De Leidsche Raad. oodemans rots 7(He Jaargang LE1DSCH DAGBLAD, Dinsdag 25 Juni 1929 Derde Blad No. 21249 55% VAN DE WINST VOOR DEN ARBEIDER! de Centrale FEUILLETON. Een schouwburgpraatje zonder beslissing - Een zitting, die uitgaat als een nachtkaars. De punten 19 worden z. h. st. aange komen. DE SCHOUWBURG-SUBSIDIE. 10o. Praeadvies op het verzoek van de leidsche Schouwburgvereeniging, om eene vjdrage in de kosten van verbetering van verwarming en de verlichting van het lebouw aan de Oude Vest. (99) De heer v. ES zegt namens zijn fractie, deze om principieel'e redenen tegen I stemmen. Nader ingaan op deze prm- der A.-R.. partij acht hij overbodig. ij beroept zich voorts op de meening mevr. Roland Holst, neergelegd in boek over dramatische kunst. Doch al zou het beginsel niet beletten e te gaan met het voorstel dan zijn er andere redenen om tegen te zijn. Hij aagt eerst hoe de meerderheid van B. W. was samengesteld Buitengewoon vaag lijkt hem de subsidie, nvrage. Al geeft de gemeent f. 10.000, is er nog geen zekerheid voor de dere f. 6000, die de vereeniging bijeen net brengen. En is f. 16000 voldoende om veranderingen aan te brengen, die zeer aar zijn 1 Een bijzonder geval noemt de mccrder- van B. en W. dit voorstel. Z.i. een —ijs, dat deze meerderheid zich niet - voelt. wijst er dan op, wat de A.-R. over ;bben voor kerkgebouwen, onderwijs etc. :t andersdenkenden ook zelf betalen, te- r, waar z.i. een minderheid der'bevol- slecht-s van den schouwburg gebruik sakt. Er zijn onderteekenaars genoeg, i alleen het gekl zouden kunnen four- ~ren zonder één boterham minder. Laat 't geld halen, waar het zit, geldt z.i. r volledig. Opdoeken van den schouwburg zou hij zoo'n ramp vinden, doch z.i. zal het nee zoo'n vaart niet loopen. Er zouden >g wel liefhebbers zijn voor exploitatie "ent hij. Bij aannemen vraagt hij in ieder geval petting en verantwoording van deze uit te, die hij onverantwoordelijk vindt en alle zuinghcid in strijd acht. De heer MANDERS wijst er op, hoe ook bsidio wordt gegeven voor kerkherstel, :wel daar ook wel dingen worden ge- J, die de R.-K. grieven. Dit uit eerbied andere overtuiging. Ook aan scholen it subsidie gegeven en z.i. volkomen :cht. Maar waarom dan bier geen sub- e? Het geldt een cultuur-belang van groote groep belastingbetalers, die zelf 5ers hebben gebracht en nog brengen. gaat dan in op de geschiedenis van schouwburg, wijzend op het geld, rin gestoken, zonder rente etc, 'fele vereeniigingen imaken er gebruik ook R.-K. Principieel kan zijn partij dus al ndet tegenover staan, doch al u dit zoo. dan nog zouden er motieven i om voor te zijn. Denk aan de belas- de publieke vermakelijkheden E^d schouwburg acht hij noodig voor Jden, gelijk ook elders wordt gedacht, r meer voor toon cel wordt gedaan clan Tenslotte stelt hij een klci-ne redactie- .ziging voor, n.l. om 5/8 van het benoo- 'e bedrag te geven tot 'n maximum van 10.000 |De heer WILBRINK is over dit voorstel r verwonderd. Herhaaldelijk dringen B. W. aan op zuinigheid en nu dit voorstel. ~n toch geen groot sociaal belang is bonden, zooals wel bij andere voorstel- die zelfs uit zuinigheid werden alge- Laten de liefhebbers zelf betalen. De gemeente mag z.i geen offer brengen. Wil men kunstgenot of vermaak bevorderen, dan toch zeker niet alleen in den schouw burg maar ook elders en wat moet dat alle maal kosten Anderen kan men z-i. dan ook niet afwijzen, als zij vragen. Z.i. kun nen de liefhebbers het bedrag gemakke lijk bijeenbrengen. Een vergelijking met scholen gaat heele- rnaal niet op, scholen zijn noodzakelijk en wat subsidie aan kerken betreft, dit geldt alleen voor de Pieterskerk, en dan nog op grond van monumentenzorg. Een centrale verwarming zou met f. 600C zijn te betalenmet f. 16000 kan heel wat meer gebeuren. Het gaat dus om meer en daarover zag hij gaarne breed ere toe lichting. Een niet zoo kapitaalkrachtige kring als die den schouwburg beheert, bracht voor kerkherstel het gevraagde offeT. Zelfs schouwburgvooi-standers moeten daarom z.i. tegen zijn, anders krijgt men aanvra gen op allerlei terrein en gebied, dat wel belangstelling waard is, doch toch nog geen subsidie behoeft. De heer GROENE VELD kan zich voorstel len dat de brandweer den toestand in den Schouwburg niet te handhaven oordeelt. Centrale verwarming geeft zeker baat. doch er moet feitelijk meer veranderd gezien de nauwe toegangen etc. Het schouwburgbestuur zal het sluiten van den schouwburg geen nadeel brengen. Alleen zou het vele Leidenaars naar den Haag drijven! Een academiestad als Leiden heeft z.i. echter een schouwburg noodig. Leiden zou zich belachelijk maken, als de schouwburg moest verdwijnen. De stad werd onbewoon baar. zij het niet voor menschen als dr. v. Es en de heer Wilbrink. Zoo gezellig is het hier toch al niet. Leiden gaat het minrt vooruit van alle steden. Hel bestuur deugt derhalve niet. Men doet geen moeite om de mensehpn hier te binden en het hen aan trekkelijk te maken. Het is een stadsbelang den schouwburg te behouden. Elders geeft men zelfs groote subsidies. Hoe kan dr. v. Es over tooneel oordeelen, dat hij nooit heeft gezien, ook al zegt de bijbel: onderzoek alle dingen en behoud het goede. (De heeren Groeneveld en v. Es twisten dan over do vraag wie van hen bijbelken nis heeft) Samenspraken en klein tooneel komen in A.-R. kringen echter toch wel voor? Waar trekt men daar de grens? Over do waarde van vele stukken kan natuurlijk verschillend worden geoordeeld, doch men mnet in dezen ieder de vrijheid laten. Het beroep op mevr. Roland Holst gaat z.i. niet op. Vroeger had de schouwburg een subsidie, die tijdens den oorlog niet meer is gevraagd. De minderheid van B. en W. zegt dal slechts een deel der bevolking van den schouwburg gebruik maakt. Wil deze min derheid dan op de begrooting alle posten schrappenwaartegen zekere groepen be zwaar hebben? Of geldt het om dat speciale geval? Spr. gelooft wel het laatste. Voor andersdenkenden moet men echter ook wat over hebben. Toch heeft spr, wel eenige bezwaren te gen dit voorstel. Een specificatie der kosten ontbreekt, en het schouwburgbestuur be hoeft men toch niet geheel te gelooven. Z.i. behoort de gemeente ook iets te zeggen te hebben over exploitatie. Thans wordt b.v. een te groot deel der plaatsen voor de meer gegoede klassen gereserveerd, welk dopl vaak slecht bezet of geheel onbezet is. terwijl de voedkoope rangen overvol zijn, al zijn die feitelijk nog te duur voor onze bevolking, zoodat teveel naar Den Haag wordt gegaan, hetgeen ook niet is in 't be lang van den middenstand. Kan aan deze subsidie niet een voor waarde worden verbonden opdat er mede contact ontsta, tusschen schouwburgbestuur en gemeente? De heer ROMTJN zal alleen uit prac- tisch gemeentebelang dit voorstel bezien, hetgeen z.i. alle partijen behoorde te doen in het algemeen belang. Erg enthousiast over het voorstel is spr. niet. Maar het schouwburgbestuur was dit ook niet, ge looft hij. Zoo lang mogelijk is getracht uit eigen middelen de zaken te drijven. °n eerst nu is om subsidie aangevraagd, nu het niet anders meer kon. Z.i. was het be stuur wat bang voor nader contact met de gemeente en niet ten onrechte, zie de heer Groeneveld Een schouwburg le bezitten acht spr. een stadsbelang. Ook het motief der aamrage brandgevaar noopt z.i. tot aannemen van het voorstel. De heer GOSLINGA spreekt namens de minderheid van B. en W., gevormd door den heer Splinter en hem zelf. Een ingrij pen van het hoofd der politie, verbetering van slechte toestanden, geeft geen recht om subsidie te vragen. Bovendien zijn do voorstanders van tooneel niet behoorend tot de slecht gesitueerde klassen, en deze sub sidie acht de minderheid daarom geheel in strijd met de zoo noodige zuinigheid. Verder is het voorstel een overschrijden van het doel der overheid. Evenmin als het verschaffen van voedsel voor het lichaam een politiek belang is, is dat het verschaf fen van geestelijk voedsel. Dat publiek be lang is niet aangetoond. (Getwist wie dat heeft aan te toonen of te ontkennen). De heer PARMENTIER meent, dat het algemeen belang niet is aangetoond door de meerderheid van B. en W. Straks kun nen andere gelegenheden ook wel aanklop pen om subsidie bij zulke gevallen als deze. Spr. wijst dan op het kleme deel der be volking. dat van den schouwburg gebruik maakt en daarvoor subsidie te voteeren, op kosten van alle belastingbetalers, gaat niet aan. Dat is onrechtvaardig. De heer SCHüLLER: hoeveel betalen wij niet voor jullie belangen 1 De heer PARMENTIER meent, dat er ook nog wei andere gelegenheid is voor tooneel. (Tal van ontkenningen). De heer WILMER had gaarna gezien, dat de kwestie alleen ging over de vraag of de schouwburg noodig is of niet en niei principiaal werd aangevat, als nu geschiedt, Er i9 z.i. groot verschil tusschen subsidie en toeslaan van deze aanvrage. Een sub sidie-aanvrage in 't algemeen zou hij niet willen inwilligen. Het gaat er nu echter om 'of er in Leiden een gebouw moet zijn voor tooneel. Spr. meent van ja. Het algemeen belang zal hij hierbuiten laten. Maar wat overigens deze aanvrage be treft, zelden 9telden B. en W. een subsidie voor op zoo weinig uitgewerkte gegevens en hij vraagt nadere uiteenzetting va;i B. en waarom f. 16000.noodig is en tevens bewijs dat dit geld niet anders is tc verkrijgen. Spr. juicht het toe. dat er personen zijn, particulieren, die het beheer voeren met op offering van tijd en geld in het belang van anderen. Dit mag wel eens gezegd. Voor zich' zelf toch behoeven zij het niet te doen, zij kun nen wel naar den Haag gaan, zoo zij willen. De VOORZITTER zet de meening der meerderheid van B. en W. uiteen, aan vangend met een terugblik op de verhu- ding tusschen schouwburg en gemeente. Sinds 1864 had de schouwburg een sub sidie van f. 1500 telken jare toegekend. In 1898 werd de 9ubsidie gegeven voor 15 jaren tot 1912. In 1913 is weer subsidie verleend evenals als in 191i, toen is door den oorlog de subsidie door het bestuur niet meer aangevraagd. Er is een sociaal belang verbonden aan het bezit van een schouwburg. Bij een zeer bdlangrijk deel der bevolking bestaat behoefte aan tooeel, en ook de universiteit heeft er belang bij, evenals de gemeente. Andere gelegenheden voor tooneel zijn hier niet aanwezig. Juist groot is de behoefte aan (ooneel bij andere kringen dan de best gc* situeerden. Tal van vereenigingen kunnen een schouwburg niet missen, spr. geeft een op somming. Spr. is dan ook vast overtuigd, dat de meenierheid der bevolking prijs stelt op het bezit van een schouwburg, zij het ge lukkig niet een gemeentelijke, want dan was het leed niet te overzien. Werd de schouwburg gesloten, dan zou de aandrang tot een gemeentelijken schouw burg worden aangewakkerd. Zuinigheid is er zeker noodig. doch hier is een algemeen belang in 't geding dat geven eischt Daarom zal iedere aanvrage van andere zijde moeten worden getoetst. Dat de toestand in den schouwburg on houdbaar is. zal ieder erkennen, die de situatie kent. Spr. geeft daarop aan, hoe globaal de kosten van uitbreiding op f. 16000 zijn getaxeerd, zoowel voor cen trale verwarming als voor verbetering der nooduitgangen en verbetering der ver lichting. Door het schouwburgbestuur is ieder jaar een exploitatierekening overgelegd, ook na ophouden der subsidie. Nooit is dividend uitgekeerd of een voordeelige exploitatie ge voerd en er is geen kwestie van dividend en aflossing, zoo f. 16.000 moest worden ge leend, uit de exploitatie te halen. Als de f. 6000 er niet komt, zal geen be roep op de f. 10.000 der gemeente worden gedaan. Grootere offers van de leden van het schouwburgbestuur kan men niet eischen. Algemeen belang is heel moeilijk voor ieder vast te leggen. Wat het bezoek aan de duurste en aan de lagere rangen betreft, inderdaad, de loges zijn bijkans altijd leeg, doch waar de gezel schappen de entrées vaststellen, is dat niet ter competentie van het bestuur. Continuatie van den band tusschen ge meente en schouwburgbestuur als nu be staat hij heeft altijd toegang ook tot de vergaderingen lijkt spr. voldoende. De heer WILMER blijft aandringen op nadere gegevens over de exploitatie van den Schouwburg en op specificatie van de ge vraagde f. 16.000. Hij stelt per motie voor dat B. en W. alsnog deze overleggen, wan neer blijkt, dat uit andere bron de f. 16.000 niet is te verkrijgen. Dit is eenvoudig een kwestie van zaken doen, niet van wan trouwen of zoo iets. De heer GROENEVELD vraagt, op zich zelf juist erkennend het vragen van nadere gegevens, of uitstel mogelijk is, daar in den zomer de herstellingen toch moeten worden verricht, wil men komend seizoen klaar zijn. De heer MANDERS is om laatste reden tegen uitsel. Zijn redactie tot een maximum van f. 10.000 voorkomt alle gevaar voor een ander gebruik der gelden. De VOORZITTER zegt, dat tot een maxi mum ook de bedoeling is. Hij kan absoluut verzekeren, dat de exploitatie geen leening kan dragen, cijfers voorlezend. De heer HUURMAN gelooft wel, dat de rekeningen kloppen, doch de vraag is: kan niet beter op andere wijze worden geëxploi teerd? Dat zou hij gaarne nader willen onderzoeken. De VOORZITTER: En stemt U voor, als blijkt van niet? De heer GROENEVELD vraagt of het niet mogelijk is tusschen de middag- en avond zitting de cijfers te bestudeeren. De heer WILMER meent, dat een uitsel van 3 wekeji toch niet kan schaden. De VOORZITTER zegt dan, dat B. en W. het voorstel-Wilmer willen overnemen en de raad besluit daartoe met 257 stemmen. Vragen van den heer de Reede. llo. Beantwoording van de interpellatie van den heer dei Reede, met betrekking tot minder gewenschte concurrentie door het Openbaar Slachthuis gevoerd ten opzichte van den verkoop van ijs. De heer DE REEDE stelde aan B. en W. do volgende vragen: Is het ^an B. en W. bekend, dat een geëmployeerde bij het Abottoir zich gerui- men tijd heeft opgehouden voor de Ijsfabriek van den heer Van Tuyn en een der afnemers heeft gevraagd, waarom haalt U vandaag het ijs niet bij de ijsfabriek van het Abattoir? Door wien is die werkman opgedragen, dit te doen en meenen B. en W., dat op de RECLAME. 55°/0 der zuivere winst Is volgens het taarverslng doot De Centrale aan de arbei dersbeweging besteed. Sluit daarom Llwe levensverzeko-j ring bij de eenige Maa>£ schappij die de belangen van Uwe klasse dient IINSTRAAT. DEN HAAG 2781 jaste wijze van de diensten van dien werk man ia gebruik gemaakt! Wjjst dit geval er niet op, dat hetjuista inzicht in geoorloofde concurrentie bjj do bedrijfsleiding van het abattoir ontbreekt eni zijn B. en W. bereid om de betrokkene» daarover terecht te wijzen en te zorgen dat een herhaling, in welken vorm dan ook voor 't vervolg wordt voorkomen? Wethouder REIMERINGBR betreurt, dat de heer De Reede de vragen deed zonder zich eerst te hebben doen inlichten door het hooft van den dienst of door spr. Men meet voorziohtig zijn met uitlatingen van den beer v. Tuvn, dat wil hij vooraf opmer ken. Hg verzekert, dat niemand opdracht gegeven heeft voor zulk een handeling. Bij onderzoek naar de aanleiding van de klacht van den heer Van Tuyn bleek, dat een employé op weg naar huis daar altijd pas seert en bij zoo'n patseeren heeft hij een paar woorden gewisseld met een ijsgebruiker, actli niet eens over ijs. Hjj beantwoorot derhalve alle vragen vol mondig ontkennend, verzekerend, dat de leiding van het abattoir in goede handenis. De heer DE REEDE verwijst naar het debat bij de begrooling. Hij meent, dat do slappe houding van den wethouder van toen de rede is voor dit gebeuren, anders had'do werkman wel geweten, dat zulke manieren van excuseeron niet toelaatbaar zijn. De WETHOUDER herhaalt, dat de lei ding nooit deloyale concurrentie heeft ge voerd. De heer WILBRINK meent, dat de brief waarover bij de begrooling is gehandeld on toelaatbaar was. Hij vindt het kiezen vnn den werkman van dien weg naqr huis vreemd. (Geroep: voorschrijven hoe iemand naar huis moet loopenl) De heer v. d. REIJDEN zegt. dat moeilijk is te beoordeelen, wat geheel juist is. De taak van de commissie wordt wel moeilij- ker, nu er een particuliere inrichting is. De heer BERGERS zegt, dat aan 't abat toir een leider is me', hart voor de zaak en hij gelooft niet, dat deze onwaarheden zal dehiteeren. De heer BRAAT zou het kunnen hegrij pen en billijken als door den werkman gezegd was: de gemeente heeft u altijd goed bediend, blijf er dan bij. Hij wil dit opmer ken, waar altijd-geklaagd wordt over wei nig werklust der arbeiders. De WETHOUDER: Maar 't is niet ge beurd. De heer GROENEVELD vindt het al heel vreemd, dat trots de pertinente ontkenning van den weihouder de heer Do, Reede toch maar doorgaat. Wie heeft nu gelijk, nu do heer de Roede den wethouder blijkbaar niet gelooft? De heer DE REEDE gelooft, dat de werk man het wel gedaan heeft en dat past niet. De WETHOUDER: als er deloyale con currentie is gevoerd, dan door den heer v, Tuijn, ^jlie dadelijk na oprichting van zijn fabriek de prijzen verlaagde. (Luid gelach). Maar de werkman heeft het niet gedaan, Naar het Engel9ch van A. T. QUILLER—COUCH. De maan stond hoog aan den hemel; de ■.oren straatsteenen klonken hol onder voeten; de lange straat met het. gele Jcht kwam duidelijk uit tegen de hei- lucht, maar ik lette er niet op. Ik ging westelijke richting, omdat daar inijn wo- was, maar ik had geen enkel plan, enkele gewaarwording. 'jolseling stond ik stil onder een lantaarn i na te denken. Zij, die ik liefhad, dood, dat was het eenige wat mijn ge- ten vervulde en ik trachtte door te den- maar ik kon niet. Maar toen kwam een •ere gedachte op in mijn hoofd. Waarom ik blijven leven? Neen. daar was geen iele reden voor. Liever er dadelijk een 1 aan maken en vol van dit denk- liep ik door. tAigzamerhand hegon het denkbeeld een te worden. Ik zou naar huis gaan, den te' van mijn grootvader halen en de .'len doos, waarin ik hel dagboek van 'ader bewaarde, en dan naar de rivier Dat zou een gemakkelijke dood zijn k zou voor altijd, voor dat ik stierf, alle •a van het sombere geheim, dat mij mijn geheele leven vervolgd had, vernietigen. En toen. zonder 9mart, bijna vroolijk, bedacht ik. dat dit dezelfde rivier was, die zoo heer lijk geruischt had in mijn ooren en getuige was van mijn liefde. Welnu, ze zou even zacht ruischen boven mijn graf. Dezelfde rivier maar dichter bij de oneindige zee. Het denkbeeld begon steeds vaster vorm aan te nemen. Er zou een einde komen aan den vloek. Maar toch, ik aarzelde. Zou de vloek worden weggenomen? Ik was bij mijn woning aangekomen, liep naar boven, kreeg den sleutel en de blikken trommel en ging de trap af. De hospita wou juist de buitendeur 9luiten. Hij keek mij verbaasd aan. „Doe de deur nog niet op slot: ik ga flit," zei ik eenvoudig. „Gaat u uit, mijnheer? Uc dacht dat u juist thuiskwam. „Ja, maar ik moet weer uit ik heb een gewichtige reden." Hij dacht zeker dat ik krankzinnig was en dat was ik ook. „Wat mijnheer, zoo gekleed? U heeft geen hoed op en geen Daar had ik niet aan gedacht, ,,'t Js waar," zei ik, „wil je even een hoed en een jas voor mij halen." Hij keek mij weer aan. maar liep naar boven. Toen hij terugkwam, zei hij: „Lk heb dit maar meegebracht, mijnheer, ik kon niet vinden wal u gewoonlijk draagt." „Dit is ook goed. Ik heb mijn jas en hoed zeker in den schouwburg laten hangen." Ook over deze woorden verwonderde hij zich zoozeer, dat hij geen woorden kon vin don. Stilzwijgend hielp hij mijn jas aan te doen ovflr mijn dun avondcostuum. Ik stak het trommeltje en den sleutel in mijn zak ken. Toen ik buiten was en de duistere nacht weer wilde ingaan, kreeg de huisbaas do spraak terug: „Wanneer komt u terug, mijnheer?" die vraag verschrikte mij een oogenblik; ik aarzelde even, „Ik vraag het omdat u geen huissleutel heeft; dien hebt u zeker in uw andere jas laten zitten. Zoodat „O, dat doet er niet toe," antwoordde ik. „Blijf maar niet op, ik kom toch niet voor morgenochtend terug." Dit zeggende ging ik heen en hij bleef aan de deur slaan en luis terde naar mijn voetstappen, toen ik mij voortspoedde. „Voor morgenochtend I" Morgenochtend zou ik er niet meer zijn. fntusschen naderde ik de rivier. Ik heb dit nog niet verteld, maar ik moet nu mee- deelon, dat ik van den zomer een boolie ge kocht had, waarin Claire en ik heerlijk ge roeid of gedreven hadden op de rivier tus schen Streetley en Pangbourne of waar wij ook heen wilden. Toen de winler naderde had ik dat bootje laten opbergen in een loods bij hel water vlak bij Westminster, totdat wij in den zomer onze tochtjes weer konden hervallen. lk was nu blij, dat ik wist waar ik mijn bootje vinden kon. Door donkere, nauwe straatjes, waar het maanlicht ter nauwernood kon doordringen, kwam ik eindelijk bij de deur van den schui tenvoerder en klopte. Hij lag in bed en ik kreeg geen gehoor. Toen klopte ik weer en eindelijk hoorde ik gestommel In do kamer boven, het venster werd opengeschoven en een stom vroeg: „Wie is daar?." „Ben je hel, Bagnell? antwoordde ik. „Kom even beneden. Ik ben mijnheer Tre- noweth en ik wou je graag even spreken." Eersl een fluisterende verwensching, toen ccn lange pauze, verbroken door een ge mompeld twistgesprek boven en toen ein delijk werd de voordeur opengedaan en Bagnell verscheen met een lantaarn. „Bagnell, ik wou mijn boot hebben." „Nu vanavond, mijnheer? Op dit uur?" „Ja, vanavond. Ik heb hair bepaald noodig." „Maar zij ligt achter een massa andere booten, zeker wel twaalf en ik kan haar niet krijgen." „Ach kom! Ik zal jo wel helpen als je hulp noodig hebt, maar ik moet haar be paald hebben." Bagnell keek mij een oogenblik aan en ik zag wel dat hij mij verwenschte. „Is dat bepaald noodig, mijnheer? Is u niet „Ik ben niet dronken, als je dat soms be doelt, maar volmaakt in ernst: ik moet mijn boot hebben." „Kunt u niet een andore nemen?" „Neen, dat kan niet." Ik tastto in mijn zak en voelde twee souvoreigns en een paar shillings. „Kijk," zei ik, „ik zal jo twee pond geven als je er de boot voor mij uit haalt." Dit overwon zijn weerstand. Hij keek mij een oogenblik goed aan toen ik de som noemdo en toen kwam hij haastig tot do conclusie, dat ik stapelgek was, maar dat dit zijn zaak niet was. Bij het flauwe licht struikelend over een onnoemlijk aantal hinderpalen, masten, oude riemen enz. enz., kwamen wij eindelijk bij de loods en het gelukte ons eindelijk mijn boot te water te laten. Ik gaf hem do twee souvereigns zoowel als de enkele shillings, die nog in mijn zak zafen en toen ik in de boot stapte dacht ik grimmig, dat ze in ieder geval beter in zijn zak zaten dan in do mijne; hij, die mijn lijk vond,,zou er des te minder voordeel van hebben.' Wij hadden haast geen woord gezegd toen wij de boot uit do loods haalden en dan nog fluisterend; het schijnt, dat de nacht iemand daartoe dwingt. Maar toen ik naar beneden liep (want het was al lang eb) en Bagnell do riemen aangaf, vroeg hij: „Wanneer komt u terug, mijnheer?" Al weer dezelfde vraag. Ik gaf er hetzelfde antwoord op. „Niet voor den morgen," zei ik en met een paar streken was ik midden op het vaarwa ter en roeide do rivier af. Ik zag hem aan den oever in het maanlicht staan, nog steeds verbaasd, totdat hij eindelijk uit het gezicht verdween. Ik had een licht bootje, zoodat het goed vooruit kwam, hoewel ik den stroom tegen had. Wat deed mij toch besluiten tegen den stroom op te roeien in plaats van mij den anderen kant op een voudig mee te laten gaan, dat weet ik tot nu toe niet. Alles was zoo suf en vaag in mij, dat het waarschijnlijk niet in mij opkwam om van richting te veranderen. Ik was mij van niets bewust en zag alleen een rij lich ten aan iederen kant lang9 mij voorbijgaan en hier en daar een toren of een groot ge bouw, dat een oogenblik tegen de lucht af stak en dan weer langzaam uit het gezicht verdween, het kraken van de roeiriemen in de ongesmeerde roeigaten en boven dat alles het bleeko licht van de maan, dat mijn boot volgde. (Wordt vervolgd.)"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9