Memans rots STER-TABAK bir Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 18 Juni 1929 Derde Blad No. 21243 Het Witboek over de verhouding NederlandBelgië WAT DE PERS ZEGT FEUILLETON. J.» X R. Ct." is van meeding, dat „wie beseheiden kennis neemt, helaas den indruk krijgt, dat het groote gttuk door al deze papieren ontbocze- ;:n der oploesing ook maar iets nader (acht is" g, wat de hoofdpunten aangaat, fedtc- naar één onderdeel, waarón de weder ge pleidooien en antwoord-irota's pa- j loopen ten opaidhte waarvan boven Beden den Moerdijk hetzelfde „begi*. Tordt beleden: de verzakeringen over («r, dat iil beide landen geen wensoh Ddiger gekoeatea-d wordt, dan door een (Jigend accoord voor een vriendschap- le, innige verstandlhouding tusschen de e landen eem hechte basis te verkrij ger gaat de overeenstemming af- fj dap van enkele zeer kleine bijkom- Iden, als b.v. een regeling ter voor- van dubbele belastingheffing en re onderwerpen van diergelijken aard i«t. De gelieven blijven elkaar uit de toewuiven. Van elkaar erkennen meugen ze niet, maar bij eükaar deu- k niet. Zoodra zij elkaar nader hun ittingen uiteenzetten, staan zij vier- tegenover elkaar. i blad brengt enkele speciale punten regeling van de afwatering van aieren en Zeeuwsoh-Vlaanderen onder van wederke erighokl wordt als een stkoming aan Nederland voorge- i Aanpassing van douane-form&Utei- un de bijzondere behoeften van Bei«- fa Nederland evenzeer. Dergelijks een fng dubbele heffingen van directe ding voorkomen zal. Zoover gaat deze eve en eenzijdige voorstelling va.n e, dat verbetering van de waterver- ttig Luik-Maastricht als een volstrekt flandsdh belang voorgesteld wand#, „offer" van de zijde van België, dat aou kunnen worden gebracht bij el-j üge inwilliging door Nederland van knaal AntwenpenHolLandsch Diep! odra gaat het echter niet ora onder-' eo, waaraan blijkens de geschiedenis het fcraefcaat van 1935 in Nederland seor wordtt gehecht, erf de Belgische ring maakt reserves. Zoo b;v. ten aan un de regeling van het loodswezen fe Schelde. een punt mogen wij noemen: hei 6 GentTevneuzen. Ook te dien aan neemt de' Belgische nota* weer den aan van de .zoetsappigste Welwillend „De Belgische regëeringis bereid den wensdh van Nederland een groo- uodeel in de kosten van dit kanaal it te nemen", maar aan die bereid- sordt dë voorwaarde verbonden, dat beheer van het kanaal dan toever- zal worden aan een commissi e, og aan die, welke in het hractaat van roorzien was voor de Schelde. Waar lus de gehëele concessie weer in hcV «rzLTikt. „N.R..C." besluit haar beschouwing België verlangt is feitelijk geen her ig meer van hot tractaait van 1839, ten heel nieuwe naai- nieuwe Belgi schen ontworpen scheidingsakte. tegenover moot Nederland een non •ïius blijven stellen'. Ikatgeloopen, maar nog wel vlot le krij- lis de meening van „Het Vaderland'' Ide Ned. Belgische onderhandelingen. Iwt verder het Witboek betreft spreekt (b'ad van „processtukken", hetgeen het V'Sl toelicht: s inderdaad naar onïen zin in vrijwel lakken over de Nederlandsch-Belgische quaeslie te veel, dat aan pleidooien doet den ken. Het lijkt wel, of om deze heele zaak de atmosfeer van de conferentie van Londen is blijven hangen, waar de groote mogendheden vergaderd waren om de scheiding der beide deelen van het Koninkrijk der Vereenigde Nederlanden te regelen. Is hel voor Neder land en voor België beide niet wenschelijk, dat er met die traditie eens en voor altijd gebroken wordt? Zij lijkt ons niet waardig van twee staten, die tusschen de groote en de kleine mogendheden in slaan. In 1919 heeft België die traditie vernieuwd, maar de geschiedenis der laatste tien jaren moet de regeering te Brussel toch at hebben doen in zien, dat er voor haar daarmede niet veel ts winnen valt. In haar nota van 28 Mei nl. spreekt ze desondanks nogmaals over een eventueele inlernaüonaüseering van de quaeslie, hoewel zij er aan toevoegt, dat zij een minnelijke schikking tusschen de beide landen toch ook verkieslijk acht. Er zou in derdaad door zulk een internationaliseering niets te winnen zijn. de aangelegenheden, waarover het gaat, zijn immers van veel te ingewikkelden aard om, lussehen twee sou- vereine stalen, ooit anders geregeld te kun nen worden dan door overeenstemming van beider goeden wil. Of denkt men soms. dat Nederland als een soort van generaliteits land van de groote mogendheden of van sommige groote mogendheden ten voor- deele van België beheerd zou kunnen wor den? Er zal wel geen enkele groote mogend heid zijn. die op dergelijke plannen in ernst zou willen ingaan. Als België tóch die rich ting uitgaat, kan men met zekerheid voor spellen, dat er een nieuwe tienjarige periode van vruchtelooze onderhandelingen aan vangt. Heel anders echter slaat de zaak er voor, als liet lussehen Brussel en Den Haag ein delijk lot onderhandelingen komt, zooals past lussehen twee zelfstandige stalen, die uitsluitend Gebonden zijn - en „niet meer dan al de andere door de begrippen van hlgcmeene solidariteit lussehen de volkeren, welke liaar orgaan heeft in het Geneefsche instituut. Dan behoeft hij den tegenwoordi- £en stand der zaken een accoord waarlijk niet meer zoo lang uit te blijven en dan zal dit voor beide partijen alvast het voordeel opleveren om dc behandeling van de con flicten hunner onderlinge belangen eens en voor altijd le onttrekken aan wat wij noem den „de atmosfeer der Londensche confe rentie". Dan zal er niet langer dienen ge pleit te, .wordenr maar kan het tot zakelijke besprekingen kómen van al wat tot den po* litjekeij, economischen en algemeen cuJlu- reelen bloei van beide volkeren kan bij dragen. Het „Hbld." zegt o.a.Er is een rustpunt bereikt. Beide standpunten zijn wederom zui ver tegenover elkaar gesteld. Alen kan consta te eren, dat ze elkander eenigszins zijn gena- 'éerd. Waren er geen verkiezingen in het zicht, dan zou op de Belgische nota van 2b Mei, een uitvoerig Nedevlandsch ant woord zjjn gevolgd". Het blad maakt er bezwaar tegen ,dat bij de onderhandelnigen de Wielingenkwestie is opengelaten. „Conflicten in West-Europa", zoo schrijft het, „blijven ondanks Locarno en Genève helaas nog steeds denkbaar, conflic ten, waarbij de regelen van het nieuwe volkenrecht niet in acht worden genomen. Onze voorbereiding op eventueele handhaving onzer onzijdigheid gaat van dezen staat van zaken uit. Maar dan behooren wij ook een vraagstuk als dat der Wielingen niet open te laten". Wat de Antwerpen-Rijn-kwestie aangaat, lezen wij ,,De rustperiode, die thans in de onderhan delingen is gevallen, biedt een schoone ge legenheid om een bestaand project, bet plan van Konijnenburg, aau een onderzoek te onderwerpen. De beide regeeringen willen daarmede niet komen, omdat bij besprekingen van dezen aard degeen, die een dergelijk tusschenvoorstel doet ,bet gevaar loopt, dat men bij de verdere onderhandelingen van dit tusschenvoorstel uitgaat. Degeen, die hel voorstelt, komt dus in het nadeel. Het plan zou dus alleen een kans nebben, als het, als hel ware door de openbare meaning werd opgedrongen aan beide regeeringen. Dat is allerminst ondenkbaar". „De grootste moeilijkheid isBelgië's denkbeeld, dat het als recht van ons kan eisohen, wat, naar wrj meenen, alleen in onderling overleg door België van Neder land kan worden verkregen. Wij vreezen dat verdere besprekingen daar over niet tot direct resultaat leiden". Het blad geeft echter de hoop niet op, „dat de Belgische regeering, indien zij da zaak op juridisch terrein wil brengen, daar voor den weg zal kiezen, dien het nieuwe Volkenbondsrecht logisch aanwijst: den weg naar het Permanente Hof". „De Standaard" constateert, dat de Belgi- cche regeering de rechtskwestie ontwijkt. Maar, zoo gaat het blad verder: „Niet Neder land heeft de rechtskwestie naar voren ge bracht. Integendeel, wft hebben juist ge zegd: laat die netelige punten rusten: Laat ons liever als goede buren eens praten en zien wat wij doen kunnen". „Maar België heeft de stelling geponeerd: Alles wat wij verlangen, mogen we vragen als ons van rechtswege, op grond der ver dragen, toekomende", „Als ge de zaak zóó stelt, zoo klonk het teen in Nederland weer, dan moet de rechts vraag maar eerst worden opgelost. Dan moet eerst maar eens uitgemaakt waartoe we, krachtens de bestaande verdragen, ver plicht zijn". „Het schijnt nu wel duidelijk, dat België óien weg niet uit wil. Dat men daar veeleer wensoht, dat de zaak weer ter hand genomen zal worden door hen, die in 1919 zich er mee bezig hielden of door den Volkenbond". Het blad waarschuwt tegen deze op vatting. „Men kan betoogen, gelijk België ongeveer deed, dat de oude verdragen liet recht geven op files wat het verlangt. Dan kan een politieke instantie geen uitkomst bren gen. Dan is er alleen plaats voor recht spraak of arbitrage. Dan is dus België's vingerwijzing naar een internationale oplos sing eenvoudig niet op haar plaats. Politieke organen moet men niet met rechtspraak be lasten. Ze zijn er niet competent voor". „Men kan ook de herziening der bestaande verdragen in gemeenschappelijk overleg aan oe orde stellen en het in grammen afwegen van wederzftdsche rechten en plichten aan cnpactrische pluizers overlaten. Doet men dit, dan zqn fo itiek? ins an '.ie', a's waarnaar door België werd heengewezen, ten eenenmale overbodig". „De Maasbode" schrijft onder den titel: „De stukken op tafel", o.m. het volgende: Wij herhalen met volle overtuiging onze meening. onze hoop en onze verwachting, dat op hetgeen Nederland thans biedt, op den duur, bij rustige bezinning, overeen stemming, beide volken bevredigend, mo gelijk is. En dal oogenblik, waarnaar ieder, die hel met de betrokken naties goed meent, vol verlangen uitziet, zal vermoedelijk te eer der aanbreken, naar gelang men zich met te grooter zorg van alle, vooral eenigszins scherpe, polemiek zal onthouden. De toestand is ernstig, een oplossing moet er komen. Weldra zal vermoedelijk een nieuwe regeering het bewind in handen nemen. Bij de formatie van het nieüwe kabinet zal de verhouding met België een punt van beslissend belang moeten uit maken. Welnu, laten wij voorloopig deze betreu renswaardige quaestie in vertrouwen over aan het komend kabinet, slechts op ééne zaak bedacht: een moeilijke oplossing niet hachelijker te maken door het onnoodig en onnuttig wekken van verbittering. Eén ontijdig en ontactisch woord kan zooveel bederven. RECLAME. 6813J J&eAeert niet-rcohers Onze Zuiderburen kunnen in ieder geval hiervan volkomen overtuigd zijn: geheel Nederland kent geen andere wensch dan de meest spoedige, dc meest afdoende, de meest hartelijke overeenstemming tusschen onze beide, stamverwante op elkaar zoo zeer aangewezen volkeren. „Het Volk" komt tot de conclusie, dat do Nëderlandsch-Belgische onderhandelingen totaal zijn vaslgeloopen. „Hiermee is niet gezegd, aldus het bi ad. dat de nota-wisseling uilsluitend onbevredi gend is. Op verschillende punten beteeker.i zij zonder twijfel een stap vooruit. Allerlei •lastige bijzaken, die even zoovele hinderpa len waren voor de totstandkoming van het eerste verdrag treft men in deze nola's niet meer aan en zijn dus blijkbaar allengs onder de tafel geraakt. Zoo verneemt men niet meer van een Belgischen wensch om het recht te krijgen Antwerpen tot oorlogf- haven le maken en evenmin van de „casus- bel li "-verklaring, die in do toelichting van het vorig verdrag zooveel slof opwierp, de verbintenis der Nederlandsche regeering, op verlangen van de Belgische, om elke grens- schennis als reden Lot oorlog te beschou wen Ongetwijfeld maakt het wegvallen van deze en dergelijke bezwaarlijkheden de ver dere onderhandelingen gemakkelijker en waar dit even zoovele punten zijn, die Bel gië liet vallen, is het begrijpelijk, dat, wat reeds te voren van de nota-wisseling uit lekte, in het buitenland veelal een gunstigm indruk omtrent België's verzoeningsgezind heid wekte." Wat. echter de hoofdzaak betreft, de ver binding tusschen Antwerpen en den Rijn, maken volgens „Het Volk", beide regeerin gen den indruk, dat zij geen van beide den eersten verderen stap tot toenadering willen doen. Als overslimme kooplui wachten zij op elkaar. En het beroemde „prestige", dat al zooveel kwaad in internationale verhou dingen heeft aangericht, speelt ook stellig zijn rol." „Dit is niet de geeslesgesleldheid, waarin twee landen het eens kunnen worden. Voor een oplossing moet er aan beide zijden in schikkelijkheid zijn, werkelijk ernstige in schikkelijkheid. ook op de hoofdzaak. Het is niet voldoende, dat men zegt een oplossing ernstig te willen, men moet dien ernstigen wil ook met daden durven toonen. Die durf schijnt ons aan weerszijden te ontbreken." „Maar er moet een oplossing komen. Een goede verhouding tusschen de beide landen is een dringende noodzakelijkheid, voor hen allebei, ook voor het geheel der Wesl- Europeesehe verhoudingen, ook laat ons ■het maar ronduit zeggen voor een kans op welslagen van internationale ontwape ning." Tot slot een Belgische en Franec'he uiting De „Indépendance Beige", het blad van Hy.ma.ns geeft zijn indruk oven- het grijs boek o.m. ale volgt weer: „De indruk, dien men krijgt bij 't lezen van he^t grijsboek is ongelukkiglijk zeer juist: da.t Nederland zich gedurende tien jaar heeft beziggehouden met een teleur stellende beunhazerij en dat het steeds nieuwe concessies eischte waar gelang het de portee vermin derde van de voor deel en welke het België gaf om daarna te eindi gen met België het tracée voor te stellen van een Antwerpen-Dordvecht-kanaal, dat is opgevat als een sabotage van onze toe komstige verbindingen met den Rijn. „Het toppunt woi'dt bereikt waar Neder land in zijn laatste mota alles weer van meet af aan in kwestie brengt. Nederkaa schijnt het Nederlandsch-Belgasch geschil alleen maar te beschouwen als een kwestie van interpretatie van bestaande traktaten, dus een louter juridische, die het wil laten Uitmaken door een beroep op de basis van het recht, bij het internationaal gerechts hof. „Dit is iu strijd met alle logica, dit is een nieuwe uiting van den wil van Neder land, om niet tiert, een oplossing to ge raken. Nooit zal België het standpunt van be doelde nota kunnen aanvaarden, dat zou neerkomen op een terugkeer op alles wat sedert 1919 werd aangenomen en op do Parijsche beslissing van dc voornaamste geassocieerde en geallieerde mogendheden, welke decisie door Nederland en door Bel gië werd aangenomen en die hierop neer komt, dat de traktaten van 1839 niet meer in overeenstemming zijn met de huidige omstandigheden en dat zij moeten her zien worden in het. ensemble van hun be palingen België, dat de grens der concessies heefts bereikt, zafl met vertrouwen dc nieuwe phase der onderhandelingen met. Neder land afwachten en het kan er hcusch niets aan doen, als Nederland zich daarmede niet zal kunnen feliciteer en." De „Temps" concludeert: „Het i« to vreezen, dat. dit ge schil, dat kwesties raakt, die essentieel zijn voor de conomische ontwikkeling dor beide landen, op den duur een ernstige malaise zal veroorzaken in de verhouding lussehen twee volken, die als het ware ge schapen zijn om elkander te begrijpen, en die elkander op ieder gebied nader behoor den to komen". De weigering dor Eerste Kamer om een accoord te ratificceren, daL dei toenmalige Nederlandsche regeering be vredigend achtte, noemt het blad eon poli tieke fout. Dc „Temps" zegt ten slotte, dat België lot dusver blijk heeft geven van veel goeden wil om het c'ens le worden met Nederland. Zooals do zaak nu staat, ziet het blad niet in, hoe eeii hervatting der directe onderhan delingen nut kan hebben. Als het geschil op een internationaal plan moet worden ge bracht, aldus het blad, dan ziet het er naar uit, dat alleen het inroepen van arbitrage of een beroep op den Volkenbondsraad den weg kan banen Tiaar een oplossing, wolke op billijke wijze de rechten en belangen der be id o landen waarborgt. RECLAME. DEN HAAG, ROTTERDAM, Alléén Hofweg 6. Hoogstr. hoek Spui. 6618 Naar het Engelsch van A. T. QUILLERCOUCH. zal ik een beschrijving geven van I*'we bedrijf? Zij. die Francesca lezen, rhetis gedrukt en uitgegeven, kunnen f Ken denkbeeld maken van dc geest- r««jj avond in het Coliseum. Voor den r15 het een geraamte; voor ons, die het n ffas het bekleed met vlee9ch en Fvoor mij, zelfs nu ik het gezien heb rj overlees, voel ik weder de inspiratie i wonderen hemel, zoo waar, zoo tee- laatste acte was een wonder van en ontroering. Ik zag oude rnen- l 5rhkken en jonge menschen het hoofd •J om de ontroering te verbergen, die |Jel konden onderdrukken. Ik zag het '•d&t gekomen was om kritiek uit te beven en in tranen uilbarsten. zal een man met grijzo haren te E* a'9 een kind. Achmaar waarom L Vo°rlgaan? Niemand, die Clarissa j/ eens gezien, heeft, kan haar ooit k'Au^6 ^aar ?ez^eil heeft, kan er zich van maken, jld gebogen voor de hulde hem ge- "te laatste bloemen waren haar toe- i !1' laatste hoera's waren ver- wij het strand opliepen teza men. De straat was in een dikken Novem- bermist gehuld. De mist was zoo dicht, dat de lantaarns, de winkelramen een oogen blik als men er vlak bij was. een flauw licht verspreidden en dan weer verdwenen en ons in Egyptische duisternis achterlieten. Ik kon natuurlijk niet hopen Clairo dien avond te zien en Tom was te eenvoudig en te be scheiden, om dien avond, haar zijn geluk- wensch aan te bieden. Hij zou tot den vol genden morgen wachten. Wij waren beiden te zeer onder den indruk van het laatste too- neel, dat wij pas hadden bijgewoond om veel te kunnen spreken en daarenboven was het of die dikke mist ons op de kee! ging zitten. Zelfs in die sombere omgeving voelde ik dat Tom's gang veerkrachtig was. Hij be wandelde reeds in zijn verbeelding een pad vol liefde en roem. Hoe kon ik het hart heb ben het hem te vertellen? Hoe zou ik den lauwerkrans kunnen doen verwelken die zijn voorhoofd zou versieren? Tom was de eerste om het stilzwijgen te verbreken. ..Jasper, heb je ooit iemand gezien of ge hoord die met haar te vergelijken is? Kan een man iets ap<Jefs doen dan haar aanbid den? Als zij de rol niet op zich genomen had zou „Francesca" uitgefloten zijn. Dat weet ik. dat zag ik en nu zal ik beroemd worden, misschien." „Beroemd," ging hij voort in zijn alleen spraak. „Drie maanden geleden zou ik mijn laatsten droppel bloed gege n hebban voor roem; en nu. zonder Clarissa, zou roem spotternij wezen. Denk je dat ik eenige kans zal hebben, de geringste kans?" Hoe kor» ik hem antwoord geven? De mist belette mij een woord te uiten en Tom. die mijn stilzwijgen verkeerd uitlegde, dacht dat het zijn vonnis was dat. ik niet wou uit spreken. „Neen, denk je van niet? Natuurlijk; en je hebt grool gelijk Succes heeft mij be dwelmd, geloof ik. Ik ben daar niet aan go- wend!" Hij lachte, maar het was een vreugdelooze lach. En toen. in een plotseling veranderde stemming, nam hij mijn hoed van mijn hoofd en zette er den zijne op. „Wij zullen van karakter ruilen," zei hij, „zooals Falitaff en prins Hal, en ik zal mij zelf de les lezen over de ijdelheid van men- schelijke verlangens. Jij moet voor mij gaan staan en ik zal voor mijn vader spelen. Hë. Jasper!" „Goed. hier sta ik.' 'zei ik, blij dat ik hem afleiding kon geven. „Welnu dan, ik ken u, ge zijl Thomas Loveday. een doodarme straatauleur, een letterkundig man, ja, maar zou je daardoor een koningin tot bruid kunnen krijgen? Dwaasheid! niets dan dwaasheid!" Al deed hij zich nóg zoo vroolijk voor. er klonk een wanhoopsklank in die slem, een klank van bitteren spot. „Ja. het succes heeft mijn zwak hoofd kwaad gedaan. Ik geloof dat ik krankzinnig ben geworden! Wat was dat? Ik zag een gedaante op springen van vlak voor onze voeten en ik zag Tom de hand slaan tegen zijn borst. Tk hoorde schuifelen, vloeken en toen ik voo*- uit sprong een flauw schitterend iets on Tom viel met een zucht achterover in mijn armen. Dat was alles. In een oogenblik was alles gebeurd. Neen, niet alles; want toen il; mijn vriend opnam en zijn gezicht asch- grauw zag worden in de duisternis, zag ik ook nog iets anders: ik kon mij niet vergis sen in hetgeen ik zag; één oogenblik zag ik en gezicht dat ik kende: een gezicht dat ik nooit zou vergeten tot mijn dood toe het gezicht van Simon Colli ver. Eén oogenblik en voordat ik hem kon ver volgen. voordat ik kon gillen of zijn naam uitspreken, was hij verdwenen in do duister nis, hij was weg. HOOFDSTUK VII. Hoe Claire naar den schouwburg ging en hoe zij den Gouden Gesp zag. Tom was stervende. Zijn verklaringen waren opgeschreven en onderteekend met zijn zwakke hand. de dokter had zijn oor deel en verklaring uilgesproken en mijn vriend lag te bed en wachtte den dood af. Het mes had zijn hart niet getroffen, maar vlak bij het hart, de inwendige bloeduitstor ting was doodelijk en er was geen hoop hem te redden. Hij wist het en ofschoon de reden van dien lafhartigen moord een geheim voor hem was, deed hij weinig vragen, maar zag zijn lot in het aangezicht met zijn ouden jongepsachtigen moed. En ook in dc oogen, waarmee hij mij aanzag, las ik diezelfde oude liefde van toen wij jongens waren. Eens slechts, sedert zijn vonnis geteekend was, bewogen zijn lippen en fluisterden haar naam. Ik had haar laten roepeneen kort briefje slechts met de woorden: „Tom is stervende en wou u graag spreken." En terwijl wij wachtten, zat ik met de hand van mijn vriend in de mijne en was vervuld met mijn eigen sombere gedachten. Ik begreep, dat hij den slag gekregen had die voor mij bestemd was en dal dit geheim zoowel als die andere aanval aan den in gang van het speelhol in verhand stonden met den Gouden Gesp en den Grooten Ro bijn. Wat dit geheim ook mocht wezen, de gele vrouw wist er van af en bewaarde het onder het schitteren van die vrceselijke oogen. Zij was het, die Simon Colliver het moorddadig mes in de hand had gegeven. Bitter verwenschte ik dc dwaasheid, dat ik door mijn ondoordachte woorden mijn vriend had opgeofferd. Hoe hartstochtelijk zelfs te midden van mijn droefheid, dankte ik den hemel dat door Collivers vergissing Tom was getroffen en niet ikl En toch, welk een troost! Ik had daar moeten liggen en niet hij. Hij had zijn leven gegeven voor zijn vriend, een vriend, die hem ook reeds zijn geliefde ontstolen had. O, valsche, ver raderlijke vriend! In mijn gevoel van vernedering, wou ik mijn hand afnemen van de zijne, maar hij weerhield mij door een zacht drukken van zijn hand en een blik vol zacht verwijt. Zoo lag hij daar en ik zat naast hem en wij bei den wachtten totdat Claire zou komen of de dood. Een lik aan de deur. Tom hoorde het en ik zag een licht schijnen in zijn oogen, een blik van ouuitsprekelijke vreugde. Tn ant woord op zijn blik liet ik zijn hand lo9 en trad haar (e gemoet. „Clairo hoe kan ik je danken, dal je zoo gauw gekomen bent?" „Hoe is het gekomen?" „Hij is vermoord!" zei ik. „Laaghartig vermoord, gisteravond toen hij van den schouwburg naar huis ging." Zij scheen mij verder te willen vragen, maar zij deed het mof en vroeg alleen: „Heeft hij na-ar mij gevraagd?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 9