DE GEFOPTE VOS. EEN PRAATJE MET DE MAAN. te hebben, het doosje openmaakte inhoud zag. it een hoop geld en nog wel zotfn nieuwe gulden er bij 1" riep hij uit. te veel, jongeheer, veels te veel 1" wist hem echter over te halen, dat geschenk voor Jantje in zijn geheel ai. Wat keek de oude man nu blij 1 fees was niet minder in zijn nopjes, loit had hij zoo'n prettig gevoel over ehadNu babbelde hij weer honderd- de wandeling en toen hij thuis keek zijn luchtballon, die al rimpe- te worden, hem toch vriendelijk Was zelfs net, alsof hij hem goed- id toeknikte. de lecge spaarpot in zijn kastje zag treurig uit, want toen Kees naar eek, had hij op eens weer het gezicht ballonnenman vóór zich, zóó als dien morgen uitgezien had. en de ballonnenman waren vanaf [enblik nog grooter vrienden dan zij waren. dat kon toch ook niet anders! ipel stil ar loef nic .SD ijt< rst4 mi door AMBER. taart, hel konijn, lag op de hei en de zich in het zonnetje. „Dat deed op je pels, na al die nattigheid van te dagen," dacht hij bij zichzelf, zou hij ook eens naar eten moeten imzien, want daar was met dien niet veel van gekomen. Maar eerst zich nog wat lekker warm sloven, n hadden het toch eigenlijk nog aad niet op deze wereld, als.... er was Wipstaart met zijn over igen gekomen, toen hij op eens in kromp van schrik voor een scba- Waar kon die vandaan gekomen óór hij den tijd had gehad zich draaien, om de oorzaak daarvan na iren, voelde hij scherpe tanden, die hier in zijn nek hadden vastgepakt, nog niets, maar dat was ook niet De onaangename, doordringende lie hij opsnoof, zei hem al genoeg, had hem te pakken. En hij had juist zitten overdenken, dat konij- l zoo goed hadden op deze wereld! lens kon..hij nu nog zeggen, dal hij ed had gehad. Want nu liep het im af, dat was zeker. Hij had ten nog nooit gehoord, dat een door een angen konijn nog kans had gezien nappen. Dat zou hem dus ook wel lukken. Maar hij wilde het in elk irobeeren. trachtte hij zich los te rukken, at ging heelemaal niet. De vos kneep lig zijn bek nog wat stijver dicht deed erg pijn. Wipstaart kreunde van. je me niet los willen laten, Rein- vroeg hij. „Ik heb je toch nooit wat os pakte hem eerst stevig met zijn •ten beet, vóór hij zijn tanden van deed om te antwoorden: „Dat be- ook niet. Dat moest er nog bij ko- laar ik heb honger en moet toch ook ik dan?" vroeg het arme konijn, moet worden opgegeten, daar zijn 'oor," antwoordde Reinlje onbarm- ik lag nogal net te denken, dat wij, n, het zoo goed hadden!" klaagde de ine. merk jel" plaagde de vos. „Had je nog wat te vertellen? Anders begin "en maar aan mijn diner. Het zou *ijn, je lang in spanning te laten!" f met welk recht vangen jullie ons tf" vroeg Wipstaart, die tijd tracht Innen om na te denken over moge- ting tot ontsnapping, welk recht? Het recht van den natuurlijk," zei Reinaard. „Vossen eenmaal sterker, slimmer en vhkgger soort." oog| ter ben je," gaf het konijn toe, e bent dan ook veel grooter dan ik." >nd root je. zij aD Jein Mo' ie om ij Zeg maantje, wat gluuT je weer vroolijk door 't raaml Zeg, kun je mij werk'lijk goed zien? Ik lig in mijn bedje en 'k kijk ook naar joul Dat vind je wèl prettig misschien! Zeg maantje, als 'i dag wordt, waar ga je dan heen?! En waar kom je 's avonds vandaan? Zeg, weet je, wal 'k ook nog zoo erg graag toch wist; Steek jij soms de sterretjes aan? Gaan jullie, als 't dag wordt, dan daad'lijk naar bed? Of krijg je dan eerst nog wat eten? Toe maantje, vertel 't mij eens gauw in 't geheim. Of.mag ik het soms nog niet weten? R. WINKEL. En met den moed der wanhoop vervolgde hij toen: „Maar je bent heelemaal niet slimmer en zeker niet vlugger." „Wèl heb ik van mijn leven! Jij bent me een brutale!" riep de vos verbaasd uit. „Maar dat mag ik wel Ik houd niet van bangerds. Zou ik je als belooning maar weer loslaten?" „Doe het maar," verzocht Wipstaart zachtjes. „Ja, dat zou je wel willen," zei Reintje. die zich bedacht. „Dan kon jc met recht zeggen, dat je slimmer geweest was dan ik. Daar komt niets van, hoorl En boven dien heb ik gisteren heelemaal niets gege ten. De kip, die ik achterna zat, is me op het laatste oogenblik ontsnapt. „Zie je wel?" plaagde het konijn. „Die is je natuurlijk te vlug af geweest!" „Te vlug af! Het zou wat," bromde Reinaard. „Die lamme kip vloog op het laatste oogenblik over een sloot. En vliegen kan ik nu eenmaal niet." „Ik ook niet," zei het konijn. „Maar ik kan veel harder loopen dan jij." „Dat zou je wel willen. Hoe had ik je dan ooit kunnen pakken?' „Doordat ik heelemaal niet hard liep, maar doodstil hier in de zon lag." „H'm," zei de vos, die niet graag onge lijk bekende, „in elk geval heb ik je ge kregen en dat is voor mij de hoofdzaak." „En toch kan ik veel harder loopen," hield het konijn vol. „Dat denk je maar." „Durf je me loslaten en het probeeren?" daagde Wipstaart zijn overwinnaar uit. Reinaard dacht eens even na. Hij ver kende het terrein eens met zijn oogen. De hei was naar alle kanten open. Hij zou zijn prooi zeker weer te pakken krijgen. Zoo'n jacht was eigenlijk wel spannend. En hij kon toch ook niet op zich laten zitten, dat een konijn harder zou kunnen loopen dan hij, Reinaard de Vos, de roode schrik der omgeving! „Vooruit dan maar," zei hij eindelijk. „Ik zal je loslaten en lot drie tellen om je een voorsprong te geven. Tot straks dus. Ik laat je nu los." Zoodra Wipstaart voelde, dat hij niet lan- vastgehouden werd, ging hij er zoo snel mogelijk vandoor. In zijn heele leven had hij zóó hard nog niet geloopen. „Eén, twee, drie," hoorde hij den vos tellen, die hem meteen met groote sprongen begon te achtervolgen. Lang kon het niet duren, of hij zou den vluchteling hebben ingehaald. Deze verspilde dan ook geen tijd met omkijken. Hij had zijn plan al van le voren vastgesteld. Als hij maar op tijd zijn hol, aan den anderen kant van dat heuveltje bereiken kon, was hij gered. Hij was er al bijna. Met groote sprongen vloog hij tegen de helling op en toen hij boven was, liet hij zich eenvoudig hals over kop naar beneden rollen. Dat ging het gauwste. De vos, die al vlak achter hem was, hield even zijn vaart in om naar dat merkwaar dige schouwspel te kijken. En dat was Wipstaart'9 redding. Want vóór Reintje weer van zijn verbazing bekomen was. had het slimme konijn al een veilige schuil plaats in zijn eigen, zelfgegraven woning gevonden. „Dat is nu de tweede maal in twee dagen, dat mijn prooi me op het laatste oogenblik ontsnapt," bromde de roode roover. ..Als dat zoo door blijft gaan, zal ik nog vege tariër moeten worden!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13