VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Oste Jaargang
Donderdag 27 Juni 1929
No. 26
DE ZILVERBERK
Naar het Engelsch van Edna Lake.
Vrjj bewerkt door
E. DE LILLE HOGERWAARD.
HOOFDSTUK V.
In hei Hol van den Leeuw.
rijgend bleven de jongens eenoogenblik
laan, terwijl zq aandachtig keken naar
lichtje, dat op den top van den heuvel,
bij den zilverberk, heen en weer danste.
Is iemand, die het papier zoekt", fluis-
Jim.
Ja, dat denk ik ook. Maar wie zou het
'iem zijn?" vroeg Bob. „Het zal wel niet
ion van het kasteel zijn, want waarom
hg het dan zóó ver van huis moeten
;en?"
ik denk, dat heö bestemd is voor ieanand,
buiten het kasteel woont", meende Ru-
,,'t Is de vraag maar: wie zou het
Hoe laat is het?" vroeg Bob nu, terwql
op zijn horloge keek. „O, 't is al over
ten, maar dat komt er vanavond niet op
Hoe zouden jullie het vinden, als we
lang3 den muur fietsten en net zoo lang
ren wachten, totdat er iemand buiten het
ein kwam? Waarschijnlijk is het éénder
elingen en zal hij op dezelfde plaats over
muur komen als wij vanmorgen. Nergens
ers is daar eigenlijk gelegenheid voor".
Uitstekend"' zeide Rudolf en Jim en alle
i fietsten naar de aangegeven plek.
■We zullen onze lantaarns niet aansteken,
we naar huis rijden", zei Bob. ,,'t Is
waarschijnlijk, dat we iemand tegen-
ïen".
het weitje stapten zij af, tilde hun
d weer ovefr het hek en bleven staan
bten. Het was niet veilig zich vlak bij den
op te stellen, want daar waren geen
chermende struiken, welke hen konden ver
gen voor een voorbijganger, die zich daar
cbien toch nog zou kunnen vertoonen. Al
;on de schemer reeds te vallen, het was
niet heelemaal donker,
lot licht bewoog zich steeds in de buurt
de zilverberk. Soms bleef het even
ig, maar dan danste het opnieuw heen
<veer. De jongens waren er van over-
d, dat wie daar dan ook zijn mocht, hij
r iets zocht, dat niet gemakkelijk te vin-
was.
Nu is het weg", zei Jim eindelijk, juist
i zij dachten, dat zij naar huis moesten
a zonder dat hun nieuwsgierigheid bevre-
I was.
Ja, misschien zullen we binnen een paar
toten zien, wie daar was", zei Rudolf, die
invallende duisternis met zijn oogen tracht
te doorboren.
ij stonden daar op korten afstand van
poortje, maar geheel verborgen door een
zoodat zij toen ze eindelijk nade-
voetstappen hoorden - heelemaal niet
waren ontdekt te worden. Weldra werd
«fl» man achtbaar, een vrjj groote, breede
^die over het poortje klom en door het
He wegging.
p zie niet in, dat we ook maar iets
'er gekomen zijn met on3 wachten", zed
tjtoen zjj alle drie weer op hun fietsen
zaten en naar huis reden. ,,We hebben lang
genoeg gewacht, maar al heel weinig ge
zien. Jij weet immers niet, wie die man
was, wel Bob?"
„Nee; natuurlijk was hei; te donker om
hem goed te zien, maar ik denk: als hij
iemand uit het dorp was, zou ik hem toch
herkend hebben. Hjj zal een vreemde zijn,
maar misschien halen wij hem nog wel in".
Dit was juist hetgeen zjj in het volgend
oogenblik deden, want toen zij een bocht
in het laantje volgden, reden zij plotseling
achter den man, over wien zij zooeven ge
sproken hadden. Haastig liep hij het laantje
QGor in de richting van den hoofdweg en
terwijl zij hem vlug voorbijreden, konden
do jongens, bij het licht van hun fietslantaarns
zien ,dat het werkelijk een vreemde en niet
een der dorpelingen was. Bob noch Jim
hadden hem ooit eerder gezien, voor zoover
zij konden nagaan en zij kenden toch iedereen
in het dorp.
„Hij kan hier nog niet lang zijn, of we
zouden hem wel eens gezien hebben", zei
Bob, toen zq buiten zijn gehoor waren. „Ik
zou wel eens willen weten, of hij zich in
het dorp ophoudt en waar. Dat zullen we
moeten uitvinden".
„Het zou van meer belang zijn geweest,
als we wat van Quick ontdekt hadden, zed
Jim, terwijl zij de oprijlaan van de Instuif
inreden, ,,'t Is ellendig, dat hij zoo spoorloos
verdwenen schijnt te zijn. Ik snap er eigen
lijk niets van".
„Nee, 't is vreemd en toch ben ik er haast
zeker van, dat hij het was, dien we van
morgen gehoord hebben", zei Bob.,, Morgen
zullen wij er weer heen gaan en opnieuw
zoeken".
Thuis keken allen al verlangend en min
of meer ongerust naar hen uit, want het
was reed3 over negenen en bovendien heele
maal donker.
„In de eetkamer is nog voor jullie gedekt",
zei Tante Lize. „De meisjes hebben jullie
wat te vertellenze zullen je dus gezelschap
houden, terwijl je je boterham eet. Je zult
wel honger hebben".
„We hebben nieuws!" zei Jenny, terwijl
zij de eetkamer binnen gingen. „Vanmiddag,
toen we met Tante Lize
„Nou, wat is het?" vroeg Bob, terwijl het
..Wel, op onzen terugweg in den auto zei
Vader, dat hij even naar juffrouw Bedford
moest, die in het kleine huisje onder aan
den heuvel woont. Wij bleven in den auto
wachten en toen Vader weer bij ons kwam.
zei hij, dat hij wat van Quick gehoord had".
Jenny hield even met 9preken op, want
zij wilde de uitwerking zien, welke haar
woorden op de jongen9 had en hen boven
dien een oogenblik in spanning houden.
„En?" vroeg Bob, terwijl Jim zei:
„Zeg het nou maar, Jen".
„Juffrouw Bedford zei, dat haar zoon haar
Maandagavond kwam opzoeken en haar ver
telde, dat hij een fox-lerrieT gezien had, die
regelrecht den ingang van Bo9chwijk inliep"
,,De domoor!" riep Jim met een vollen
mond uit. „Net alsof hij hot huis zou in
gaan 1"
„Wien bedoel je: Quick of den zoon van
juffrouw Bedford?" vroeg Nora lachend.
„Quick natuurlijk! Maar wat is er ver
der?"
„Ze< zei, dat haar zoon hem daar weg
trachtte te lokken, omdat hij wel wist, dat
hij kans liep doodgeschoten te worden. Maar
hij kon hem daar niet wegkrijgen, ook al
floot en riep hij een heelen tijd".
»,Is dat alles?" vroeg Rudolf, die niet in
zag. dat deze mededeeling van veel nut voor
hen kon zijn.
„Nee, 't is nog niet alles", antwoordde
Nora. „Vertel nu ook de rest, Jen".
„Vader zei, dal als Quick daar werkelijk
ingegaan was, hij den eigenaar van het
kasteel te' spreken zou vragen", zei Jenny
nu.
„Net iels voor Vader!" zei Bob vol be
wondering. „En wanneer gaat hij?"
„Vader is er al heen. Hij 'ging onmiddel
lijk, nadat hij zijn patiënten bezocht had en
kan elk oogenblik terugkomen".
,,'t Is de vraag maar: hoe zal Vader er
binnenkomen?" zei Jim met e'en nadenkend
gezicht. „De hekken zijn op slot de kleine
zij-ingang ook en het is niet waarschijnlijk,
-dat Vader den weg volgt, dien wij vanmor
gen namen.
„Nee, natuurlijk niet. Maar het groote hek
was open, toen wij er vanmiddag langs
kwamen en er waren duidelijk sporen van
wielen", zei Jenny.
„Lieve help!" riep Bob nu verbaasd uit4
„Dat mag ook wel aan den balk geschreven
worden! Ik geloof, dat zoo iets nog nooit
eerder gebeurd is, zou het wel?"
„Ik weet het niet. Misschien rijdt er nu
en dan iemand binnen zonder dat wij het
zien. De hekken zijn wel altijd gesloten,
als wij voorbijkomen en de weg is met
onkruid begroeid", voegde Jenny er peinzend
aan toe.
In het volgend oogenblik riep zij echter
uit, terwijl zij haar ooren inspande:
„Luister! Daar is de auto! Ja, ja het is
dfe autol Nu zullen wij er wel gauw meer
van hoorenl"
Het vijftal stormde den dokter tegemoet,
die juist het hui9 binnenkwam.
„Hallo! Zijn jullie daar allemaal?!" riep
hij uit, terwijl hij zijn jas uitrok en aan den
kapstok hing. „Ik ben niet veel wijzer ge
worden, maar kom mee in de eetkamer, dan
zal ik jullie vertellen, wat ik weet".
De kinderen volgden hem nu in de kamer,
gingen weer zitten en hingen aan zijn lippen,
terwijl de dokter begon:
„Ik ben dan in 't hol van den leeuw ge
weest ener weer levend en zelfs onge
deerd uitgekomen. Dat is al iets, is het niet?
Maar het spijt mij te moeten zeggen, dat
meneer Haverford niets van Quick afweet.
Ilij vertelde wel, dat hij, toen hij gisteren
over zijn terrein liep, een hond meende te
hooren blaffen, maar hij noch één van zijn
bedienden had hem gezien".
„Maar zal hij Quick niet doodschieten,
als hij er is?" vroeg Jenny angstig.
„Nee, lieve kind, dat kan ik je wel zeg
gen, want ik heb hem uitdrukkelijk ge
vraagd, den hond niets te doen voor 't geval
hij zich op zijn terrein bevinden mocht. Do
oude heer is wel heel vreemd en brommig,
maar ik geloof toch niet, dat hij zijn wooid
breken zal".
„Maar hoe bent u bij hem binnengeko
men, Vader? Stond het hek open?" vroeg
Bob.
„Ja maar het werd weer gesloten, zoodra
ik er uitging. Een knecht, de doove man, die
altijd in het dorp komt, ging met me mea
en deed het hek achter me dicht".