VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Jaargang
Donderdag 20 Juni 1929
No. 25
i>é?<ê;i;?>êyi;;>i jtiiii; <;?;i ji»?ii p>
DE ZILVERBERK
A v* A vo .«v o
ill t t t i a t i i i i t 111
ar het Engelsch van Edna Lake.
Vrij bewerkt door
DE T.TT.T.E HOGER WAARD.
HOOFDSTUK IV.
wordt nog steeds niet gevonden.
ie jongeD» bleven eemgc oogenbiik-
te schaduw van den muur slaan en
en de beteekenis der verschillende
epen te doorgronden. Zij misten ech-
sleutel van het geheim en waren
naat het op te lossen,
al het bewaren", zei Jim, terwijl
apier opvouwde en in zijn zak wilde
't is beter, dat je dat niet doet. We
liet, wat het beteekenl, maar dat
i nog niet het recht het te houden,
best van groot gewicht zijn en bo-
tou het ons in allerlei moeügkheden
brengen", zei Bob, die even belust
ivontuur was als zijn broertje, maar
n deze dacht aan de gevolgen fiie
en koD.
zouden jullie er van zeggen" .vroeg
,u, die onder het spreken der ande
potlood uit zijn zak opgeduikeld had,
het eens secuur overschreven? Hier
sn potlood. AJs jnllio een van beiden
stukje papier hebt, kunnen we het
ijven en thuis naar de oplossing er
:en".
ad een opschrijfboekje in zijn zak,
er een blaadje papier uit en Rudolf
nu haastig, maar toch nauwkeurig
over. Zoodra hg hiermee klaar
ide Jim nog eens terug naar de
lar de groote zilverberk stond en
het papiertje weer, waar hij het
i had.
nu moeten we ons haasten", zei
idra Jim weer bij hen terug was.
s dus boel vlug en zoo stil mogeijjk
ir weer overkliinmen".
«hen zich aan een der overhangende
'an den dikken boom op en lieten
gs den stam aan den anderen kant
muur naar beneden zakken. Even
Hen zjj hun fietsen weer bestegen en
i vlug naar de Instuif terug, waar
even vóór achten en dus vóór het
lankwamen.
eetkamer troffen zij Nora en Jenny
reeds eenigen tijd op waren en in
en de naaste omgeving naar Quick
hadden.
t zijn jullie alle drio dan toch ge-
vroeg Jenny, toen de jongens in de
iwamen. „Wij hebben je overal ge-
aar Marie zei, dat jullie al uitgegaan
'óór zij beneden kwam. Hebben jullie
ms gezien?"
antwoordde Bob. „Maar misschien
ij op een oogenblik, dat wij geen
a aan hem denken, plotseling opzet-
geloof niet, dat bet ook maar iets
als we hem langer zoeken".
lieve Quick!" zed Jenny met een
Ik ben benieuwd, of Vader een be-
voor hem zal uitloven. Misschien
land hem wel gestolen",
denk ik niet, lieve kind. Maar als
het je gerust kan 3tellen, wil ik tien gulden
uitloven aan dengene, die hem terugbrengt",
zei de dckter, die juist binnengekomen was,
en gehoord had, wat Janny zei.
„Dan zal hij wel terugkomen", zei Jenny
al wat opgewekter, „ten minste al3 iemand
hem gestolen heeft. Maar ik geloof eerder,
dat hij op zjjn eigen boutje do bosschen in
getrokken is".
„Ja, dat is wel waarschijnlijk", zei nu
ook de dokter. „Jullie moeten vanmorgen
maar eens in de bosschen gaan zoeken.
Maar wat ik zeggen wilde, Jim, met wien
heb jij gevochten? Je hebt een massa krab
ben op je gezicht en op je handen".
Jim kreeg een kleur. De jongens waren
niet van plan geweest iets te vertellen van
hun bezoek aan Boschwjjk, vóór hun zoeken
met succes bekroond zon zjjn geworden. Maar
na moest hjj het wel zeggen, want dokter
Parker verwachtte en kreeg daarom
altijd zonder eenig uitvlucht antwoord op
zijn vragen.
„We zijn op Boschwijk geweest om Quirk
te zoeken, Vader", zei Jim dan ook zonder
omwegen.
J,Op Boschwjjk?: Hoe kregen jullie het in
je hoofd hem daar te zoeken?" riep de
dokter hoogst verbaasd uit.
„Omdat daar massa's konijnen zijn", ant
woordde Bob. „En dan is er die waarschu
wing, u weet wel, Vader, die op sommige
borden staat. We dachten, dat we alles in
het werk moesten stellen om Quick terug te
vinden".
„Ja, nu herinner ik het mij", zei de dok
ter. ,,'t Is jammer, dat meneer Haverford
op die manier Boschwijk bewoont".
Er heerschte eenige oogenblikken stil
zwijgen en de dokter soheen ergens over na
te denken. Plotseling begon hjj weer te
spreken en vroeg
„Er, hebben jullie eenig spoor van hem
ontdekt".
„Nee Vader", antwoordde Jim. „Maar we
dachten twee keer, dat we hem hoorden
blaffen".
„O Jim! Heusch waar? Weet je het wel
zeker?" vroeg Jenny opgewonden, terwijl
zjj er uitzag, alsof zij zóó wel naar Bosch
wijk had willen loopen om zich persoonlijk te
overtuigen, of Quick daar was of niet.
„Wü hebben zonder twijfel een hond noo-
ren blaffen", zei Rodolf nu. „maar we zijn
er niet zeker van, of het Quick is, omdat
we niet konden nitmaken, van welken kant
het geluid kwam".
„Was het op het terrein?" vroeg dokter
Parker nu.
„Ja, Vader. Ik geloof niet, dat we daaraan
fcceven te twijfelen", antwoordde Bob.
„Geluidën kunnen soms leelijk bedriegen
en het is misschien een hond in het dorp ge
weest", zei mijn vader. „Als ik jullie was, zou
ik liever in de bosschen zoeken en niet meer
op het terrein van Boschwgk. Ik ken meneer
Haverford niet en hij is geen man, met wien
men gemakkelijk kennis maakt. Hg gaat
met niemand om en jullie liepen groot gevaar
bekeurd te worden, omdat je je op verboden
terrein bevond".
„Ons krijgen ze niet licht", zei Jim met
overtuiging, terwijl hij dacht aan de harde
voetstappen van den maD, dien zjj dien
morgen bespied hadden.
Tante Lize verscheen in den regel niet
aan het ontbijt en zoodra dit verorberd was,
gingen de kinderen allen de bosschen in, dia
zich tegenover Boschwjjk uitstrekten en
slechts door den grindweg er van gescheiden
werden.
„We zullen eerst deze bosschen heelemaal
doorzoeken en dan naar den anderen kant
van het station gaan", zei Bob, terwijl zjj
den heuvel opreden". Natuurlijk zjjn die
andere bosschen, wel een heel eind weg,
maar 't zou toch kannen, dat Quick het in zjjn
kop had gehaald er heen te gaain".
Toen zjj bjj het bosch kwamen, verstopten
zij hun fietsen in het kreupelhout op een
plaats, waar ze veilig en toch gemakkelijk
torng te vinden waren.
„Wjj hebben de meisjes nog niets van
dien man verteld", zei Jim op oene, terwjjl
zin een oogenblik stonden te beraadslagen
welken kant zjj het eerst aouden uitgaan.
„Nee, dat is waar ook. Ik heb het heele
maal vergeten!" zei Bob, terwijl Nora en
Jennj als uit één mond vroegen:
„Welken man bedoelen jullie?"
„Hij was op bet terrein van Boschwjjk",
antwoordde Jim. „Maar laten we hier 6en
oogenblik gaan zitten en het papier nog eens
aandachtig bekjjken".
Dit voorstei werd met algemeene stem
men aangenomen en de jongens vertelden
de meisjes nu het gebeurde van dien-morgen.
„Wat vreamd!" riep Nora uit, terwjjl zij
ach over het papier heen bogen. „Er moet
natuurlijk een sleutel bg zjjn. Ik wou, dat wa
dien kenden".
„Ja, dat wou ik ook, maar ik :al het
papier vanavond eens heel goed bestudeeren"
zei Jim. „We hebben nu geen tijd, al zal ik
vroeger of later wel ontdekken, wat het
beteekent".
Na nog eenig over en weer gepraat werd
het papier opgeborgen en gingen allen het
bosch in, hopende dat wanneer Quick in een
val geraakt was, zij hem zouden vinden.
Zij zochten heel ijverig, doch het was ook
ditmaal zonder succes. Toen het tijd .verd
naar de Instuif terug te keeren, hadden zjj
nog niet het geringste spoor van hun vier-
voetigen vriend ontdekt.
,,'t Is vreesöljjk! Ik geloof vast, dat hjj
óf geetolen is, óf zich ergens op het terrein
van Boschwjjk ophoudt", zei Jim, terwijl zjj
weer naar huis reden. „Ik won, dat we daar
nog eens konden gaan zoeken".
„We hebben vanmorgen het heele terrein
afgezocht zonder hem te vinden. Als hg er
was, zonden wjj hem toch gezien moeten heb
ben", zei Bob. „Het kan zjjn, dat Vader
gelijk beeft en het blaffen uit het dorp
kwam".
„Ja, 't zou kunnen, maar ik dacht, dat
het veel dichter bjj klonk" ,zei Rudolf op
het oogenblik, dat zij de oprijlaan van de
Instuif inreden. „We kunnen er nog we!
een3 gaan kijken", zei hjj tegen Bob, die
naast hem reed. ,,'t Zal het beste zjjn er
vooreerst niets van te zeggen ,waat het is
niets voor de meisjes".
„En?" vroeg Tante Lize, zoodra het vijftal
binnenkwam. „Hebben jullie Quick gevonden
of iets van hem gemerkt?"
„Nee, Tante, niets!" antwoordde Jenny
op gedrukten toon. „Ik ben bang, dat er iets
vreeseljjks met onzen armen Quick gebeurd
is. Als hem niets overkomen was, zou hij na
tuurlijk al lang terug zijn".
„Verlies den moed nog maar niet, lieve
kina. Ik geloof zeker, dat hij terugkomt op