ROODE ROZEN IN GROENE TE VERANDEREN. VOOR DE KLEINTJES. ARTISNIEUWS. „En is hij krankzinnig? Dat zoggen de menschen", zei Jenny nu. „Ne'e, hij i9 niet krankzinnig, al is hij dan ook een eigenaardige, zelfg een zeer eigen aardige man", antwoordde haar vader. „Ik weet niet veel meer van hem af dan jullid doen, maar van één ding ben ik zeker en dat is: hij is bezig de één of andere uitvin ding te doen en wanneer hij daarin niet slaagt, loopt hij groot gevaar werkelijk krankzinnig te worden. Dat zal hij ook, wanneer zijn geheim ontdekt mocht worden. Hij zinspeelde er tegen mij op, toen hij een beetje minder brommig werd, dat hij in af zondering leven moest, in verband met een heel gewichtig weTk, dat hem opgedragen was". „O best, als we Quick terugkrijgen, zullen wij hem met ru9t laten", zei Rudolf. „Vertelde u hem, dat wij vanmorgen op zijn terrein waren, Vader?" vroeg Jim plot seling. „Nee, dat heb ik wel gelalen! En jullie raad ik aan het niet meer te doen", zei zijn vader nu met eenigszins strenge stem. „Het zou heel onverstandig zijn en als je ontdekt wordt, zouden er allerlei onaangenaam heden uit voortvloeien: dat weet ik wel. Dit was al heel ongelukkig, want zij waren van plan geweest den volgenden morgen opnieuw het verboden terrein af te zoeke®, doch na hetgeen de dokter gezegd had, kon daarvan natuurlijk geen sprake meer zijn. Maar hoe zouden zjj Quick dan ooit kunnen vinden? „Zal meneer Haverford een' boodschap stu ren, als hij Quick ziet, men eer?" vroeg Nora, terwijl zij de gedachte, die allen vervulde, vertolkte. „Ja, hij heeft mij beloofd een briefje te schrijven, als de hond op zijn terrein ge vonden wordt en wij zullen ons daarmede tevreden moeten stellen. Ik heb bovendien een belooning uitgeloofd en die zal misschien wat uitwerken. Maar nu is het tijd om naar bed te gaan. Slaap dus lekker, allemaal, en croom niet van Quick!" „H Is onzin niet naar Bosclnvijk te mogen gaan", mopperde Jim onder het uitkleeden tegen Bob. ,,'t Is net alsof ze ons daar dade lijk zouden moeten zien". „Ik geloof niet, dat ik morgenochtend vroeg wakker zou zijn", zei Bob, die den vorigen nacht bijna niet geslapen had c® nu erg moe was. „Misschien vinden wij er morgen wel wat op. In elk geval zullen ze hem niet doodschieten. Dat is al iets". Alle kinderen waren moe, want zij hadden een zwaren dag achter zich. Het is al ver moeiend naar iets te zoeken, als je eindelijk zoo gelukkig bent het te vinden, maar het is nog veel vermoeiender, als al je pogin gen zonder eenig succes blijven. Zoo kwam het dan ook, dat allen den vol genden dag laat aan het ontbijt verschenen en toen ze eindelijk zouden wegfietsen om opnieuw Quick te gaan zoêken, had Rudolf een lekken band en moesten de jongens óien eerst maken, terwijl de meisjes een paar boodschappen in het dorp voor Tante Lize gingen doen. Terwijl Bob en Rudolf bezig waren den band te maken, ging Jim even het huis in om de één of andere benoodigdheid te halen. SHy bleef echter een heelen tijd weg en toen hij eindelijk bij de anderen terugkwam, zag hij er heel opgewonden uit. „Luister eens!" riep hij uit. „Die baas met het licht bij den zilverberk gisteravond „Wat zou die?" vroeg Rudolf. „Wel, die is op het oogenblik hier: in de apotheek: Het is de nieuwe assistent, die® 'Vader de vorige week aangenomen heefU Hij moest vandaag komen en is bij juffrouw Bedford in den kost, heeft Thompson mij daar even verteld". (Wordt vervolgd). Men besprenkelt die roode roos, die nog aan den stam of struik zit, flink met geest van salmiak of houdt haar in den damp van een brandende tabakspijp. Zij zal da* een fraaie groene kleur aannemen, die echter .langzamerhand weer verdwijnt. Q DE LENTE. Uit Sprookjesland kwam LCnte aan. Die lieve Tooverfee; Voor eiken boom en eiken struik. Bracht zij haar kleurtjes mee. Zij weiden wit en leertjes groen En ook wel roze-rood J Een vogeltje werd toen zoo blij, Dat 't plots'ling luidkeels floot! Marielje en haar kleine zus, Met kleurtjes op de wang. Diei luisterden te zamen naar Dat liefelijk gezang. HETTY BOREL. DE SLIMME MERELS. Verleden jaar hadden mijn man cn ik een aardig nest gebouwd in een meidoorn, achter iD eon boomgaard. Daar kwamen geen katten; ongestoord broedde ik onze eieren uit en wij werden verblijd met vier lieve, jonge mereltjee. Toen brak er een drukke tijd voor ons aan. Ik kan niet zeggen, dat de kindertjes ons de ooren van het hoofd aten, want zulke tochtdeurtjes houden wij, vogels, er niet op na, maar hun eetlust was ontzet tend en den heelen dag waren wij beiden in de weer, om de kleine schreeuwers te vreden te stellen. Ze groeiden als kool en toen ze een week oud waren, rekenden we al uit, hoeveel d^ gen het nog zou duren, eer dat ze voor zichzelf konden zorgen. Maar, o wee! Op een morgen vloog ik Paar het nest met een extra-grooten worm in mijn snavel en... nooit zal ik vergeten, wat ik toen zag! Daar zat een heel mooi gekleurde vogel op den rand van ons nest. Hij was wel anderhalf maal zoo groot als ikeen Vlaamsche gaai was het. Van schrik liet ik den worm vallen en ik vloog, luid schreeuwend, op hem af. Ach! 't Was al te laat! Hij vloog weg en hij lachte nog. Ik vond het nest leeg. Onze lieve kleinen waren door den bloeddorsti- gen roover verslonden. Even daarna kwam mijn man thuis. Die was ook totaal verslagen en een uur lang zaten we in stomme smart op een tak. 't Was te laat in 't seizoen, om een twee de broedsel groot te brengen. Eenige weken daarna verlieten we dit land en den winter brachten we door in 't Zuiden van Frank rijk. Van 't voorjaar kwamen we terug. Waar zouden we nu een veiliger plaats vinden V In een boomgaard? Neen! We moesten niets meer van het p:ai+elaud hebben en we trokken naar Amsterdam. Vlaamsche gaaien waren daar niet, maar wel ontzet tend veel katten. „Vrouw!" zei mijn man. „Laten we naar lArtis gaan „Maar Piet!" zei ik. „Je bedoelt toch niet in een kooi 1" „Welneen lachte hij. „Dat is goed voor onze vijanden. Uilen, slangen, sperwers, vossen, al dat gespuis zit daar achter de tralies, maar er is in den tuin veel ge boomte en ook ligt het voedsel er maar voor t grijpen. Laten we eens gaan kijken." Prachtige heesters zagen we, mooie mei doorns, heerlijke bosohjes! „Hier zal het zijn, PietI" riep ik verrukt maar... plotseling zag ik een loerende kat, t Was wel een vreemd exemplaat, want het beest had geen staart, maar een kat was het toch en ik zei: „Pietl Ga maar mee! 't Deugt hier ook al niet. En wat zei Piet „Vrouw! Ik heb een reuzenidec." „Wat dan?" vroeg ik. „Zie je ginds achter die tralies dien doo- den boom De stam is wel twee meter hoog en van boven glad afgezaagd. Zouden we daar bovenop geen nest kunnen maken „Arme man!" zei ik. „Wordt je zoo slecht van gezicht Zie je dan de drie wol ven niet, die daar onder dien dooden boem heen en weer loopen V' „Of ik ze ziel" zei Piet. „Maar die heb ben we juist noodig. Dat zal onze politie zijn. Je gelooft toch niet, dat een kat zich tusschen die tralies door naar binnen zal wagen „Daarin heb je gelijk, maar heb je er nooit van gehoord, dat wolven verscheu rende dieren zijn En geloof je ook niet-, dat zoo'n wolf best twee meter hoog kan springen „Dat kunnen ze wel, maar ze doen hefc niet. Een wolf is geen kikvorsch, die springt uit gewoonte, maar een wolf houdt meer van sluipen dan van springen en in een boom klimmen kan hij niet." Ik moe6t mijn man ten slotte gelijk geven en het wonder nam een aanvang: twee merels bouwden hun nest op een boomstomp in de wolvenkooi! Wij vlogen tusschen de tralies door vrij in en uit. In 't begin keken de wolven wel een beetje loensch naar boven met bun roode, blikkerende oogen, maar weldra waren ze gewoon aan ons bezoek en na drie dagen werken hadden we een prachtig nest gereed, veilig voor alle roovers, want

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 14