Memans rots
STER-TABAK
bir
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 18 Juni 1929
Derde Blad
No. 21243
Het Witboek over de verhouding
NederlandBelgië
WAT DE PERS ZEGT
FEUILLETON.
J.» X R. Ct." is van meeding, dat „wie
beseheiden kennis neemt, helaas
den indruk krijgt, dat het groote
gttuk door al deze papieren ontbocze-
;:n der oploesing ook maar iets nader
(acht is"
g, wat de hoofdpunten aangaat, fedtc-
naar één onderdeel, waarón de weder
ge pleidooien en antwoord-irota's pa-
j loopen ten opaidhte waarvan boven
Beden den Moerdijk hetzelfde „begi*.
Tordt beleden: de verzakeringen over
(«r, dat iil beide landen geen wensoh
Ddiger gekoeatea-d wordt, dan door een
(Jigend accoord voor een vriendschap-
le, innige verstandlhouding tusschen de
e landen eem hechte basis te verkrij
ger gaat de overeenstemming af-
fj dap van enkele zeer kleine bijkom-
Iden, als b.v. een regeling ter voor-
van dubbele belastingheffing en
re onderwerpen van diergelijken aard
i«t. De gelieven blijven elkaar uit de
toewuiven. Van elkaar erkennen
meugen ze niet, maar bij eükaar deu-
k niet. Zoodra zij elkaar nader hun
ittingen uiteenzetten, staan zij vier-
tegenover elkaar.
i blad brengt enkele speciale punten
regeling van de afwatering van
aieren en Zeeuwsoh-Vlaanderen onder
van wederke erighokl wordt als een
stkoming aan Nederland voorge-
i Aanpassing van douane-form&Utei-
un de bijzondere behoeften van Bei«-
fa Nederland evenzeer. Dergelijks een
fng dubbele heffingen van directe
ding voorkomen zal. Zoover gaat deze
eve en eenzijdige voorstelling va.n
e, dat verbetering van de waterver-
ttig Luik-Maastricht als een volstrekt
flandsdh belang voorgesteld wand#,
„offer" van de zijde van België, dat
aou kunnen worden gebracht bij el-j
üge inwilliging door Nederland van
knaal AntwenpenHolLandsch Diep!
odra gaat het echter niet ora onder-'
eo, waaraan blijkens de geschiedenis
het fcraefcaat van 1935 in Nederland
seor wordtt gehecht, erf de Belgische
ring maakt reserves. Zoo b;v. ten aan
un de regeling van het loodswezen
fe Schelde.
een punt mogen wij noemen: hei
6 GentTevneuzen. Ook te dien aan
neemt de' Belgische nota* weer den
aan van de .zoetsappigste Welwillend
„De Belgische regëeringis bereid
den wensdh van Nederland een groo-
uodeel in de kosten van dit kanaal
it te nemen", maar aan die bereid-
sordt dë voorwaarde verbonden, dat
beheer van het kanaal dan toever-
zal worden aan een commissi e,
og aan die, welke in het hractaat van
roorzien was voor de Schelde. Waar
lus de gehëele concessie weer in hcV
«rzLTikt.
„N.R..C." besluit haar beschouwing
België verlangt is feitelijk geen her
ig meer van hot tractaait van 1839,
ten heel nieuwe naai- nieuwe Belgi
schen ontworpen scheidingsakte.
tegenover moot Nederland een non
•ïius blijven stellen'.
Ikatgeloopen, maar nog wel vlot le krij-
lis de meening van „Het Vaderland''
Ide Ned. Belgische onderhandelingen.
Iwt verder het Witboek betreft spreekt
(b'ad van „processtukken", hetgeen het
V'Sl toelicht:
s inderdaad naar onïen zin in vrijwel
lakken over de Nederlandsch-Belgische
quaeslie te veel, dat aan pleidooien doet den
ken. Het lijkt wel, of om deze heele zaak de
atmosfeer van de conferentie van Londen is
blijven hangen, waar de groote mogendheden
vergaderd waren om de scheiding der beide
deelen van het Koninkrijk der Vereenigde
Nederlanden te regelen. Is hel voor Neder
land en voor België beide niet wenschelijk,
dat er met die traditie eens en voor altijd
gebroken wordt? Zij lijkt ons niet waardig
van twee staten, die tusschen de groote en
de kleine mogendheden in slaan. In 1919
heeft België die traditie vernieuwd, maar de
geschiedenis der laatste tien jaren moet de
regeering te Brussel toch at hebben doen in
zien, dat er voor haar daarmede niet veel ts
winnen valt. In haar nota van 28 Mei nl.
spreekt ze desondanks nogmaals over een
eventueele inlernaüonaüseering van de
quaeslie, hoewel zij er aan toevoegt, dat zij
een minnelijke schikking tusschen de beide
landen toch ook verkieslijk acht. Er zou in
derdaad door zulk een internationaliseering
niets te winnen zijn. de aangelegenheden,
waarover het gaat, zijn immers van veel te
ingewikkelden aard om, lussehen twee sou-
vereine stalen, ooit anders geregeld te kun
nen worden dan door overeenstemming van
beider goeden wil. Of denkt men soms. dat
Nederland als een soort van generaliteits
land van de groote mogendheden of van
sommige groote mogendheden ten voor-
deele van België beheerd zou kunnen wor
den? Er zal wel geen enkele groote mogend
heid zijn. die op dergelijke plannen in ernst
zou willen ingaan. Als België tóch die rich
ting uitgaat, kan men met zekerheid voor
spellen, dat er een nieuwe tienjarige periode
van vruchtelooze onderhandelingen aan
vangt.
Heel anders echter slaat de zaak er voor,
als liet lussehen Brussel en Den Haag ein
delijk lot onderhandelingen komt, zooals
past lussehen twee zelfstandige stalen, die
uitsluitend Gebonden zijn - en „niet meer
dan al de andere door de begrippen van
hlgcmeene solidariteit lussehen de volkeren,
welke liaar orgaan heeft in het Geneefsche
instituut. Dan behoeft hij den tegenwoordi-
£en stand der zaken een accoord waarlijk
niet meer zoo lang uit te blijven en dan zal
dit voor beide partijen alvast het voordeel
opleveren om dc behandeling van de con
flicten hunner onderlinge belangen eens en
voor altijd le onttrekken aan wat wij noem
den „de atmosfeer der Londensche confe
rentie". Dan zal er niet langer dienen ge
pleit te, .wordenr maar kan het tot zakelijke
besprekingen kómen van al wat tot den po*
litjekeij, economischen en algemeen cuJlu-
reelen bloei van beide volkeren kan bij
dragen.
Het „Hbld." zegt o.a.Er is een rustpunt
bereikt. Beide standpunten zijn wederom zui
ver tegenover elkaar gesteld. Alen kan consta
te eren, dat ze elkander eenigszins zijn gena-
'éerd. Waren er geen verkiezingen in het
zicht, dan zou op de Belgische nota van
2b Mei, een uitvoerig Nedevlandsch ant
woord zjjn gevolgd".
Het blad maakt er bezwaar tegen ,dat bij
de onderhandelnigen de Wielingenkwestie is
opengelaten. „Conflicten in West-Europa",
zoo schrijft het, „blijven ondanks Locarno en
Genève helaas nog steeds denkbaar, conflic
ten, waarbij de regelen van het nieuwe
volkenrecht niet in acht worden genomen.
Onze voorbereiding op eventueele handhaving
onzer onzijdigheid gaat van dezen staat van
zaken uit. Maar dan behooren wij ook een
vraagstuk als dat der Wielingen niet open
te laten".
Wat de Antwerpen-Rijn-kwestie aangaat,
lezen wij
,,De rustperiode, die thans in de onderhan
delingen is gevallen, biedt een schoone ge
legenheid om een bestaand project, bet plan
van Konijnenburg, aau een onderzoek te
onderwerpen. De beide regeeringen willen
daarmede niet komen, omdat bij besprekingen
van dezen aard degeen, die een dergelijk
tusschenvoorstel doet ,bet gevaar loopt, dat
men bij de verdere onderhandelingen van dit
tusschenvoorstel uitgaat. Degeen, die hel
voorstelt, komt dus in het nadeel. Het plan
zou dus alleen een kans nebben, als het,
als hel ware door de openbare meaning werd
opgedrongen aan beide regeeringen. Dat is
allerminst ondenkbaar".
„De grootste moeilijkheid isBelgië's
denkbeeld, dat het als recht van ons kan
eisohen, wat, naar wrj meenen, alleen in
onderling overleg door België van Neder
land kan worden verkregen.
Wij vreezen dat verdere besprekingen daar
over niet tot direct resultaat leiden".
Het blad geeft echter de hoop niet op,
„dat de Belgische regeering, indien zij da
zaak op juridisch terrein wil brengen, daar
voor den weg zal kiezen, dien het nieuwe
Volkenbondsrecht logisch aanwijst: den weg
naar het Permanente Hof".
„De Standaard" constateert, dat de Belgi-
cche regeering de rechtskwestie ontwijkt.
Maar, zoo gaat het blad verder: „Niet Neder
land heeft de rechtskwestie naar voren ge
bracht. Integendeel, wft hebben juist ge
zegd: laat die netelige punten rusten: Laat
ons liever als goede buren eens praten en
zien wat wij doen kunnen".
„Maar België heeft de stelling geponeerd:
Alles wat wij verlangen, mogen we vragen
als ons van rechtswege, op grond der ver
dragen, toekomende",
„Als ge de zaak zóó stelt, zoo klonk het
teen in Nederland weer, dan moet de rechts
vraag maar eerst worden opgelost. Dan
moet eerst maar eens uitgemaakt waartoe
we, krachtens de bestaande verdragen, ver
plicht zijn".
„Het schijnt nu wel duidelijk, dat België
óien weg niet uit wil. Dat men daar veeleer
wensoht, dat de zaak weer ter hand genomen
zal worden door hen, die in 1919 zich er
mee bezig hielden of door den Volkenbond".
Het blad waarschuwt tegen deze op
vatting.
„Men kan betoogen, gelijk België ongeveer
deed, dat de oude verdragen liet recht
geven op files wat het verlangt. Dan kan
een politieke instantie geen uitkomst bren
gen. Dan is er alleen plaats voor recht
spraak of arbitrage. Dan is dus België's
vingerwijzing naar een internationale oplos
sing eenvoudig niet op haar plaats. Politieke
organen moet men niet met rechtspraak be
lasten. Ze zijn er niet competent voor".
„Men kan ook de herziening der bestaande
verdragen in gemeenschappelijk overleg aan
oe orde stellen en het in grammen afwegen
van wederzftdsche rechten en plichten aan
cnpactrische pluizers overlaten. Doet men dit,
dan zqn fo itiek? ins an '.ie', a's waarnaar door
België werd heengewezen, ten eenenmale
overbodig".
„De Maasbode" schrijft onder den titel:
„De stukken op tafel", o.m. het volgende:
Wij herhalen met volle overtuiging onze
meening. onze hoop en onze verwachting,
dat op hetgeen Nederland thans biedt, op
den duur, bij rustige bezinning, overeen
stemming, beide volken bevredigend, mo
gelijk is.
En dal oogenblik, waarnaar ieder, die
hel met de betrokken naties goed meent, vol
verlangen uitziet, zal vermoedelijk te eer
der aanbreken, naar gelang men zich met
te grooter zorg van alle, vooral eenigszins
scherpe, polemiek zal onthouden.
De toestand is ernstig, een oplossing moet
er komen. Weldra zal vermoedelijk een
nieuwe regeering het bewind in handen
nemen. Bij de formatie van het nieüwe
kabinet zal de verhouding met België een
punt van beslissend belang moeten uit
maken.
Welnu, laten wij voorloopig deze betreu
renswaardige quaestie in vertrouwen over
aan het komend kabinet, slechts op ééne
zaak bedacht: een moeilijke oplossing niet
hachelijker te maken door het onnoodig
en onnuttig wekken van verbittering. Eén
ontijdig en ontactisch woord kan zooveel
bederven.
RECLAME.
6813J
J&eAeert niet-rcohers
Onze Zuiderburen kunnen in ieder geval
hiervan volkomen overtuigd zijn: geheel
Nederland kent geen andere wensch dan
de meest spoedige, dc meest afdoende, de
meest hartelijke overeenstemming tusschen
onze beide, stamverwante op elkaar zoo
zeer aangewezen volkeren.
„Het Volk" komt tot de conclusie, dat do
Nëderlandsch-Belgische onderhandelingen
totaal zijn vaslgeloopen.
„Hiermee is niet gezegd, aldus het bi ad.
dat de nota-wisseling uilsluitend onbevredi
gend is. Op verschillende punten beteeker.i
zij zonder twijfel een stap vooruit. Allerlei
•lastige bijzaken, die even zoovele hinderpa
len waren voor de totstandkoming van het
eerste verdrag treft men in deze nola's niet
meer aan en zijn dus blijkbaar allengs
onder de tafel geraakt. Zoo verneemt men
niet meer van een Belgischen wensch om
het recht te krijgen Antwerpen tot oorlogf-
haven le maken en evenmin van de „casus-
bel li "-verklaring, die in do toelichting van
het vorig verdrag zooveel slof opwierp, de
verbintenis der Nederlandsche regeering, op
verlangen van de Belgische, om elke grens-
schennis als reden Lot oorlog te beschou
wen Ongetwijfeld maakt het wegvallen van
deze en dergelijke bezwaarlijkheden de ver
dere onderhandelingen gemakkelijker en
waar dit even zoovele punten zijn, die Bel
gië liet vallen, is het begrijpelijk, dat, wat
reeds te voren van de nota-wisseling uit
lekte, in het buitenland veelal een gunstigm
indruk omtrent België's verzoeningsgezind
heid wekte."
Wat. echter de hoofdzaak betreft, de ver
binding tusschen Antwerpen en den Rijn,
maken volgens „Het Volk", beide regeerin
gen den indruk, dat zij geen van beide den
eersten verderen stap tot toenadering willen
doen. Als overslimme kooplui wachten zij
op elkaar. En het beroemde „prestige", dat
al zooveel kwaad in internationale verhou
dingen heeft aangericht, speelt ook stellig
zijn rol."
„Dit is niet de geeslesgesleldheid, waarin
twee landen het eens kunnen worden. Voor
een oplossing moet er aan beide zijden in
schikkelijkheid zijn, werkelijk ernstige in
schikkelijkheid. ook op de hoofdzaak. Het is
niet voldoende, dat men zegt een oplossing
ernstig te willen, men moet dien ernstigen
wil ook met daden durven toonen. Die durf
schijnt ons aan weerszijden te ontbreken."
„Maar er moet een oplossing komen. Een
goede verhouding tusschen de beide landen
is een dringende noodzakelijkheid, voor hen
allebei, ook voor het geheel der Wesl-
Europeesehe verhoudingen, ook laat ons
■het maar ronduit zeggen voor een kans
op welslagen van internationale ontwape
ning."
Tot slot een Belgische en Franec'he
uiting
De „Indépendance Beige", het blad van
Hy.ma.ns geeft zijn indruk oven- het grijs
boek o.m. ale volgt weer:
„De indruk, dien men krijgt bij 't lezen
van he^t grijsboek is ongelukkiglijk zeer
juist: da.t Nederland zich gedurende tien
jaar heeft beziggehouden met een teleur
stellende beunhazerij en dat het steeds
nieuwe concessies eischte waar gelang het
de portee vermin derde van de voor deel en
welke het België gaf om daarna te eindi
gen met België het tracée voor te stellen
van een Antwerpen-Dordvecht-kanaal, dat
is opgevat als een sabotage van onze toe
komstige verbindingen met den Rijn.
„Het toppunt woi'dt bereikt waar Neder
land in zijn laatste mota alles weer van
meet af aan in kwestie brengt. Nederkaa
schijnt het Nederlandsch-Belgasch geschil
alleen maar te beschouwen als een kwestie
van interpretatie van bestaande traktaten,
dus een louter juridische, die het wil laten
Uitmaken door een beroep op de basis van
het recht, bij het internationaal gerechts
hof. „Dit is iu strijd met alle logica, dit is
een nieuwe uiting van den wil van Neder
land, om niet tiert, een oplossing to ge
raken.
Nooit zal België het standpunt van be
doelde nota kunnen aanvaarden, dat zou
neerkomen op een terugkeer op alles wat
sedert 1919 werd aangenomen en op do
Parijsche beslissing van dc voornaamste
geassocieerde en geallieerde mogendheden,
welke decisie door Nederland en door Bel
gië werd aangenomen en die hierop neer
komt, dat de traktaten van 1839 niet meer
in overeenstemming zijn met de huidige
omstandigheden en dat zij moeten her
zien worden in het. ensemble van hun be
palingen
België, dat de grens der concessies heefts
bereikt, zafl met vertrouwen dc nieuwe
phase der onderhandelingen met. Neder
land afwachten en het kan er hcusch niets
aan doen, als Nederland zich daarmede
niet zal kunnen feliciteer en."
De „Temps" concludeert:
„Het i« to vreezen, dat. dit ge
schil, dat kwesties raakt, die essentieel
zijn voor de conomische ontwikkeling dor
beide landen, op den duur een ernstige
malaise zal veroorzaken in de verhouding
lussehen twee volken, die als het ware ge
schapen zijn om elkander te begrijpen, en
die elkander op ieder gebied nader behoor
den to komen". De weigering dor Eerste
Kamer om een accoord te ratificceren, daL
dei toenmalige Nederlandsche regeering be
vredigend achtte, noemt het blad eon poli
tieke fout.
Dc „Temps" zegt ten slotte, dat België lot
dusver blijk heeft geven van veel goeden wil
om het c'ens le worden met Nederland.
Zooals do zaak nu staat, ziet het blad niet
in, hoe eeii hervatting der directe onderhan
delingen nut kan hebben. Als het geschil op
een internationaal plan moet worden ge
bracht, aldus het blad, dan ziet het er naar
uit, dat alleen het inroepen van arbitrage of
een beroep op den Volkenbondsraad den
weg kan banen Tiaar een oplossing, wolke
op billijke wijze de rechten en belangen der
be id o landen waarborgt.
RECLAME.
DEN HAAG, ROTTERDAM,
Alléén Hofweg 6. Hoogstr. hoek Spui.
6618
Naar het Engelsch van
A. T. QUILLERCOUCH.
zal ik een beschrijving geven van
I*'we bedrijf? Zij. die Francesca lezen,
rhetis gedrukt en uitgegeven, kunnen
f Ken denkbeeld maken van dc geest-
r««jj avond in het Coliseum. Voor den
r15 het een geraamte; voor ons, die het
n ffas het bekleed met vlee9ch en
Fvoor mij, zelfs nu ik het gezien heb
rj overlees, voel ik weder de inspiratie
i wonderen hemel, zoo waar, zoo tee-
laatste acte was een wonder van
en ontroering. Ik zag oude rnen-
l 5rhkken en jonge menschen het hoofd
•J om de ontroering te verbergen, die
|Jel konden onderdrukken. Ik zag het
'•d&t gekomen was om kritiek uit te
beven en in tranen uilbarsten.
zal een man met grijzo haren te
E* a'9 een kind. Achmaar waarom
L Vo°rlgaan? Niemand, die Clarissa
j/ eens gezien, heeft, kan haar ooit
k'Au^6 ^aar ?ez^eil heeft, kan er zich
van maken,
jld gebogen voor de hulde hem ge-
"te laatste bloemen waren haar toe-
i !1' laatste hoera's waren ver-
wij het strand opliepen teza
men. De straat was in een dikken Novem-
bermist gehuld. De mist was zoo dicht, dat
de lantaarns, de winkelramen een oogen
blik als men er vlak bij was. een flauw licht
verspreidden en dan weer verdwenen en
ons in Egyptische duisternis achterlieten. Ik
kon natuurlijk niet hopen Clairo dien avond
te zien en Tom was te eenvoudig en te be
scheiden, om dien avond, haar zijn geluk-
wensch aan te bieden. Hij zou tot den vol
genden morgen wachten. Wij waren beiden
te zeer onder den indruk van het laatste too-
neel, dat wij pas hadden bijgewoond om veel
te kunnen spreken en daarenboven was
het of die dikke mist ons op de kee! ging
zitten.
Zelfs in die sombere omgeving voelde ik
dat Tom's gang veerkrachtig was. Hij be
wandelde reeds in zijn verbeelding een pad
vol liefde en roem. Hoe kon ik het hart heb
ben het hem te vertellen? Hoe zou ik den
lauwerkrans kunnen doen verwelken die
zijn voorhoofd zou versieren?
Tom was de eerste om het stilzwijgen te
verbreken.
..Jasper, heb je ooit iemand gezien of ge
hoord die met haar te vergelijken is? Kan
een man iets ap<Jefs doen dan haar aanbid
den? Als zij de rol niet op zich genomen had
zou „Francesca" uitgefloten zijn. Dat weet
ik. dat zag ik en nu zal ik beroemd worden,
misschien."
„Beroemd," ging hij voort in zijn alleen
spraak. „Drie maanden geleden zou ik mijn
laatsten droppel bloed gege n hebban voor
roem; en nu. zonder Clarissa, zou roem
spotternij wezen. Denk je dat ik eenige kans
zal hebben, de geringste kans?"
Hoe kor» ik hem antwoord geven? De
mist belette mij een woord te uiten en Tom.
die mijn stilzwijgen verkeerd uitlegde, dacht
dat het zijn vonnis was dat. ik niet wou uit
spreken.
„Neen, denk je van niet? Natuurlijk; en
je hebt grool gelijk Succes heeft mij be
dwelmd, geloof ik. Ik ben daar niet aan go-
wend!" Hij lachte, maar het was een
vreugdelooze lach.
En toen. in een plotseling veranderde
stemming, nam hij mijn hoed van mijn
hoofd en zette er den zijne op.
„Wij zullen van karakter ruilen," zei hij,
„zooals Falitaff en prins Hal, en ik zal mij
zelf de les lezen over de ijdelheid van men-
schelijke verlangens. Jij moet voor mij gaan
staan en ik zal voor mijn vader spelen. Hë.
Jasper!"
„Goed. hier sta ik.' 'zei ik, blij dat ik hem
afleiding kon geven.
„Welnu dan, ik ken u, ge zijl Thomas
Loveday. een doodarme straatauleur, een
letterkundig man, ja, maar zou je daardoor
een koningin tot bruid kunnen krijgen?
Dwaasheid! niets dan dwaasheid!"
Al deed hij zich nóg zoo vroolijk voor. er
klonk een wanhoopsklank in die slem, een
klank van bitteren spot.
„Ja. het succes heeft mijn zwak hoofd
kwaad gedaan. Ik geloof dat ik krankzinnig
ben geworden!
Wat was dat? Ik zag een gedaante op
springen van vlak voor onze voeten en ik
zag Tom de hand slaan tegen zijn borst. Tk
hoorde schuifelen, vloeken en toen ik voo*-
uit sprong een flauw schitterend iets on
Tom viel met een zucht achterover in mijn
armen. Dat was alles. In een oogenblik was
alles gebeurd. Neen, niet alles; want toen il;
mijn vriend opnam en zijn gezicht asch-
grauw zag worden in de duisternis, zag ik
ook nog iets anders: ik kon mij niet vergis
sen in hetgeen ik zag; één oogenblik zag ik
en gezicht dat ik kende: een gezicht dat ik
nooit zou vergeten tot mijn dood toe het
gezicht van Simon Colli ver.
Eén oogenblik en voordat ik hem kon ver
volgen. voordat ik kon gillen of zijn naam
uitspreken, was hij verdwenen in do duister
nis, hij was weg.
HOOFDSTUK VII.
Hoe Claire naar den schouwburg ging
en hoe zij den Gouden Gesp zag.
Tom was stervende. Zijn verklaringen
waren opgeschreven en onderteekend met
zijn zwakke hand. de dokter had zijn oor
deel en verklaring uilgesproken en mijn
vriend lag te bed en wachtte den dood af.
Het mes had zijn hart niet getroffen, maar
vlak bij het hart, de inwendige bloeduitstor
ting was doodelijk en er was geen hoop hem
te redden. Hij wist het en ofschoon de reden
van dien lafhartigen moord een geheim voor
hem was, deed hij weinig vragen, maar zag
zijn lot in het aangezicht met zijn ouden
jongepsachtigen moed. En ook in dc oogen,
waarmee hij mij aanzag, las ik diezelfde
oude liefde van toen wij jongens waren.
Eens slechts, sedert zijn vonnis geteekend
was, bewogen zijn lippen en fluisterden
haar naam. Ik had haar laten roepeneen
kort briefje slechts met de woorden: „Tom
is stervende en wou u graag spreken." En
terwijl wij wachtten, zat ik met de hand
van mijn vriend in de mijne en was vervuld
met mijn eigen sombere gedachten.
Ik begreep, dat hij den slag gekregen had
die voor mij bestemd was en dal dit geheim
zoowel als die andere aanval aan den in
gang van het speelhol in verhand stonden
met den Gouden Gesp en den Grooten Ro
bijn. Wat dit geheim ook mocht wezen, de
gele vrouw wist er van af en bewaarde het
onder het schitteren van die vrceselijke
oogen. Zij was het, die Simon Colliver het
moorddadig mes in de hand had gegeven.
Bitter verwenschte ik dc dwaasheid, dat ik
door mijn ondoordachte woorden mijn
vriend had opgeofferd. Hoe hartstochtelijk
zelfs te midden van mijn droefheid, dankte
ik den hemel dat door Collivers vergissing
Tom was getroffen en niet ikl En toch, welk
een troost! Ik had daar moeten liggen en
niet hij. Hij had zijn leven gegeven voor
zijn vriend, een vriend, die hem ook reeds
zijn geliefde ontstolen had. O, valsche, ver
raderlijke vriend!
In mijn gevoel van vernedering, wou ik
mijn hand afnemen van de zijne, maar hij
weerhield mij door een zacht drukken van
zijn hand en een blik vol zacht verwijt. Zoo
lag hij daar en ik zat naast hem en wij bei
den wachtten totdat Claire zou komen of
de dood.
Een lik aan de deur. Tom hoorde het en ik
zag een licht schijnen in zijn oogen, een
blik van ouuitsprekelijke vreugde. Tn ant
woord op zijn blik liet ik zijn hand lo9 en
trad haar (e gemoet.
„Clairo hoe kan ik je danken, dal je zoo
gauw gekomen bent?"
„Hoe is het gekomen?"
„Hij is vermoord!" zei ik. „Laaghartig
vermoord, gisteravond toen hij van den
schouwburg naar huis ging."
Zij scheen mij verder te willen vragen,
maar zij deed het mof en vroeg alleen:
„Heeft hij na-ar mij gevraagd?"
(Wordt vervolgd).