De Leidsche Raad.
oodemans rots
7(He Jaargang
LE1DSCH DAGBLAD, Dinsdag 25 Juni 1929
Derde Blad
No. 21249
55% VAN DE WINST
VOOR DEN ARBEIDER!
de Centrale
FEUILLETON.
Een schouwburgpraatje zonder beslissing -
Een zitting, die uitgaat als een nachtkaars.
De punten 19 worden z. h. st. aange
komen.
DE SCHOUWBURG-SUBSIDIE.
10o. Praeadvies op het verzoek van de
leidsche Schouwburgvereeniging, om eene
vjdrage in de kosten van verbetering van
verwarming en de verlichting van het
lebouw aan de Oude Vest. (99)
De heer v. ES zegt namens zijn fractie,
deze om principieel'e redenen tegen
I stemmen. Nader ingaan op deze prm-
der A.-R.. partij acht hij overbodig.
ij beroept zich voorts op de meening
mevr. Roland Holst, neergelegd in
boek over dramatische kunst.
Doch al zou het beginsel niet beletten
e te gaan met het voorstel dan zijn er
andere redenen om tegen te zijn. Hij
aagt eerst hoe de meerderheid van B.
W. was samengesteld
Buitengewoon vaag lijkt hem de subsidie,
nvrage. Al geeft de gemeent f. 10.000,
is er nog geen zekerheid voor de
dere f. 6000, die de vereeniging bijeen
net brengen. En is f. 16000 voldoende om
veranderingen aan te brengen, die zeer
aar zijn 1
Een bijzonder geval noemt de mccrder-
van B. en W. dit voorstel. Z.i. een
—ijs, dat deze meerderheid zich niet
- voelt.
wijst er dan op, wat de A.-R. over
;bben voor kerkgebouwen, onderwijs etc.
:t andersdenkenden ook zelf betalen, te-
r, waar z.i. een minderheid der'bevol-
slecht-s van den schouwburg gebruik
sakt. Er zijn onderteekenaars genoeg,
i alleen het gekl zouden kunnen four-
~ren zonder één boterham minder. Laat
't geld halen, waar het zit, geldt z.i.
r volledig.
Opdoeken van den schouwburg zou hij
zoo'n ramp vinden, doch z.i. zal het
nee zoo'n vaart niet loopen. Er zouden
>g wel liefhebbers zijn voor exploitatie
"ent hij.
Bij aannemen vraagt hij in ieder geval
petting en verantwoording van deze uit
te, die hij onverantwoordelijk vindt en
alle zuinghcid in strijd acht.
De heer MANDERS wijst er op, hoe ook
bsidio wordt gegeven voor kerkherstel,
:wel daar ook wel dingen worden ge-
J, die de R.-K. grieven. Dit uit eerbied
andere overtuiging. Ook aan scholen
it subsidie gegeven en z.i. volkomen
:cht. Maar waarom dan bier geen sub-
e? Het geldt een cultuur-belang van
groote groep belastingbetalers, die zelf
5ers hebben gebracht en nog brengen.
gaat dan in op de geschiedenis van
schouwburg, wijzend op het geld,
rin gestoken, zonder rente etc,
'fele vereeniigingen imaken er gebruik
ook R.-K. Principieel kan zijn partij
dus al ndet tegenover staan, doch al
u dit zoo. dan nog zouden er motieven
i om voor te zijn. Denk aan de belas-
de publieke vermakelijkheden
E^d schouwburg acht hij noodig voor
Jden, gelijk ook elders wordt gedacht,
r meer voor toon cel wordt gedaan clan
Tenslotte stelt hij een klci-ne redactie-
.ziging voor, n.l. om 5/8 van het benoo-
'e bedrag te geven tot 'n maximum van
10.000
|De heer WILBRINK is over dit voorstel
r verwonderd. Herhaaldelijk dringen B.
W. aan op zuinigheid en nu dit voorstel.
~n toch geen groot sociaal belang is
bonden, zooals wel bij andere voorstel-
die zelfs uit zuinigheid werden alge-
Laten de liefhebbers zelf betalen. De
gemeente mag z.i geen offer brengen. Wil
men kunstgenot of vermaak bevorderen,
dan toch zeker niet alleen in den schouw
burg maar ook elders en wat moet dat alle
maal kosten Anderen kan men z-i. dan
ook niet afwijzen, als zij vragen. Z.i. kun
nen de liefhebbers het bedrag gemakke
lijk bijeenbrengen.
Een vergelijking met scholen gaat heele-
rnaal niet op, scholen zijn noodzakelijk en
wat subsidie aan kerken betreft, dit geldt
alleen voor de Pieterskerk, en dan nog op
grond van monumentenzorg.
Een centrale verwarming zou met f. 600C
zijn te betalenmet f. 16000 kan heel wat
meer gebeuren. Het gaat dus om meer en
daarover zag hij gaarne breed ere toe
lichting.
Een niet zoo kapitaalkrachtige kring als
die den schouwburg beheert, bracht voor
kerkherstel het gevraagde offeT. Zelfs
schouwburgvooi-standers moeten daarom
z.i. tegen zijn, anders krijgt men aanvra
gen op allerlei terrein en gebied, dat wel
belangstelling waard is, doch toch nog geen
subsidie behoeft.
De heer GROENE VELD kan zich voorstel
len dat de brandweer den toestand in den
Schouwburg niet te handhaven oordeelt.
Centrale verwarming geeft zeker baat. doch
er moet feitelijk meer veranderd gezien de
nauwe toegangen etc.
Het schouwburgbestuur zal het sluiten
van den schouwburg geen nadeel brengen.
Alleen zou het vele Leidenaars naar den
Haag drijven!
Een academiestad als Leiden heeft z.i.
echter een schouwburg noodig. Leiden zou
zich belachelijk maken, als de schouwburg
moest verdwijnen. De stad werd onbewoon
baar. zij het niet voor menschen als dr.
v. Es en de heer Wilbrink. Zoo gezellig is
het hier toch al niet. Leiden gaat het minrt
vooruit van alle steden. Hel bestuur deugt
derhalve niet. Men doet geen moeite om
de mensehpn hier te binden en het hen aan
trekkelijk te maken.
Het is een stadsbelang den schouwburg
te behouden. Elders geeft men zelfs groote
subsidies.
Hoe kan dr. v. Es over tooneel oordeelen,
dat hij nooit heeft gezien, ook al zegt de
bijbel: onderzoek alle dingen en behoud het
goede.
(De heeren Groeneveld en v. Es twisten
dan over do vraag wie van hen bijbelken
nis heeft)
Samenspraken en klein tooneel komen
in A.-R. kringen echter toch wel voor?
Waar trekt men daar de grens? Over do
waarde van vele stukken kan natuurlijk
verschillend worden geoordeeld, doch men
mnet in dezen ieder de vrijheid laten.
Het beroep op mevr. Roland Holst gaat
z.i. niet op.
Vroeger had de schouwburg een subsidie,
die tijdens den oorlog niet meer is gevraagd.
De minderheid van B. en W. zegt dal
slechts een deel der bevolking van den
schouwburg gebruik maakt. Wil deze min
derheid dan op de begrooting alle posten
schrappenwaartegen zekere groepen be
zwaar hebben? Of geldt het om dat speciale
geval? Spr. gelooft wel het laatste.
Voor andersdenkenden moet men echter
ook wat over hebben.
Toch heeft spr, wel eenige bezwaren te
gen dit voorstel. Een specificatie der kosten
ontbreekt, en het schouwburgbestuur be
hoeft men toch niet geheel te gelooven. Z.i.
behoort de gemeente ook iets te zeggen te
hebben over exploitatie. Thans wordt b.v.
een te groot deel der plaatsen voor de
meer gegoede klassen gereserveerd, welk
dopl vaak slecht bezet of geheel onbezet
is. terwijl de voedkoope rangen overvol zijn,
al zijn die feitelijk nog te duur voor onze
bevolking, zoodat teveel naar Den Haag
wordt gegaan, hetgeen ook niet is in 't be
lang van den middenstand.
Kan aan deze subsidie niet een voor
waarde worden verbonden opdat er mede
contact ontsta, tusschen schouwburgbestuur
en gemeente?
De heer ROMTJN zal alleen uit prac-
tisch gemeentebelang dit voorstel bezien,
hetgeen z.i. alle partijen behoorde te doen
in het algemeen belang. Erg enthousiast
over het voorstel is spr. niet. Maar het
schouwburgbestuur was dit ook niet, ge
looft hij. Zoo lang mogelijk is getracht uit
eigen middelen de zaken te drijven. °n
eerst nu is om subsidie aangevraagd, nu
het niet anders meer kon. Z.i. was het be
stuur wat bang voor nader contact met de
gemeente en niet ten onrechte, zie de heer
Groeneveld
Een schouwburg le bezitten acht spr. een
stadsbelang. Ook het motief der aamrage
brandgevaar noopt z.i. tot aannemen
van het voorstel.
De heer GOSLINGA spreekt namens de
minderheid van B. en W., gevormd door
den heer Splinter en hem zelf. Een ingrij
pen van het hoofd der politie, verbetering
van slechte toestanden, geeft geen recht
om subsidie te vragen. Bovendien zijn do
voorstanders van tooneel niet behoorend tot
de slecht gesitueerde klassen, en deze sub
sidie acht de minderheid daarom geheel
in strijd met de zoo noodige zuinigheid.
Verder is het voorstel een overschrijden
van het doel der overheid. Evenmin als het
verschaffen van voedsel voor het lichaam
een politiek belang is, is dat het verschaf
fen van geestelijk voedsel. Dat publiek be
lang is niet aangetoond.
(Getwist wie dat heeft aan te toonen of
te ontkennen).
De heer PARMENTIER meent, dat het
algemeen belang niet is aangetoond door
de meerderheid van B. en W. Straks kun
nen andere gelegenheden ook wel aanklop
pen om subsidie bij zulke gevallen als deze.
Spr. wijst dan op het kleme deel der be
volking. dat van den schouwburg gebruik
maakt en daarvoor subsidie te voteeren, op
kosten van alle belastingbetalers, gaat niet
aan. Dat is onrechtvaardig.
De heer SCHüLLER: hoeveel betalen wij
niet voor jullie belangen 1
De heer PARMENTIER meent, dat er ook
nog wei andere gelegenheid is voor tooneel.
(Tal van ontkenningen).
De heer WILMER had gaarna gezien,
dat de kwestie alleen ging over de vraag
of de schouwburg noodig is of niet en niei
principiaal werd aangevat, als nu geschiedt,
Er i9 z.i. groot verschil tusschen subsidie
en toeslaan van deze aanvrage. Een sub
sidie-aanvrage in 't algemeen zou hij niet
willen inwilligen. Het gaat er nu echter om
'of er in Leiden een gebouw moet zijn voor
tooneel. Spr. meent van ja. Het algemeen
belang zal hij hierbuiten laten.
Maar wat overigens deze aanvrage be
treft, zelden 9telden B. en W. een subsidie
voor op zoo weinig uitgewerkte gegevens
en hij vraagt nadere uiteenzetting va;i B.
en waarom f. 16000.noodig is en
tevens bewijs dat dit geld niet anders is
tc verkrijgen.
Spr. juicht het toe. dat er personen zijn,
particulieren, die het beheer voeren met op
offering van tijd en geld in het belang van
anderen.
Dit mag wel eens gezegd. Voor zich' zelf
toch behoeven zij het niet te doen, zij kun
nen wel naar den Haag gaan, zoo zij willen.
De VOORZITTER zet de meening der
meerderheid van B. en W. uiteen, aan
vangend met een terugblik op de verhu-
ding tusschen schouwburg en gemeente.
Sinds 1864 had de schouwburg een sub
sidie van f. 1500 telken jare toegekend.
In 1898 werd de 9ubsidie gegeven voor 15
jaren tot 1912. In 1913 is weer subsidie
verleend evenals als in 191i, toen is door
den oorlog de subsidie door het bestuur
niet meer aangevraagd. Er is een sociaal
belang verbonden aan het bezit van een
schouwburg. Bij een zeer bdlangrijk deel
der bevolking bestaat behoefte aan tooeel,
en ook de universiteit heeft er belang bij,
evenals de gemeente. Andere gelegenheden
voor tooneel zijn hier niet aanwezig.
Juist groot is de behoefte aan (ooneel
bij andere kringen dan de best gc*
situeerden.
Tal van vereenigingen kunnen een
schouwburg niet missen, spr. geeft een op
somming.
Spr. is dan ook vast overtuigd, dat de
meenierheid der bevolking prijs stelt op
het bezit van een schouwburg, zij het ge
lukkig niet een gemeentelijke, want dan
was het leed niet te overzien.
Werd de schouwburg gesloten, dan zou
de aandrang tot een gemeentelijken schouw
burg worden aangewakkerd. Zuinigheid is
er zeker noodig. doch hier is een algemeen
belang in 't geding dat geven eischt Daarom
zal iedere aanvrage van andere zijde
moeten worden getoetst.
Dat de toestand in den schouwburg on
houdbaar is. zal ieder erkennen, die de
situatie kent. Spr. geeft daarop aan, hoe
globaal de kosten van uitbreiding op
f. 16000 zijn getaxeerd, zoowel voor cen
trale verwarming als voor verbetering der
nooduitgangen en verbetering der ver
lichting.
Door het schouwburgbestuur is ieder jaar
een exploitatierekening overgelegd, ook na
ophouden der subsidie. Nooit is dividend
uitgekeerd of een voordeelige exploitatie ge
voerd en er is geen kwestie van dividend
en aflossing, zoo f. 16.000 moest worden ge
leend, uit de exploitatie te halen.
Als de f. 6000 er niet komt, zal geen be
roep op de f. 10.000 der gemeente worden
gedaan. Grootere offers van de leden van
het schouwburgbestuur kan men niet
eischen.
Algemeen belang is heel moeilijk voor
ieder vast te leggen.
Wat het bezoek aan de duurste en aan de
lagere rangen betreft, inderdaad, de loges
zijn bijkans altijd leeg, doch waar de gezel
schappen de entrées vaststellen, is dat niet
ter competentie van het bestuur.
Continuatie van den band tusschen ge
meente en schouwburgbestuur als nu be
staat hij heeft altijd toegang ook tot de
vergaderingen lijkt spr. voldoende.
De heer WILMER blijft aandringen op
nadere gegevens over de exploitatie van den
Schouwburg en op specificatie van de ge
vraagde f. 16.000. Hij stelt per motie voor
dat B. en W. alsnog deze overleggen, wan
neer blijkt, dat uit andere bron de f. 16.000
niet is te verkrijgen. Dit is eenvoudig een
kwestie van zaken doen, niet van wan
trouwen of zoo iets.
De heer GROENEVELD vraagt, op zich
zelf juist erkennend het vragen van nadere
gegevens, of uitstel mogelijk is, daar in den
zomer de herstellingen toch moeten worden
verricht, wil men komend seizoen klaar zijn.
De heer MANDERS is om laatste reden
tegen uitsel. Zijn redactie tot een maximum
van f. 10.000 voorkomt alle gevaar voor een
ander gebruik der gelden.
De VOORZITTER zegt, dat tot een maxi
mum ook de bedoeling is. Hij kan absoluut
verzekeren, dat de exploitatie geen leening
kan dragen, cijfers voorlezend.
De heer HUURMAN gelooft wel, dat de
rekeningen kloppen, doch de vraag is: kan
niet beter op andere wijze worden geëxploi
teerd? Dat zou hij gaarne nader willen
onderzoeken.
De VOORZITTER: En stemt U voor, als
blijkt van niet?
De heer GROENEVELD vraagt of het niet
mogelijk is tusschen de middag- en avond
zitting de cijfers te bestudeeren.
De heer WILMER meent, dat een uitsel
van 3 wekeji toch niet kan schaden.
De VOORZITTER zegt dan, dat B. en W.
het voorstel-Wilmer willen overnemen en
de raad besluit daartoe met 257 stemmen.
Vragen van den heer de Reede.
llo. Beantwoording van de interpellatie
van den heer dei Reede, met betrekking tot
minder gewenschte concurrentie door het
Openbaar Slachthuis gevoerd ten opzichte
van den verkoop van ijs.
De heer DE REEDE stelde aan B. en W.
do volgende vragen:
Is het ^an B. en W. bekend, dat een
geëmployeerde bij het Abottoir zich gerui-
men tijd heeft opgehouden voor de Ijsfabriek
van den heer Van Tuyn en een der afnemers
heeft gevraagd, waarom haalt U vandaag
het ijs niet bij de ijsfabriek van het Abattoir?
Door wien is die werkman opgedragen, dit
te doen en meenen B. en W., dat op de
RECLAME.
55°/0 der zuivere winst Is
volgens het taarverslng doot
De Centrale aan de arbei
dersbeweging besteed. Sluit
daarom Llwe levensverzeko-j
ring bij de eenige Maa>£
schappij die de belangen
van Uwe klasse dient
IINSTRAAT. DEN HAAG
2781
jaste wijze van de diensten van dien werk
man ia gebruik gemaakt!
Wjjst dit geval er niet op, dat hetjuista
inzicht in geoorloofde concurrentie bjj do
bedrijfsleiding van het abattoir ontbreekt eni
zijn B. en W. bereid om de betrokkene»
daarover terecht te wijzen en te zorgen dat
een herhaling, in welken vorm dan ook voor
't vervolg wordt voorkomen?
Wethouder REIMERINGBR betreurt, dat
de heer De Reede de vragen deed zonder
zich eerst te hebben doen inlichten door het
hooft van den dienst of door spr. Men
meet voorziohtig zijn met uitlatingen van
den beer v. Tuvn, dat wil hij vooraf opmer
ken. Hg verzekert, dat niemand opdracht
gegeven heeft voor zulk een handeling. Bij
onderzoek naar de aanleiding van de klacht
van den heer Van Tuyn bleek, dat een
employé op weg naar huis daar altijd pas
seert en bij zoo'n patseeren heeft hij een
paar woorden gewisseld met een ijsgebruiker,
actli niet eens over ijs.
Hjj beantwoorot derhalve alle vragen vol
mondig ontkennend, verzekerend, dat de
leiding van het abattoir in goede handenis.
De heer DE REEDE verwijst naar het
debat bij de begrooling. Hij meent, dat do
slappe houding van den wethouder van toen
de rede is voor dit gebeuren, anders had'do
werkman wel geweten, dat zulke manieren
van excuseeron niet toelaatbaar zijn.
De WETHOUDER herhaalt, dat de lei
ding nooit deloyale concurrentie heeft ge
voerd.
De heer WILBRINK meent, dat de brief
waarover bij de begrooling is gehandeld on
toelaatbaar was. Hij vindt het kiezen vnn
den werkman van dien weg naqr huis
vreemd.
(Geroep: voorschrijven hoe iemand naar
huis moet loopenl)
De heer v. d. REIJDEN zegt. dat moeilijk
is te beoordeelen, wat geheel juist is. De
taak van de commissie wordt wel moeilij-
ker, nu er een particuliere inrichting is.
De heer BERGERS zegt, dat aan 't abat
toir een leider is me', hart voor de zaak en
hij gelooft niet, dat deze onwaarheden zal
dehiteeren.
De heer BRAAT zou het kunnen hegrij
pen en billijken als door den werkman
gezegd was: de gemeente heeft u altijd goed
bediend, blijf er dan bij. Hij wil dit opmer
ken, waar altijd-geklaagd wordt over wei
nig werklust der arbeiders.
De WETHOUDER: Maar 't is niet ge
beurd.
De heer GROENEVELD vindt het al heel
vreemd, dat trots de pertinente ontkenning
van den weihouder de heer Do, Reede toch
maar doorgaat.
Wie heeft nu gelijk, nu do heer de Roede
den wethouder blijkbaar niet gelooft?
De heer DE REEDE gelooft, dat de werk
man het wel gedaan heeft en dat past niet.
De WETHOUDER: als er deloyale con
currentie is gevoerd, dan door den heer v,
Tuijn, ^jlie dadelijk na oprichting van zijn
fabriek de prijzen verlaagde.
(Luid gelach).
Maar de werkman heeft het niet gedaan,
Naar het Engel9ch van
A. T. QUILLER—COUCH.
De maan stond hoog aan den hemel; de
■.oren straatsteenen klonken hol onder
voeten; de lange straat met het. gele
Jcht kwam duidelijk uit tegen de hei-
lucht, maar ik lette er niet op. Ik ging
westelijke richting, omdat daar inijn wo-
was, maar ik had geen enkel plan,
enkele gewaarwording.
'jolseling stond ik stil onder een lantaarn
i na te denken. Zij, die ik liefhad,
dood, dat was het eenige wat mijn ge-
ten vervulde en ik trachtte door te den-
maar ik kon niet. Maar toen kwam een
•ere gedachte op in mijn hoofd. Waarom
ik blijven leven? Neen. daar was geen
iele reden voor. Liever er dadelijk een
1 aan maken en vol van dit denk-
liep ik door.
tAigzamerhand hegon het denkbeeld een
te worden. Ik zou naar huis gaan, den
te' van mijn grootvader halen en de
.'len doos, waarin ik hel dagboek van
'ader bewaarde, en dan naar de rivier
Dat zou een gemakkelijke dood zijn
k zou voor altijd, voor dat ik stierf, alle
•a van het sombere geheim, dat mij mijn
geheele leven vervolgd had, vernietigen. En
toen. zonder 9mart, bijna vroolijk, bedacht
ik. dat dit dezelfde rivier was, die zoo heer
lijk geruischt had in mijn ooren en getuige
was van mijn liefde. Welnu, ze zou even
zacht ruischen boven mijn graf. Dezelfde
rivier maar dichter bij de oneindige zee.
Het denkbeeld begon steeds vaster vorm
aan te nemen. Er zou een einde komen aan
den vloek. Maar toch, ik aarzelde. Zou de
vloek worden weggenomen?
Ik was bij mijn woning aangekomen, liep
naar boven, kreeg den sleutel en de blikken
trommel en ging de trap af. De hospita wou
juist de buitendeur 9luiten. Hij keek mij
verbaasd aan.
„Doe de deur nog niet op slot: ik ga flit,"
zei ik eenvoudig.
„Gaat u uit, mijnheer? Uc dacht dat u
juist thuiskwam.
„Ja, maar ik moet weer uit ik heb een
gewichtige reden."
Hij dacht zeker dat ik krankzinnig was en
dat was ik ook.
„Wat mijnheer, zoo gekleed? U heeft geen
hoed op en geen
Daar had ik niet aan gedacht, ,,'t Js
waar," zei ik, „wil je even een hoed en een
jas voor mij halen."
Hij keek mij weer aan. maar liep naar
boven. Toen hij terugkwam, zei hij: „Lk heb
dit maar meegebracht, mijnheer, ik kon niet
vinden wal u gewoonlijk draagt."
„Dit is ook goed. Ik heb mijn jas en hoed
zeker in den schouwburg laten hangen."
Ook over deze woorden verwonderde hij
zich zoozeer, dat hij geen woorden kon vin
don. Stilzwijgend hielp hij mijn jas aan te
doen ovflr mijn dun avondcostuum. Ik stak
het trommeltje en den sleutel in mijn zak
ken. Toen ik buiten was en de duistere
nacht weer wilde ingaan, kreeg de huisbaas
do spraak terug:
„Wanneer komt u terug, mijnheer?"
die vraag verschrikte mij een oogenblik;
ik aarzelde even,
„Ik vraag het omdat u geen huissleutel
heeft; dien hebt u zeker in uw andere jas
laten zitten. Zoodat
„O, dat doet er niet toe," antwoordde ik.
„Blijf maar niet op, ik kom toch niet voor
morgenochtend terug." Dit zeggende ging ik
heen en hij bleef aan de deur slaan en luis
terde naar mijn voetstappen, toen ik mij
voortspoedde.
„Voor morgenochtend I" Morgenochtend
zou ik er niet meer zijn.
fntusschen naderde ik de rivier. Ik heb
dit nog niet verteld, maar ik moet nu mee-
deelon, dat ik van den zomer een boolie ge
kocht had, waarin Claire en ik heerlijk ge
roeid of gedreven hadden op de rivier tus
schen Streetley en Pangbourne of waar wij
ook heen wilden. Toen de winler naderde
had ik dat bootje laten opbergen in een
loods bij hel water vlak bij Westminster,
totdat wij in den zomer onze tochtjes weer
konden hervallen.
lk was nu blij, dat ik wist waar ik mijn
bootje vinden kon.
Door donkere, nauwe straatjes, waar het
maanlicht ter nauwernood kon doordringen,
kwam ik eindelijk bij de deur van den schui
tenvoerder en klopte.
Hij lag in bed en ik kreeg geen gehoor.
Toen klopte ik weer en eindelijk hoorde ik
gestommel In do kamer boven, het venster
werd opengeschoven en een stom vroeg:
„Wie is daar?."
„Ben je hel, Bagnell? antwoordde ik.
„Kom even beneden. Ik ben mijnheer Tre-
noweth en ik wou je graag even spreken."
Eersl een fluisterende verwensching, toen
ccn lange pauze, verbroken door een ge
mompeld twistgesprek boven en toen ein
delijk werd de voordeur opengedaan en
Bagnell verscheen met een lantaarn.
„Bagnell, ik wou mijn boot hebben."
„Nu vanavond, mijnheer? Op dit uur?"
„Ja, vanavond. Ik heb hair bepaald
noodig."
„Maar zij ligt achter een massa andere
booten, zeker wel twaalf en ik kan haar niet
krijgen."
„Ach kom! Ik zal jo wel helpen als je
hulp noodig hebt, maar ik moet haar be
paald hebben."
Bagnell keek mij een oogenblik aan en ik
zag wel dat hij mij verwenschte.
„Is dat bepaald noodig, mijnheer? Is u
niet
„Ik ben niet dronken, als je dat soms be
doelt, maar volmaakt in ernst: ik moet mijn
boot hebben."
„Kunt u niet een andore nemen?"
„Neen, dat kan niet." Ik tastto in mijn
zak en voelde twee souvoreigns en een paar
shillings. „Kijk," zei ik, „ik zal jo twee
pond geven als je er de boot voor mij uit
haalt."
Dit overwon zijn weerstand. Hij keek mij
een oogenblik goed aan toen ik de som
noemdo en toen kwam hij haastig tot do
conclusie, dat ik stapelgek was, maar dat dit
zijn zaak niet was.
Bij het flauwe licht struikelend over een
onnoemlijk aantal hinderpalen, masten,
oude riemen enz. enz., kwamen wij eindelijk
bij de loods en het gelukte ons eindelijk mijn
boot te water te laten. Ik gaf hem do twee
souvereigns zoowel als de enkele shillings,
die nog in mijn zak zafen en toen ik in de
boot stapte dacht ik grimmig, dat ze in ieder
geval beter in zijn zak zaten dan in do
mijne; hij, die mijn lijk vond,,zou er des te
minder voordeel van hebben.' Wij hadden
haast geen woord gezegd toen wij de boot
uit do loods haalden en dan nog fluisterend;
het schijnt, dat de nacht iemand daartoe
dwingt. Maar toen ik naar beneden liep
(want het was al lang eb) en Bagnell do
riemen aangaf, vroeg hij:
„Wanneer komt u terug, mijnheer?"
Al weer dezelfde vraag. Ik gaf er hetzelfde
antwoord op.
„Niet voor den morgen," zei ik en met een
paar streken was ik midden op het vaarwa
ter en roeide do rivier af. Ik zag hem aan
den oever in het maanlicht staan, nog
steeds verbaasd, totdat hij eindelijk uit het
gezicht verdween. Ik had een licht bootje,
zoodat het goed vooruit kwam, hoewel ik
den stroom tegen had. Wat deed mij toch
besluiten tegen den stroom op te roeien in
plaats van mij den anderen kant op een
voudig mee te laten gaan, dat weet ik tot nu
toe niet. Alles was zoo suf en vaag in mij,
dat het waarschijnlijk niet in mij opkwam
om van richting te veranderen. Ik was mij
van niets bewust en zag alleen een rij lich
ten aan iederen kant lang9 mij voorbijgaan
en hier en daar een toren of een groot ge
bouw, dat een oogenblik tegen de lucht af
stak en dan weer langzaam uit het gezicht
verdween, het kraken van de roeiriemen in
de ongesmeerde roeigaten en boven dat
alles het bleeko licht van de maan, dat mijn
boot volgde.
(Wordt vervolgd.)"