INGEZONÜEN. HISTORISCHE FIGUREN. S3SS PUROL RADIO-PROGRAMMA. (Builen verantwoordelijkheid der Redactie). Copie van al of niet geplaatste stukken wordt niet teruggegeven. OVER EEN RAADSZITTING. Geachte Redacteur! U zult mij zeker wel vergunnen een enkel woord van verweer te uiten tegen de m. i. hoogst onjuiste critiek van Uw Raadsover- zicht-schrijver op mijn houding aan 't slot van de zitting van Maandag jZ Niemand ,die op dat moment aanwezig was, kan ontkennen, dat het de duidelijke toeleg was van de S.D.A.P. om het debat te rekken totdat zooveel leden weg waren, dat zij met hun tienen plus den heer Sytsma de meerderheid uitmaakten. Waar het reeds bijna kwart voor twaalf was, kon het on derscheiden raadsleden niet kwalijk wor den genomen, dat zij er genoeg van hadden. Was men nu van S.D.A.P.'sche zijde nog ingegaan op het voorstel Wilbrink om de bespreking te schorsen, dan was alles nor maal verloopen. Maar dat wilde men niet. Men wilde in een onvoltalligen Raad door blijven praten tot men de meerderheid had. Dat 2 langademige S.D.A.P.'ers, de heeren Kooistra en Groeneveld, die de kunst ver staan met veel woorden niets te zeggen, beiden nog na de repliek van Mr. van Eek (toen dus het debat feitelijk was afge- loopen) het woord vroegen, wijst daarop. En ook, dat toen de heer Huurman voorstelde de debatten te sluiten, de heer Kooistra dadelijk het woord vroeg over dal voorstel. Toen was het welletjes. Toen heeft inderdaad de rechterzijde door het quorum te breken zich verweerd op de eenige wettige wijze ,die toen mogelijk was. Zeker is 'dit geen alledaagsch middel. Maar het is niettemin politiek volkomen ge oorloofd tegen de tyrannie eener minder heid. Dat Uw overzichtschrijver zoo weinig po litiek benul aan den dag legt door dit sabo tage te noemen bewijst dat hij de beleeke- nis van hetgeen gebeurde niet inzag. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, T. S. GOSLINGA. Voor zoover ons bekend, heeft rechts al tijd nog de meerderheid in den Raad, zoo dat, wanneer de S.D.A.P. het voornemen zou hebben gehad, door den heer Goslinga aangevoerd, dit altijd gemakkelijk was te verijdelen. Behalve de wethouders behoef den slechts 8 leden te blijven, w.o. zelfs de leden van den Vrijheidsbond in dit geval begrepen! Maar raadsleden hebben, ook al willen wij erkennen de onnoodige langdra digheid en vasthoudendheid der S. D. A. P. in deze kwestie, altijd nog een plicht te ver vullen en kunnen niet eenvoudig wegloopen wanneer zij het persoonlijk „welletjes" vin den! En zeker niet een wethouder. De heer Goslinga moge dat „politiek verantwoord" noemen, het doet ons genoegen dan niet zijn „politiek benul" in dezen te bezitten! Al zou de minderheid obstructie, voeren wat wij natuurlijk niet zouden aarzelen scherp af te keuren dan past het de meerderheid, en nog wel onder aanvoering van een wethouder, dus een der schragers der orde, niet om langs zoo'n weg, als nu gevolgd, deze te breken. Schrijver van „Uit de Raadzaal". o KAN LEIDEN'S SCHOONE STADHUISTOREN NIET HERBOUWD WORDEN? Het advies van de desbetreffende afdee- h'ng der Rijkscommissie voor Momumenteu- zorg over den herbouw van het Leidsche Stadhuis, zal belangstellenden niet geheel bevredigen. Waarom wordt van hel vraagstuk dat de toren oplevert niet een even diepgaande studie gemaakt als van den voorgevel? Dat de glorieuse uiting der voorvaderen in zulke ongemeen schoone vormen als we lot voor kort mochten bewonderen in het Leidsche Stadhuis heel waarschijnlijk ook bet nageslacht overgeleverd zal worden is gelukkig. Maar kan uit de conceptie voor bet oude extérieur de toren gemist wor den? De Leidsche stadhuistoren, de fraaiste Tan ons land. zoo mooi vaD verhoudingen, 200 uiterst sierlijk van vorm, waarvan de voornaamste kunsthistorici getuigen dat deze fier omhoogrijzende met zijn typische vormen het pittoreske aanzien van het ge heel verhoogt en dat als karakteristiek on derdeel van het monument moet worden aangemerkt! Hel is wonderlijk hoe fijngevoelig de bouwmeester met kenmerkende Gotische motieven die aan tal van Nederlapdsche Gotische monumenten voorkomen een be kroning voor den Hollandsche Renais- sance-gevel concipieerde waardoor een zóó harmonisch geheel ontstond. Telkens als men fcenoot bij den aanblik van het Leid sche raadhuis deelde de toren, als ondeel baar stuk van het geheel, vooral in de be wondering. HpI verwondert dan ook velen dat de Commissie, die zulke sterke argumenten aanvoert in haar advies ten aanzien van net raadhuis zelf. zoo zwak is in haar be wijsvoering bij het prijsgeven van <L*n toren Moet de invloed der leden van de Lommissie die principieel tegen dergelijke restauratie zijn, zij het dan ook onbe wust. zespeurd worden? Inzake de nipuwere bouwkunst zal een meer bevoegd oordeel dan van Berlage nau welijks zijn aan te wijzen maar het advies ^an dezen bouwmeester over oude gebou wen wordt niet door ieder gedeeld. Zoo wer en het Kommandantshuis aan den Dam ha,sle!dam de Waalsche Kerk met ar '£aai torentje te Rotterdam, op advies 'n Herlage gesloopt* in beide gevallen oest hef oude voor hel nieuwe wijken, wat!» ?en °u<* ^dhuis behoort een toren a i functioneerde in menig opzicht, uus de voorgevel zonder de daarbij be hoorenden toren gelaten wordt blijft die gevel verminkt Een nieuw stadhuis behoeft strikt geno men geen specialen toren want deze maakt geen integreerend deel daarvan uit, der halve is in de nieuwbouw een toren te ont beren. Nu rest de vraag: Is de oude toren weder op te richten? De Commissie antwoordt daarop ontkennend en baseert haar mee ning op drie gronden, die, als ik hel wel be greep, zijn: lo. Er is bijna niets van dit bouwwerk overgebleven. 2o. De beschikbare teekeningen zijn mis schien onjuist. 3o. De oude plaats is wellicht ongunstig voor het ontwerpen der plattegronden. Het eerste punt kan voor sommigen vol doende zijn om de andere twee punten niet eens nader onder oogen te zien. Was dit het standpunt van velen der commissieleden? Deze quaes tie is te belang rijk om de bijzonderheden niet na te gaan. In het eerste punt geeft het woordje bijna te kennen dat er nog iets over bleef: fragmenten zullen er wel gevonden zijn die zoowel» aanwijzingen voor het materiaal a's voor de bewerking kunnen opleveren. In elk geval is de grondslag van den toren overgebleven. De wijze waarop de commissie bet tweede punt poneerde stelde teleur. De commissie meent n.l. dat. nu geconstateerd was dat in een teekening waarschijnlijk voorkomende in een aflevering van „Oude bestaande ge bouwen door J. H. Leliman in 1872, gelee- kend op kleiner dan 1/200 der ware groot te, een of meer moeten voorkomen met een verschil van 1 meter. Op zulk een teeke ning wordt 1 meter nog geen halve mill- meter. Voor me liggen deze teekeningen van Leliman in fijn geteekende lithografie. Van den toren zijn zes bladen 55 X 35 centi meter groot. Het eerste geeft een aanzicht van den toren op 1/100 der ware grootte waarbij de steenlagen en zelfs de grootte der leiën zijn aangegeven. Het tweede blad toont de opstand-door snede van den vjerkanten romp op 1/40 be nevens pinakels op 1/10. Het derde blad geeft de verticale door snede en de plattegrond ter hoogte der ba lustrade op 1/40. Het vierde blad toont de balklagen op drie verdiepingen en détails van het trap- torentje op 1/40 terwijl het vijfde en zesde blad de verticale doorsnede van de toren helm met acht dwarsdoorsneden op 1/40 en een détail van de balustrade op 1/10 der ware grootte aangeeft. Op al deze zes bladen zijn de détails zoo volledig mogelijk en scherp geteekend met aanduiding der constructie. Er worden vrij veel monumenten uitgevoerd waarbij de architect heel wat minder gegevens ver schaft! Tegenover het vermoeden van de com missie dat deze teekeningen onjuistheden kunnen bevatten kan men niet meer de overtuiging stellen dat deze teekeningen ie werkelijkheid nauwkeurig benaderen. Wordt de geheele toren niet op drie schalen volledig weergegeven gedrukt op zeven groote bladen? (Want op de gevel teekening is ook de toren nogmaals a! is het dan op plm. 1/200 afgebeeld en Leliman was een consciëntieus mensch).- Is de toren dus met de ten dienste staan de gegevens bijna volmaakt te recon- strueeren, de plaatsing (en dit behandelt het derde punt) kan zeer zeker geen on overkomelijke moeilijkheden opleveren. Waar volgens de commissie 1070 M2. terrein beschikbaar behoort te zijn voor het geheele complex daar zal toch wel hoog stens 50 M2. ergens gereserveerd kunnen worden voor den toren. De commissie achtte een nieuwe toren, wenschelijk dus is de plaats alleen (of wellicht) het bezwaar. Hoewel de onderlinge plaatsing der deelen bij een restauratie gehandhaafd dient te worden zou in dit geval, nu het directe ver band tusschen toren en overig gedeelte ont breekt. een verschuiving van de Dlaats des torens evenwijdig van den gevel eenige me ters toegelaten kunnen worden. Daareven las ik het verstag der vergade ring van den Bond van Nederlandsche Ar chitecten te Leiden over het onderhavige geval gehouden. Hoezeer het me verheugt dat. de Bond v. Ned. Architecten eenstem mig voor het behoud der gevels is, toch be treur ik het en ongetwijfeld velen met mij, te lezen onder punt II dat: „Van een herstel van den toren in den ouden vorm helaas geen sprake kan zijn." Hierbij was ze'fs geen toelichting! Aan Leidens Vroede Va deren thans de beslissing. J. J. GERSTEL. Rotterdam, Juli 1929. o STADHUISBOUW. Er is al zooveel geschreven en gesproken over het Stadhuis, dat het eind nog ver te zien lijkt. Ik vind het prachtig dat daar een commissie voor benoemd is, om daarover te beslissen, maar m. i. moet de Leidsche bur gerij daarin ook eens een woordje mogen meepraten, door b.v een vrijwillige stem ming te houden voor alle meerderjarige inge zetenen over herhouw of nieuwbauw. Het zou mij dan niet verwonderen, dal de overgroote meerderheid voor nieuw bouw zou stemmen. Herbouw van den gevel blijkt mogelijk te zijn, maar herbouw van den toren wordt als onmogelijk beschouwd. En juist daar zit het hem in. Als men ons oude Stadhuis voor den geest haalt, maar dan zonder toren, dat lijkt immers op niets. Al wordt de gevel nog zoo mooi hersteld, dan blijft men altijd den toren met zijn bekend klok kenspel missen. En dat gemis zal zich na herbouw nog meer doen gevoelen. Bij algeheelen nieuwbouw wordt het leed gauw vergeten, maar bij herbouw (zonder toren) zal men altijd herinnerd worden aan wat eens de trots van ieder Leidenaar was. Hier is het bekende spreekwoord van toe passing: Bezint eer gij begint. Berouw komt steeds le iaat. Geef ons Leidenaars een modern Stadhuis. Zie naar het pronkstuk in Rotterdam. P. v. d. LINDEN. XIII IETS OVER GOETHE EN ZIJN OMGEVING. IV. De laatste vlam. Goethe is als Molière en Napoleon. Men houdt maar niet op over hen te schrijven en te publiceeren Boeken en tijdschriftar tikelen volgen elkaar op en belichten telkens opnieuw iets van hun groote figuren, varr hun voor de eeuwen gedaan werk. Over Goethe is een bibliotheek vol geschreven Hij zou met den heerscher van Thebe, met Oedipus, kunnen zeggen,,Ik, wiens naam heel de aarde vervult../' Id de jaren na den oorlog, zelfs toen het drukken en uitgeven zoo hooge kosten ver- eischte, kwamen er werken in drie deelen over hem uitik noem maar Ludwig's ge weldige studie: Goethc, Geschichte eines Menschen er. dan kon het den journalisten, die uit den aard hunner betrekking veel couranten in handen krijgen, overkomen, dat zij op één dag eeD artikel zagen van Hans Knudsen imet „Nieuws over de-n too- neel-directeur Goethe", een 'ander van graaf d'Haussonville over Goethe en me vrouw De Stael". waarin Goethe's hooge superioriteit dooT dezen Franschen geleer de. evenals door *den redacteur van do „Te-mps", die het artikel van a-anteekenin- gen voorziet, duidelijk in het licht wordt gesteld, en een derde artikel van dr. Lud- wig Stettenheim over Goethe's laatste liefde." Alles op één en denzelfden dag! Ja, Goethe leeft.; hij is onsterflijk in het rijk der gedachte, overal, waar men leest en denkt. Het is lang geleden, dat ik aanteeke- ningen maakte uit die publicaties. Ik heb er voor eenigen tijd in een ander blad van ons land iets over geschreven en toen de gelijktijdige verschijning dier drie artike len vermeld. Nu mijn ..historische figuren" mij gebracht hebben in den kring van den grooten man van Weimar, van den grooten Duitscher, veroorloof ik mij op ..Goethe's laatste liefde" terug te komen. Wat ik nu schrijf, zij een tegenhanger van mijn arti kel van 22 Mei, waarin ik sprak over zijn „Jeugdliefde". Er is meer dan de gemiddelde lengte van een menscheDleven tusschen die twee liefdes. Op Charitas Meixner, Gretehen Wagner, Friederike Brion ziin tal van an dere vrouwen gevolgd, die Goethe liefhad den of welke door hem werden bemind. Vrouwen met namen, die door de eenwen leven, omdat hij haar liefhad, en over wie ik misschien later zal schrijven, al is het niet mijn plan Goethe's onuitputtelijk rijke leven in zijn geheel, zij het ook in grove trekken, te volgen Goethe's laatste liefde is wellicht de minst bekende, doch is zij misschien niet de ontroerendste, omdat zq eindigde met de stille ontzegging, die de dichter zich oplegde en... omdat zij de laatste heldere vlam was van een vuur. dat zijn leven lang zoo heftig gebrand had 1 Die laatste liefde voort ons naar Wei- mar: Goethe is dan 72 jaar oud, een gToote. sterke arbeidskraohtige man, Ex cellentie én minister, beToemd over de wereld. Zijn naam is van magische kracht voor velen; vreemden, Engelschen zelfs, trekken als ter bedevaarte op naar zijn woonplaats Hij straalt in de glorie van zijn hoogeD roem. De trotscbe houding, waarover in zijn jeugd „Frau Aja." zich verwonderde, is geworden tot een impo- neerende Een grijsaard, die nog jareü te leven heeft, en die zich jong gevoelt en zijn leeftijd niet zou doen vermoeden. Zoo zien wij heiïL Die griisa-ard heeft lief; het is een stuk tragiek, die liefde van den toch 72-jarige. En wanneer men aandachtig leest wat over die liefde bekend is, de gedichten en de brieven en de bekentenissen, uit dien tijd tot ons gekomen, krijgt men althans zoo ging het mij den indruk, alsof de dich ter zelf geen vertrouwen heeft, dat zijn liefde zal worden beantwoord en tevens, dat deze laatste liefde, die zich tot ééne vrouw wendt, ook liefde voor andere in zich sluit. Dat maakt den strijd, die tot vrijwillige ontzegging leidde, nog tragi scher. Goethe's heengaan uit den kring der Levetzow's is Goethe's heengaan uit het strijdperk der liefde, waarin hij een zoo machtig kampioeD geweest was. Zij heette Ulrike, Ulrike von Levetzow: ze was zeventien jaar oud. Te Mariënbad had hij haar ontmoet. Haar moeder kende hij reeds lang. Hij Doemt het jonge meisje met naampjes, die een vader en een groot vader zou geven. Het jonge ding is waar schijnlijk gestreeld geworden, dat een zoo beroemd man als Goethe haar zoekt. Ze is hoogstwaarschijnlijk ook wel eens te mild geweest met haar kussen, maar aan een huwelijk met hem dacht zij niet, hoe wel de groothertog Karl August namens Goethe tweemaal om haar hand vroeg en haar een mooi ingericht huis en een lijf rente beloofde, zoo zij den dichter wilde huwen. De dochter laat aan de moeder de beslis sing over en de moeder aan de dochter. Op het aanbod wordt niet ingegaan, wat p-eit voor de onbaatzuchtigheid der Levetzow's, want de moeder, die een pension hield en drie achtereenvolgende jaren Goethe als be' talend gast had, is niet gefortuneerd. Met den dichter word't een vriendelijke ver standhouding open gehouden, doordat het antwoord op het aanzoek voor een ver liefd man zeker eenige mogelijkheid op °en vervulling van zijn wensch openliet. Maar Goethe doorziet de werkelijkheid Hij zal niet meer naar Mariënbad gaan; voor zich zelf strijdt hij zijn laatsten strijd uit Doet hij niet danken aan Hans Sachs in de Meisfprsinger"? Den wc-'g. dien hij zoo vaak reeds in zijn leven had gekend, moest hij opnieuw inslaan den weg die voert tot zelfopoffering. Wie over deze periode in Goethe's leven diens eigen gedachten wil kennen, kan die vinden in zijn Elegie Ma riënbad 1823), het midden-gedicht van de Trilogie der Leidenschaft, en in zijn Aeels- harfen, een jaar eerder geschreven. Ulrike von Levetzow is niet getrouwd: „na een man als Goethe gekend te hebben", zeide zij later, „was het moeilijk anderen lief te hebben". In haar hoogen ouderdom heeft zij het een en ander over haar ver houding tot Goethe medegedeeld. „Eine Liebschaft war es nicht", verzekert zij en dat kunnen we aannemen. Een kleine „flir tation" met onschuldige bedoelingen harer zijds misschien, geen amourette, al waren die in dien tijd aan de orde van den dag. Haar eigen moeder had zulk een verhou ding met een Ooslenrijkschen graaf, die, om dat hij katholiek was. niet tot een huwelijk kon overgaan. Maar we weten nog wat meer dan die verzekering van Ulrike en nu tast ik naar het artikel van dr. Ludwig Stet tenheim. Deze heeft tweemaal Ulrike bezocht. Zij woonde toen op haar slot Triblilz in Bohc- men; haar financieele omstandigheden waren sedert Mariënbad blijkbaar gunstig gewijzigd. De bezoeken hadden plaats in 1893 en in 1897. Zij was toen respectievelijk 90 en 94 jaar oud. Voor de wereld, die met Goethe voortleefde, was zij een legenda rische persoon. Bij dr. Stettenheim's komst op Triblilz scheen zij ver van haar werke'- 1 ijken leeftijd af te zijn. Zeker, ze was hard- hoorig; ze bediende zich van een spreek hoorn, maar haar wangen waren nog rond, haar blauwe oogen nog helder. Om haar mond was een vriendelijke glimlach, die gemakkelijk overging in een lach. De haren waren niet wit maar grijzend. Van de be zwaren van den ouderdom gevoelde zij alleen maar die der hardhoorigheid. Haar bezoeker had, waarschijnlijk ujt bescheidenheid, het gesprek op Goethe go- bracht. Zelve begon zij daarover. Couran tenartikelen hadden, volgens haar, haar verhouding tot den dichteT verkeerd voor gesteld. Van „Liebschaft" was geen sprak*». Waarheid en verdichting waren dooreen - gebaspeld. „Toen ik hem leerde kennen, was hij twee en zeventig en ik zeventien. Ik kwam uit Straatsburg, van het pensio naat, en kende alleen maar Voltaire en de Fransche schrijvers. Van Goethe had ik nooit iets geiezen; ik wist ternauwernood wie hij was en leerde hem kennen als „Zijne Excellentie, den heer Minister". Maar juist die onwetendheid beviel Goethe. Hij kende mijne familie en daar wij het zelfde huis bewoonden, vroeg hij verlof om met mij te gaan wandelen. Hij leerde mij veel en liet mij deelnemen aan zijne mine- Talogische studiën. Goethe had mijn groot vader kunnen zijn en als zoodanig be schouwde ik hem ook. En hij noemde mij ook altijd zijn dochtertje. De 90-jarige Ulrike laat den bezoeker boeken zien. die zij van Goethe heeft gekre gen: een exemplaar van zijn Wilhelm Meisiers Wanderjahre en het vijfde deel van Aus meinen Leben, met eigenhandige op drachten van den schrijver. Niét onaardig is wat zij vertelde van Goethe's antwoord, toen zij, na de Wanderjahre gelezen te heb ben, begreep, dat daaraan iets anders moest zijn voorafgegaan. „Ja zeker", had Goethe gezegd, „daarin heb je volkomen gelijk, maar dat mag je nog niet iezen; dat zal ik je vertellen". Uren lang had hij daarop met haar op een bank gezeten en haar verteld van de Lehrjahre van denzelfden Wilhelm Meister. Natuurlijk bevatte Triblitz kleine herin neringen aan Goethe, die de bewoonster bewaarde. Op een er van was zij zeer trotsch. Haar grootvader van Brösighe was het petekind van Frederik den Groote. De brief, waarin dit door den vorst was mede gedeeld, was nog aanwezig, doch ten tijde van Goethe reeds zeer gehavend. Goethe plakte het stuk netjes voor haar op en schreef er de woorden bij. die eenigszins gewijzigd in zijn werken zijn opgenomen, n.l. de volgende rijmelarij: Das Blatt, wo seine Hand geruht, D;e einst der Welt geboten. 1st herzustellen fromm und gut: Preis Ihm, dém gröszen Toten. (2) De bezoeker van het slot wordt het ge heele huis rondgeleid. Zoo komt hij in de slaapkamer der eigenares, waar. boven het hoofdeind van hri bed. een kopergravure hangt, in houten lijst. Daaromheen is een lauwerkrans gevlochten. „Zoo zag Goethe er uit, toen ik hem kende. Zoo leeft hij in mijne herinnering", zeide het vriendelijke, bedrijvige oudje. Het was de bekende gravure van Stieler. Maar dr. Stettenheim heeft óók oogen voor een portret van haar zelve uit dien lijd cn hij begrijpt Goethe's verrukking over het jonge meisje, dat zijn levensavond bestraal de met den glans harer jeugd. Vier jaren gaan voorbij, 't Is het jaar 1897. Weer klopt de Goethe-vriend aan de slotpoort van Goethe's vriendin Hij vindt de eigenaresse om zoo te zeggen niets ver anderd.. De lieve oogen glanzen als weleer. Het is dezelfde innemende gastvrouw. En zij vertelt weer; zij vertelt weer van de ge lukkige dagen uit haar lang vervlogen jeugd. Dierbare herinneringen komen boven. Na tuurlijk spreekt zij over „hem". Goethe noemde mij niet alleen zijn dochtertje, zijn kind. maar hij aanschouwde mij ook als zoodanig. Hij zeide tot mijne moeder, dat hij een zoon zou willen heb ben, dien hij met mij kon laten trouwen. Ik was. volgens hem, nog zoo kneedbaar, dat hij mij heelemaal naar zijn zin kon vormen en opvoeden. Goethe heeft mij steeds veel verteld, veel geleerd. Ik had voor hem een diepe vereering". Vertelde zjj dr. Stettenheim wel alles? Was het niets dan „diepe vereering" voor den imponeer enden grooten man? En haar kus sen .waarop Goethe zinspeelt („der Kusz, der letzte", zegt hg; bet moeten er dos meer geweest zijn) waren dat alleen uitingen van diepe vereering? Toen zg in de jaren na Mariënbad verscheidene huwelijksaanzoe ken had afgewezen, zeide haar moeder: ,.Je badt destijds toch Goethe moeten trouwen". Was er dan tóch iets, iets dat een ander karakter had dan dat van diepe vereering? RECLAME. Zonnebrand 8789 Maar. ik herinnerde reeds aan haar woord, dat wie Goethe's conversatie had genoten, niet meer tevreden kon zijn met die van an dere mannen. Doch dat schijnt mjj een ta verstandelijke overweging om Ulrike's weige ringen op het eene huwelijksaanzoek na het andere te verklaren. Een feit is het, dat Ulrike, de bekoorlijke Ulrike, de gevoelige Ulrike, ongetrouwd bleef in weerwil van veler mannen wensch. Mogen we daaruit be sluiten. dat tóoh Zou werkelijk het jonge meisje eenige liefde voor den grijsaard hebben gevoeld en is ten slotte de grijsaard ae verstandigste geweest? ..Ik ben wel laat verstandig geworden, maar ik bon het dan toch geworden", zeide Goethe eens. Dacht hij daarbij aan zijn besluit, niet meer naar Ma riënbad terng te keeren? Twee jaar na dr. Stetterheiin's laatste bezoek aan Triblitz stierf Ulrike. Hij kreeg daarvan het volgend bericht: ..Onze lieve Frau Baronin is rustig en zacht ontslapen, zonder voorafgaande ziekte. Aan den vooravond van haar sterfdag heeft zjj nog met haar neef Adalbert von Rauch kaart gespeelt» en Is. zooals gewoonlijk, om ;ien uur naar haar s laapkamer gegaan. Tegen drie uur riep zij haar kamenier en verlangde een kop tbee, die haar echter niet smaakte. Tegen zes uur is zij zonder doodstrijd zacht ingeslapen". Aldus eindigde het leven van haar, die Goethe's laatste liefde was geweest, van wie hij diebt. dat hij haar geheel in zjjn hart draagt en riet begrijpen kan .dat zij nog elders kan zjjn. Ulrike von Levetzow, voor ons een ©enigszins raadselachtige figuur in de drie jaren, dat Goethe de kamer bij haar moeder te Mariënbad betrok, blijft echter in de herinnering voortleven, omdat hij, de groote Goethe, haar heeft lief gehad. A. J. BOTHENIUS BROUWER. (1) De artikelen van 8 en 22 Juni waren abusievelijk genummerd XII; dit moest zijn XI en XII. (2) Men zal zich herinneren mt II „Bij grootvader, den burgemeester", welk een vereering Goethe voor Frederik den Groote bad. 700R VRIJDAG 19 JULI. Huizen, 1875 M. 10.00—10.15: Mor- "enwijding 12.15—2.00: Concert door het AVRO.-Kwintet 2.05—2.30: Graraolooli- muziek 2.303.00: Lezing door A. Radix over: Leekehulp aan zieken van geest 3 003.4ö: Concert door het AVRO.-Kwin tet 1.155.15: Orgelconcert door Jac. Bonset 5.15—7.15: ..La Traviata", Opera van G. Verdil (Gramophoonplaten) 7.15 7.45: Spreekuur van den radiodokter 8.01—8.15: Gramofoonmuziek 8.15 Kur- haus Scheveningen Symphonie-concert. Het Residentie-Orkest. Intermezzo: Declamatie door Kommer Kleyn. Na afloop van het concert: Persber. Daarna: Dansmuziek 12.00: Sluiting. Hilversum, 1070 M. (voor 6 uur 298 M.) 11.00—11.30: NCRV. Korte Ziekendienst 11 30—12.00: KRO. Godsdienstig half uurtje 12.151.15: Lunchmuziek door het KRO.-Trio 1.15—2.00: KRO. Gramo- foonplatenconcert 4.005.00: Gramo- loonplatenconcert. NCRV 5.006.45: •NCRV. Concert. Het Hollandsch harpkwax- tet 7.00—7.25: KRO. Causerie over: Karaktertrekken der moderne kuituur VPRO.-Uilz. 7.35: VPRO-Berichten 7.40VPRO. Voorlezing uit „De Kruistoch ten" 8.15: VPRO. Concert. Vocale- en instrumentale solisten 8.50: VPRO. Cur sus: De ontwikkeling van het vredes-vraag- stuk 9 30: VPRO.-Concert. Vocale- en instrumentale solisten 10.00: VPRO. Lezing over: Door Palestina 10.20: VPRO. Voorzetting concert. Daventry, 1554 M- 10.35: Kerkdienst 11.05: Lezing 11.20: Gramofoonmu ziek 12.20: Sonalenconcert (piano, viool) 12.50: Orgelconcert 1.20: Gramofoon muziek 420 Pianoconcert 435: Orkestconcert 5.35: Kinderuurtje 6.20 Tuinpraatjc 6.35: Nieuwsber. 7 05: Oude clavecimbelmuziek 7.20: Lezing 7.45: Lezing 8.05: Concert. Perfection Soap workers band. J. lurner, tenor 9.20: Nieuwsber. 9.35: Lezing 9.50: Nieuwsber. 9.55: Symphonieconcert. F. Aulori, bas. Symphonie-orkest 11.20: Een verrassing 1135: Dansmuziek. Parijs „Radio-Pari9", 1725 M. 12.50 2.10: Gramofoonmuziek 4056.05: Orkestconcert 6.55: Gramofoonmuziek 8.55: Concert. Orkest., Mile. Georges zangeres. Langenberg, 473 M. 7.20: Gramofoon muziek 7.60: Orkestconcert 12.40: Gramofoonmuziek 1.252.50: Orkest- concert 5.55 :Orkeslconcert 8.20: „Die Hermansschlachl", drama in 6 acten van Kneip. Daarna tol 12.20: Dansmuziek. Zeesen, 1635 M. 6.1010 50: Berich ten en lezingen 12.201 15: Gramofoon muziek 1.156.20: Berichten en lezin gen 5.206.20: Concert 6 208.15: Berichten en lezingen 8.35: ..Berlin wie es weint und lacht". Volksstuk met zang in 3 bedrijven van O. F. Berg en D. Kalisch. Muziek van A Conraeii. Hamburg, 372 M 10.20: Uitz. van Arbeiders-Sport- en Turnfeesten in Neuren berg 4.35: Platduitsche humor 6 15: Concert 8.15 „Drei arme kleine MideJ", Operette. Muziek van Walter Kollo 10 50 Over den Oceaan. Groeten aan het s s. Bremen". Concert door de scheepskapel. Brnscel. 512 M. 5 206.20: Triocon cert 6.55 Gramofoonmuziek 8.35: Operaconcert. Orkest en solisten. 3—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 7