KLEUR- EN KNIPPLAATJE.
Van een biggetje, dat een
wild varken wilde zijn.
een oogenblik, dat je heelemaal niet aan hem
cenkt 'Aoo iets gebeurt wel meer", zei Tante
Lize en zij leidde het gesprek met opzet
een anderen kant uit, want zij zag, dat Jenny
erg ongerust was over haar lieveling.
„Ik wilde vanmiddag naar mevrouw Ar
nolds gaan", zei zij opgewekt, „eu was van
plan Nora en jou mee te nemen. Je hebt het
kleine kindje heelemaal nog niet gezien, Jen
ny, en het is zoo'n schatje. Vader wil er
<oils in zijn auto heen brengen, want hij moet
toevallig ook juist dien Kant uit".
„Heerlijk!" riep Jenny opgetogen uit en
haar gezichtje klaarde heelemaal op bij dit
prettige vooruitzicht. „Mevrouw Arnolds is
hee! aardig en zij heeft zulke schattige
jongetjes".
Nauwelijks had zij dit echter gezegd, of zij
dacht, of bet niet haar plicht zou z\jn op
nieuw met de jongens Quick te gaan zoeken.
„Wij zullen heel ijverig zneken"; beloofde
Rwïolf haar.
Dien middag reden de j'ongens in de richt-
ting van het stati'on. Vol ijver zochten zij,
maar het was alweer zonder eenig resultaat.
„Wat vinden jullie er van: zullen we weör
naar Boschwijk gaan?" vroeg Jim eindelijk.
„Nee, 't is nu geen geschikte tijd. Laten
we liever tot morgenochtend vroeg wachten",
vend Bob en Rudolf wa3 het geheel met
hem eens.
Ten allen overvloede zochten zij nu nog
in het bosch, waar zij met de meisjes ge
weest waren, maar ook hier ontdekten zij niet
het geringste spoor van Quick.
Toen zij op den terugweg onder aan den
heuvel gekomen waren, daar waar de weg,
welken zij dien morgen gevolgd hadden,
afsloeg, keek Rudolf nog eens naai den
heuveltop, waar de zilverberk zich scherp
tegen de blauwe lucht afteekende.
„Kijk eens!" zei hjj plotseling, terwijl hij
van zijn fiets sprong. De beide anderen stap
ten nu ook af en keken in de richting, welke
Rudolf aangaf.
Daar, vlak bij den boom, waarin Jim den
geheimzinnigen brief gevonden had, bewoog
iets langzaam h een en weer. Het was duide
lijk, dat iemand daar iets liep te zoeken".
("Wordt vervolgd).
Op een groote boerderij woonde eens een
heel mooi rose biggetje, 't Was het oudste
zoontje van Moeder Varken en omdat het
véél mooier en ook véél aardiger was dan de
aoderp biggetjes, werd het door iedereen
erg ver-,vend. Daardoor was het biggetje,
toen het wat grooter werd, zóó ijdel en
eigenwijs geworden, dat het dacht, veel meer
dan de andere biggetjes te zijn.
Moeder Varken was toen ai lang dood;
ze zou anders heel verdrietig geweest zijn,
omdat haar zoontje zoo ijdel was.
Nog erger werd het met 't biggetje, toen
op een dag de boer op de jacht was geweest
en een wild zwijn thuis bracht. „Hè, dat is
nn eens een prachtig dier!" dacit toen het
biggetje. Juist liep Nero, de waakhond, voor-
bp en daarom vroeg het den hond: „Zeg
eens, wat is dat voor een mooi dier, dal
daar zoo heel stil naast de hooischelf ligt?"
Wèl, dat is familie van je", gromde
Nero. ,.Bn jjj dacht nog wel, dat je zoo mooi
was, hè? Maar dat wilde varken is veel
mooier dan jullie, gewone varkens
Jammer, dat het dood is..."
„Hè, is dat een wild varken?" vroeg het
biggetje. „En is het dood? Nou, dan zal ik
aan Joko, den aap van buurman Peters,
vragen, of hjj mij helpen wil, om óók zoo'n
mooi varken te worden"
Vóórdat Nero nog kon vragen, hoe Joko
het biggetje zou kunnen helpen, was het
ijdele dier onder de heg doorgekropen en
zoo stond het nu al op het erf der buren,
waar het Joko dadelijk zag zitten in een
ouden noteboom. „Hè, zeg Joko, kom eens
naar beneden!" riep liet biggetje. „Toe, kom
gauw, er is haast bij
Joko, die erg nieuwsgierig was, dacht een
nieuwtje te zullen hooren. Doch 't viel hem
erg tegen, zoodra het biggetje, zooals ge
woonlijk, over zichzelf begon te spreken.
Gerrit, de oppasser, en Betsie, de olifant,
zjjn beste vrienden. Betsie vindt het niet meer
dan een staaltje van haar plicht, Gerrit bij
verschillende bezigheden niet eer. handje of
een pootje, maar een slurfje to helpen. Eén
van haar liefste werkjes is.koffie zeiten.
We zullen het tweetal maar eens netjes op
zetten.
Perst de plaatjes en driehoekjes op door
zichtig papier overtrekken. Daarna op dun
carton plakken en de plaatjes kleuren.
Olifant',
grijs,
slagtanden wit,
koffiemolenhout bruin,
knop geel (koperkleurig),
veldje, waarop de olifant staat licht
groen.
„Luister eens, Joko", zei het: ,,'t verveelt
me om langer een gewoon biggetje te zijn»
ik wil een wild varken worden en jij moet
me daarbij helpen
„Hoe kan ik je daarbij helpen?" vroeg
Joko heel verbaasd.
„Wel. dat is heel gemakkelijk", was liet
antwoord. „De baas heeft een wild varken
geschoten. Het dier is morsdood en ligt op
ons erf, en daar heb ik ook een pot vol teer
zien staan. Als jij mij nu heelemaal met
teer wilt insmeren en je trekt dan die mooie,
zwarte haren uit het doode dier, en je plakt
die netjes op mijn rug, mijn kop en mijn
pootjes en ook vooral op mijn prachtig ge
kruld staartje, dan zul je zien, dat ik juist
op een wild varken lijk en hoe mcoi i k
dan ben".
„Best", zei Joko, want brj was een goedig
dier, dat graag iedereen hielp. „Wijs me
dan maar, waar die pot met teer staat eji
waar het doode, wilde varken ligt".
Zoo deed toen het biggetje.
Met een ouden lap, (lien hij vond, smeerde
toen Joko het ijdele biggetje met de kle
verige teer in; daarna trok hij het doode;
wilde varken de haren uit en plakte die
allemaal keurig op het geteerde biggetje,
dat daarna heel tevreden knorde:
„Nu ben ik een prachtig wild varken!
Hè, wat ben. ik tooh een mooi dier! En nou
zul je een wat grappigs zien ,Joko!" Het
rende toen dadelijk naar de andere biggetjes,
die juist heerlijk in de modder rolden. Maar
die herkenden, hun broertje niet en liepen
hard weg.
„Dat gaat prachtig!" knorde toen weer
bet 'biggetje en het liep naar de kippein om
die eens heerlijk te laten schrikken.
Doch op het weiland, waar juist de kippen
liepen, stond de boer met zijn geweer, en
zocdra hij het dier zag, dat zoo heel veel
op een wild varken geleek, dacht hij: „Daar
loopt ine nu toch al weer zoo'n dier!" En
toen pangschoot hij zijn geweer af
„Au... au..." knorde nu het biggetje,
want het was in zijn linker-achterpootje ge
schoten, auau, wat een valsche man is
datl" En zoo vlug het kon, holde het op
drie pootjes het weiland af. Knorrend kwam
het op het erf terug en zeo draafde het
Oppasser:
pet zwart,
gezicht en handen vleesehkleur,
haar geel,
jas blauw,
broek bruin,
klompen wit,
veldje, waarop de oppasser staat 1
groen.
Vervolgens plaatjes en driehoekjes uitk
pen. De driehoekjes op de stippellijnen
vouwen en ten slotte de smalle reepjes
lijm of gluton bestrijken en tegen Gerri
Betsie aanplakken. Het kleine drieheekje i
den oppasser en het groote den olifant s
nen.
verder langs het hok van Nero. Maar
die herkende in het vreemde dier het
biggetje niet. Grommend sprong dan
de hond op hem af en beet toen heel nj
in biggelje's oortje.
„Auauknorde toeD weer
biggetje, „waarom ba. je zoo boos op
Nero? Ik ben toch je vriendje.."
„Ja, dat deck je maar", gromde N
„Ik ken je heelemaal niet. Je bent
leelijk, vreemd dierl Kom, ga been, c.
byt je in je kop!"
Mei een boos gegrom wilde Nero i
op het biggetje toespringen. Maar dit b
verder. Fki al maar door hollend zag
niet de groote kuip vol warm zeepsop, w
in het nu met een plons terecht kwam.
...au!" knorde toen weer het biggetje,
verdrink! Ik ga dood: Ach, haal me
uit dat akelige goedje!"
Daar kwam op eens de boerin, die 1
Êek opkeek, toen ze zoo'n vreemd diei
et zeepsop zag spartelen.
„O, mijn kostelijk zeepsop 1" riep ze.
OT er drijven allemaal vieze, zwarte t, [-
op) O! wat akelig!"
't Was zooals de boerin zeide. 't Wa f
Üe haren van het wilde varken, die d e
het water waren losgeweekt. Woedend
de boerin, toen ze zag, dat het 't rose i p
getje was. Ze trok het bij zijn oortjes
het warme sop en wreef en borstelde d: n
na heel hardhandig het ijdele dier, zoo
het weer knorde van pijn. En wat het i .e
ste was, d© teer wilde niet van zijn ru£ ]j
tje en niet van zijn kopje en niet van p
krulstaartje, en zoo, met teer ©n al, v
toen het ijdele biggetje naar zijn broeri
en zusjes teruggebracht.
Ach, wat schaamde het zich toen! En1 e
knorde het akelig: „Waarom was ik t al
zoo ijdel en zoo dom?] Waarom wilde
een wild varken zijn Waarom wilde te
geen rose biggetje blijven
Maar biggetje's berouw kwam ïe li Ji
Het bleef een biggetje vol leelijke ti j<
vlekken, en was toen het leelijkst© van i it
biggetjes!
(TANTE JOI "i