Kees en de Balionnenman door C. E. DE LILLE HOG ER WAARD. 1 „Hoeral" riep Kees, terwijl hij met het dubbeltje, dat hij Moeder afcebedeld had, stijf geklemd in de rechterhand, regelrecht op den ballonnttnman afstapte. „Dag meneer", zei Kees beleefd, „mag ik alsjeblieft zoo'n mooien ballon van u? „Goeien morgen jongeheer", antwoordde de oude Joris, die met zijn ballonnenvoor- raad op zijn vaste plaatsje bij de oude brug stond. „Welke kleur wou u het liefst gehad' hebben?" Maar nu brak het moeilijke oogenblik aan, dat, waarin Kees kiezen moest tus- schen de mooie vurig-roode ballonnen en de niet minder fraaie' hei-blauwe. Dat was niet iels om zoo maar in één oogenblik te beslis sen. Lachend zei Moeder, dat hij zelf kiezen moe9t: zoo'n groole jongen als Kees was kon al best weten, welke kleur hij het mooist vond. Ja, natuurlijk kon hij dat wel, maar tochDie roode schitterde zoo prachtig in het felle zonlicht en die blauwe was nu net een kleur, die Keesje heel mooi vond. Maar die roode deed hem op eens aan Kerst - mis denken, als de huiskamer zoo mooi met roode linten ea Kerstklokken versierd was en du9 Kee9 was nu vast besloten. Hij had zijn keus gedaan en zou er door niets ter weteld meer aJ te brengen zijn. De roode luchtbal lon zou en moest het zijn. „Die rooje alsjeblieft",zei Kees dan ook en de man, die in Keesje's oogen heel rijk was, want anders zou hij toch niet zoo veel van die prachtige ballonnen hebben, maakte handig het touwtje los, waarmee de uitge kozen luchtballon aan de langen stok, dien hij in de andere hand hield, bevestigd was. Met e'en kleur van verrukking hij zag bijna net zoo rood als de ballon keek Kees toe, terwijl Moeder het touwtje van den ballon stevig om zijn pols bond, zoodat het niet ontsnappen kon. Vol trots zwaaide Kees nu met dien arm en de luchtballon huppelde daarbij vroolijk op en neer. „Kijk eens, wat een pret hij heeft!" kon Keesje niet nalaten te zeggen en Moeder voegde er nog aan toe: „Ja, hij is zeker blij, dat hij nu bij jou is". Kees knikte, als had Moeder iets gezegd, dat vanzelf sprak. Even kwam er een wolk voor de zon en werd het dus wat donkerder. Kees, die al bang was, dat het zou gaan regenen, wilde hard naaT huis loopen. Maar juist toen Moe der hem verzekerde, dat dit heusch niet noodig was, kwam de zon al weer lachende door. Kees geloofde stellig, dat ook zij schik had in zijn luchtballon. Thuisgekomen maakt Moeder den ballon aan een spijl van Keesje's witte ledikant vast, zoodat hij niet weg kon. al steeg hij ook bijna tot aan de zoldering. Kees kon hem nu telkens weer opnieuw bewon deren en scheen dit niet moede te worden. Elk oogenblik moest hij er naar kijken, 't ,Wa9 dan ook zoo'n pracht! Dien avond sliep Kees in, gelukkig over het bezit van zijn mooien ballon en 's nachts droomde hij er van. De ballon was plotseling een vliegmachine geworden, die een rei9 om de wereld ging maken. Kees mocht er boven op zitten en de ballon was op eens zoo groot gtworden, dat hij het heelemaal niet grieze lig vond, maar in zijn verbeelding even ste vig zat, alsof hij een plaatsje op den grond had uitgezocht. Hé, wat ging liet heerlijk hoog de lucht in boven kerken en heele' dor pen, steden en bos9chen zweefde hij door het luchtruim. Hij bedacht .op eens, dat hij vergeten had Vader en Moeder goedendag te zeggen, maar zoo heel erg was dat niet, want hij zou in een ommezientje weer terug zijn. De ballon vloog met zóó'n vaart door de lucht, dat die reis om de wereld eigenlijk maar een kleinigheidje was. Plotseling begon de ballon heel snel te dalen, zóó snel, dat Kees nu toch wel bang werd. Boem! daar tuimelde hij met een hevigen schok op de aardel En het gekste was, dat hij juist in zijn bed terecht gekomen was! Maar KeeS was er toch zoo van geschrok ken, dat hij hard begon te huilen. Moeder kwam dadelijk boven en vroeg, wat hem scheelde. Met horten en slooten deed onze Kees nu het verhaal van zijn rei9 door de lucht Moeder glimlachte, liet hem een9 drinken en zei: „Maar Kees, vent, je hebt gedroomdl Wordt nu maar eens heel goed wakker en ga niet weer zoo'n verre rei9 maken en nog wel in je eentje zoo midden in den nacht!" „Kees wreef zich de oogen uit endaar zac hij nog zijn mooien rooden luchtballon rustig zweven boven het voeteneind van zijn bed. Zou het dus werkelijk een droom ge weest zijn? Ja, natuurlijk 1 Dat kon immers niet andei's! Kees moest er nu zelf ook om lachen, 't Was toch ook al te gek. zoo'n reis op zijn eentje hoog door de lucht! Moeder dekte hem weer toe en Kees ging opnieuw onder zeil. Maar ditmaal droomde 3üj niet en toen Moeder een kwartiertje later nog een9 naar hem kwam kijken, sliep hij zóó rustig, dat ze geen oogenblik bang was, dat Kees voor den tweeden keer zoo'n groote reis door het luchtruim ondernomen had. Den volgenden morgen woei het hard, maar Moeder en Kees waren niet bang voor den wind en gingen hun dagelijksche wandeling maken. Toevallig voerde hun weg weer over de brug, waar de balonnenman met zijn rood- en-blauwen voorraad stond. Kees zei hem uit de verte aJ goedendag; ze waren im mers zulke beste vrindenEen luchtbal lon zou hij dien morgen niet krijgen, maar dat hoefde ook niet, want de zijne was nog prachtig en had hem bij het wakker wor den vroolijk aangekeken. Vandaag was een andere jongen, één die in grootte en waarschijnlijk ook in leeftijd niet veel met onzen Kees scheelde, de ge lukkige, die een mooien luchtballon van zijn moeder koopen mocht .Ook zijn keuze viel op een rooden. „Net als ikke gisteren," dacht Kees, maar nauwelijks had hij dit gedacht, of er gebeurde iets vreeselijks: Op eens kwam er een hevige rukwind, juist toen de balionnenman den begeerden luchtballon van den stok wilde losmaken en... gingen alle ballonnen de lucht in. Als verstomd van schrik keek de arme oude man zijn ballonnen na, die al hooger en hooger stegen, steeds kleiner werden en eindelijk slechts een verzameling stippen vormden om in het volgend oogenblik ge heel te verdwijnen. „Hoe kon ik toch zoo dom zijn riep de "oude man met een zucht uit. ,,'t Was de wind, baas!" zei de moeder van het jongetje, dat een ballon had mo gen koopen. „J-ja mevrouw! Maar ik ben mijn bal lonnen kwijt. Och, och, wat spijtig!" jam merde hij. „Geen cent verdien-d vandaag en bovendien nog dit groote verlies!" „Ze zullen nog wel terugkomen," zei Kees in een behoefte oan den man te troosten. „Nee, jongeheer, dat zal wel niet gebeu ren!" antwoordde de man verslagen. „En dat nog wel op den verjaardag van mijn Jantje!" „Wie is Jantje?" vroeg de moeder van Kees nu. „Dat 's mijn kleinzoontje, mevrouw," antwoordde de balionnenman. „Hij zal zoowat even oud zijn als deze jongeheeren. 'k Had zóó gehoopt, dat ik vandaag veel ballonnen verkoopen zou, want dan zou ik van mijn verdienste een cadeautje voor hem hebben kunnen koopen. Jantje is bijna al tijd ziek en woont met zijn moeder bij me in zijn vader is dood, ziet u." Jawel, Moeder begreep het wel: de oude man trachtte voor zichzelven aan den kost te komen door luchtballonnen te verkoo pen, maar eiken cent, dien hij missen kon, werd weggelegd om Jantje het een of an^ dere plezier te doen. En zoo heel veel kon den dat er nooit zijn. Och, och, wat een schadepost toch: al die ballonnen nu op eens weg! Moeder en de andere omstan ders hadden natuurlijk vreeselijk medelij den met den armen ouden man. „Alsjeblieft," zei het jongetje, voor wieti hij juist, vóór het ongeluk gebeurde, een ballon had willen losmaken, en hij gaf hem het dubbeltje, dat hij reeds i ballon in de hand gehad had. „Nee jongeheer, je hoeft niet te be zei de man nog, maar toen de jon aan toevoegde: „Jawel, voor Jantje hij het aangeboden dubbeltje toch baar aan. Moeder en Kees liepen nu door Kees, die anders altijd op zijn wand met Moeder honderduit babbeld stil, opvallend stil geworden. Moeder begreep wel zoowat, wat hem omging, maar zei niets. Kees zijn strijd zelf uitstrijden. Moeder had goed geraden, 't Was net, alsof Kees plotselin jongetjes samen hoorde praten es wel luisteren moest, of hij wilde i Het eerste jongetje zei: „Als je den balionnenman eens er in je spaarpot zat En het tweede antwoordde „Maar dat is veel te veel en dj ik niets meer over." „Er zit één gulden en vijf e cent in", heeft Moeder gisteren zegd." „Dien gulden kan ik toch niet ven; dien mooien, nieuwen gulden 1 immers verleden week van Oom Nk „Jantje zou er zoo blij mee zijl „Ja, maar ik ook en ik kan t maar niet weggeven." „Ook niet aan een arm, ziek j dat jarig is V' „Zou de rest dan niet genoeg Zijn heel wat dubbeltjes en centen, „Maar een gulden, zoo'n mooie is wel tien dubbeltjes of honderd waard", heeft Vader juist gistei tegen mij gezegd." „Hij schittert zoo mooi, vooral a in de zon houdt." „Wat zou de balionnenman er v bunnen koopen voor Jantje 1" 't Was alsof de beide jongetjes voortdurend hoorde praten «d die niet zag, het samen maar niet ef den worden. Toen hij thuis kwam en giDg spel den zij zich wel een oogenblik stil gat hij ze zelfs heelemaal, maar 's avonds in zijn bedje lag en Moet toegedekt had, begonnen ze opniei kwam zeker, doordat de ballon aaD teneind van zijn bed hem verwijte keek. Duidelijk meende Kees te verst: „Als ik Kees was, zou ik m: oogenblik langer bedenken." „Ik ook niet: ik zou mijn spaai| diep in mijn kast wegstoppen." „O nee, zóó 'bedoel ik het niet! hem juist al het geld geven. Wat u arm jongetje als Jantje is, daar 1 zijn „Kan wel wezen, maar..." „Nee, niets geen gemaar. Als K zoo gierig was..." „Wat?!" dacht Kees nu plotselin zegt hij daar en duidelijk hoordi nieuw „Als Kees niet zoo gierig was,. „Gierig wil ik niet zijn!" zei Kees vastbesloten in zichzelf, wipte zijn nam den spaarpot uit zijn kastje keek den mooien, nieuwen gulden, terde in het heldere maanlicht. „Voor Jantje!" prevelde Kees, te Hen gulden en alle dubbeltjes en in een leeg doosje glijden liet. legde hij het doosje onder zijn hoe- en sliep weldra in. Den volgenden morgen "deelde hij zijn besluit mee. Moeder vond prachtig plan en schreef met groot öp het doosje: Van Kees voor Jantje. Dadelijk na het ontbijt gingen zij naar de brug. De balionnenman al, maar hij had eleehts een klein raad ballonnen bij zich. „Al wat verkocht vroeg Moe „Nee mevrouw", antwoordde „Maar ik had niet meer geld om te koopen." Kees had het doosje, 'dat hij d zelf gedragen had, al in zijn b 'duwd en de man kon zijn eigen oog niet gelopven, toen hij, na het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 12