boschwijk, sprong onmiddellijk uit bed en begon zich haastig aan te kleed en. Bob maakto nu ook verder toilet en een paar minuten later slopen de drie jongens behoedzaam de trappen af. Jim was het eerst beneden geweest en had een bezoek gebracht aan de provisiekast, waar hij al lerlei „nuttige zaken" veroverd had. Zwijgend slopen zij het huis uit en haast ten zich in de richting van Boschwijk. Mei behulp van den boom bij den muur kwamen, zij weldra op het verboden terrein. De maan scheen zóó helder, dat zooals Jrm zei het bijna even licht was als over dag. Zij hadden besloten het terrein gron dig af te zoeken, maar vóór zij dit deden, wilden zij eerst naar den zilverberk gaan en van daaruit bepalen, welk gedeelf* ieder voor zijn rekening nemen zou. „En we moeten niet vergeten, d&'c ec iemand zijn kan", zei Rudolf, terwijl zij tegen de helling op liepen en eindelijk de-a top van den heuvel bereikten, waar de groote berk stond. „Het zou heelemaal niet vreemd zijn, als één van die manneg of misschien zelfs alle tweel hïeifl waren, om van den ouden baas zelf nog niet eens te spreken." „Ja, dan zijn we er natuurlijk bij", gaf Bob toe. „Maar laten we hier eersi een» even uitblazen, dan kunnen we onderwijl het terrein in drieën verdeelen." De andexen gingen op zijn voorstel in en allen zetten zich op het mos neer. Zij ha<L den juist het een en ander afgesproken, toen Jim plotseling de beide anderen aan stootte en fluisterde: „Stl Kijk daar eens!" Bob en Rudolf keken nu in de richting die Jim aangaf en zagen onmiddellijk Herr Scharf en een ander langs de helling naar hen toe komen. Zij ware® blijkbaar in het minst niet bang gezien te worden en liepen niets bijzonder zacht. Zij kwamen snel naderbij en de jongens zaten aJs vastgenageld aan den grond. Zif konden zich eenvoudig niet bewegen, want» alle drie wilden zien, waar de mannen heen' gingen en wat zij daar uitvoerden. Pa» toen deze vlak bij hen kwamen, waren zif in staat zich te verroeren en fluisterde Rudolf*. „In het kreupelhout] Gauwl" Haastig voegde hij de daad bij het woord en volgden de anderen hem in het diohte kreupelhout. Vanuit hun schuilplaats keken: zij opnieuw, wai dë assistent en zijn met- gezet uitvoerden. Het tweetal liep bijna tot den zilverberk en begon nu van daaruit allerlei opmetingen in verschillende rich ting te doen, nu en dan even ophoudend om een enkel woord met elkaar te wisselen Eindelijk kwamen zij met hun opmetin' gen vlak bij het kreupelhout, waar de jon«« gen» zich verstopt hadden, juist op he6 oogenblik, toen Bob zei: „Ik zou wel eens willen weten, of ze ben grijpen, dat ze in het andere boech, wa»< de meisjes hen zagen, verkeerd woren." Te laat zag Bob, dat de mannen nu vlak bij hen waren en Rudolf en Jim kon den niet vlug genoeg voor het naderend gevaar waarschuwen. De drie avonturiers zagen de mannen stilstaan en om zich heen kijken. Bob's ondoordachte woorden hadden hun aanwezigheid verraden! (Wordt vervolgd). Ingezonden door Koos Laurier. Dikke heer: „Waarom sta je me zoo aan.' te gapen, aap van een jongen." Keesje: „Daarom." Dikke heer: „Daarom is geen reden." Keesje: „Nu omdat u de dikste man benl die ik ooit op de wereld gezien heb." Ingezonden door Willy Heesterman. Elsje, huilend aa/fi tafel: „Moeder, mijn tandjes hebben op mijn to.ngetje getrapt."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9