VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD targang Donderdag 6 Juni 1929 No. 23 SéL jii I lil t i i t t i i i i t i lil ZILVERBERK Kj i i ij»" lEngelsch van EDNA LAKE. IVrij bewerkt door LILLE HOGERWAARD. IHOOFDSTUK II. Qnick is weg! oogenblikken stierf het geluid weg. Blijkbaar hadden do verwijderd en waren zij niet lort je in den muur buiten het men. een wonder!" zei Jim. ,,Ik nooit een ander zien uitkomen ofstommen knecht. Maar er Jnderen zijn. Zouden ze wat in leren 1" I eigenaar van het kasteel best meende Bob. „Hij zal toch 1 zijn huis komen en hij heeft ]den dan dien ouden man, al i ook nooit in het dorp. Som- len zelfs, dat hij een massa be- en dat het kasteel van binnen i vervallen is, als het er van It. Misschien waren het wel samen praatten." |vTeemde is, dat we er vroeger gezien of gehoord hebben," ■ijl zij weer hun fietsen beste lden. ,,En we komen hier toca langs in de vacanties." Idat je overal een geheim ach- jen", zei Rudolf nu; ,,en een Ize is daar al heel geschikt zei, dat je een hond hadt. Ik heb 'm nog heelemaal niet waai' zou hij zitten 't Ver- leigenlijk, dat we hem onder lgezien hebben," antwoordde I 'm soms gezien, Jenny?" (sinds Zij dacht een len ging toen voort: ,,Wel ik hem sinda gisteravond niét leb! Wat gek! We waren |en over jullie komst", zei zij ,,dat ik aan niets andera Jme Quick! Laten we maar huis gaan en kijken, of hij |en altijd bang, dat hij hei en in een knip gevangen Jzoo fel op konijnen." |e fox-terriers", zei Rudolf, i vlug naar de Instuif ter |ras dokter Parker thuisgeko- de apotheek gegaan, die It huis lag en met een zij- hoofdweg uitkwam, lat in de zitkamer, toen het |en wervelwind naar binnen Parkers vroegen tegelijk: |ck ook gezieD, Tante?" e! Nu je 't mij vraagt, Her- Jat ik hem vandaag nog niet I bij er niet V' i gisteravond het laatst ge- ry wanhopend uit. „O, als l't bo9ch ia ingegaan, zooals p, loen Jan Stork hem vond", jeuken maar eens vragen, of 'c gezien heeft, lieve kind!" ,,Maar zelfs al heeft nie- dan hoef je je nog niet ken. Hij zal wel weer uit lomen." Tante Lize trachtte haar geTust te stel len, maar Jenny bleef ongerust over Quick, die de alge>meene lieveling was. Als hij ergens in de buurt was, zouden ze hem natuurlijk dien dag al lang gezien hebben. Met een bezwaard hartje ging Jenny dan ook naar de keuken en ondervroeg Marie, het keukenmeisje, maor ook zij had Quick sinds den vorigen dag niet gezien. „Laten we hem maar dadelijk na het eten gaan zoeken", stelde Bob voor en dit plan vond algemeenen bijval Even vóór het eten maakten Rudolf en Nora kennis met hun gastheer, die hen hartelijk verwelkomde en vol belangstel ling naar hun ouders in Indië informeerde. Natuurlijk vroegen de kinderen hem, of hij Quick ook gezien had, maar ook de dokter antwoordde, dat hij he»m den heelen dag niet gezien had. Dien avond zocht het vijftal in het bosclï naar Quick, hem daarbij luid fluitend en roepend. Hun pogingen om hem te vinden leverden echter niet het minste resultaat op cn zij keerden moedeloos huiswaarts. Met het vaste voornemen bezield, hem den volgenden dag opnieuw te zoeken, gin gen zij dan ook naar bed. Bob en Jim sliepen samen en hadden hun kamer aan het einde der gang, naast die van him zusje, die met Nora sliep. Aan den anderen kant der jongenskamer was een vertrek, waarin Rudolf gehuisvest werd, In de kamer van Bob en Jim werd nu door de drie jongens overlegd, wat zij zou den doen om Quick terug te vinden. ,,Ik denk, dat hij op het terrein van Boschwijk is," zei Jim, terwijl hij op den rand van zijn bed ging zitten en met zijn beenen heen en weer zwaaide. „Waaiom?" vroeg Bob verbaasd en Rudolf voegde er nog aan toe ,,Ja, waarom denk je dat?" „Omdat daar zoo vrce&elijk veel konijnen zijn. Niet waar wij vanmiddag waren, vlak bij den muur, maar heelemaal aan den an deren kant van het kasteel. Daar is eed bosch en moet het krioelen van konijnen, heb ik wel eens gehoord. Dat zou natuur lijk net iets voor Quick zijD. Ik heb er expres niets van tegen de meisjes gezegd, omdat het Jenny nog maar ongeruster zou maken dan zij al is. Jullie hebt misschien wel gezien, dat er overal borden met „Ver boden Toegang" staan, maar er zijn er ook, waar op staat, da-t honden of katten, die op het terrein worden aangetroffen dood geschoten zullen worden. „Ai!" riep Rudolf uit. „Dat is leelijkerl Maar wat kunnen wij er aan doen?" „Ik heb een plan: we zullen morgenoch tend vroeg opstaan en hem gaan zoeken", stelde Bob voor, die dit reeds van het b€"gin af van plan geweest was. „Goed! Maar hoe worden we zoo vroeg wakker?" vroeg Rudolf, die naar aan leiding der opgedane ondervinding op kost school niet al te» veel vertrouwen had in het vroeg wakker worden van zijn vriend. „0, laat dat maar aan mij over!" zei deze. „We moeten om vier uur van huis gaan. Rol nou maar gauw in bed en ik zal je roepen, wanneer het lij^ is." Hoewel Rudolf in dit opzicht dus niet heel veel vertrouwen in Bob stelde, deed hij toch, wat de'ze hem aanried en slapte hij zoo spoedig mogelijk in bed om weldra hij zoo spoedig mogelijk in bed om weldra in 'n diepen slaap te vallen. Ook Jim sliep vast. Alleen Bob, gedrukt door het besef zijner verantwoordelijkheid: de beide anderen le wekken, kon den slaap maar niet vatten en toen hij eindelijk in slaap viel. werd hij al heel gauw daarna weer verschrikt wakker. Zoo deed hij slechts eenige hazenslaapjes en kwam hij kwart vóór vier in Rudolfs kamer om hem te wekken. Vlug en geruischloos kleedden de jongens zich nu aan en gingen met de schoenen in de hand naar beneden. Die' zouden ze bui ten wel aantrekken. Rudolf had een paar broodjes met kaas welen te bemachtigen. „Ik kon niet meer vinden" zei hij, terwijl hij de proviand verdeelde, „maar het zal ons in elk geval voor den hongerdood behoeden", Hij ging de anderen nu voor naar de zij. deur, die hij behoedzaam openmaakte; do fietsen werden geruischloos uit do schuur gehaald en de schoenen aangetrokken. Weldra reden de jongelui nu in de riclir ling van het kasteel. ,.We moeten onder aan den heuvel links afslaan", zei Jim, „dan komen we in het gede'elte, waar de meeste konijnen zijn. Het is een minuut of tien verder en aan den anderen kant van het kasteel dan waar wij gisteren zaten". Na een tijdje sloegen zij du9 links af en volgden een smal laantje, dat langs ééa der muren om het terrein van het kasteel liep. Plotseling maakte het laantje een scherpe bocht naar rechts en voerde van den muur weg. Hier stapte de jongens af, tilden hun fietsen over een hekje en betra^ den een weitje, dat zich aan de buitenzijde van den muur uitstrekte. ,.Zie je dien boom daar?" vroeg Bob, ter* wijl hij naar een knoestigen, ouden eik, welke vlak bij den muur stond. wees. „Ja, wat zou die? vroeg Rudolf. „Daar moeten we op het terrein komen. We moeten ons langs den stam naar boven werken en langs 'n tak aan den anderen kant van den muur naar beneden laten zakken". De fietsen werden nu te'gen den muur gezet en één voor één klommen de jongens in den knoestigen boom om zich aan den anderen kant van den muur op den grond te laten zakken. Deze was met een dikke laag afgevallen bladeren bedekt, terwijl het dichte bladerdak der jonge kastanjes het licht onderschepte. „Kom maar meel We moeten heel zacht* jes loopen, want je kimt nooit weten, of er ook iemand in de buurt i9", fluisterde Bob, die vooraan liep en zich een weg door het dichte kreupelhout baande, terwijl de beide anderen hem op de hielen volgden. Éénmaal bleven ze stilstaan, daar ze meenden dat ze een hond hoorden blaffen, maar het ge* luid herhaalde zich niet. Een paar minuten later bleef Bob echter opnieuw stilstaan en hief hij waarschuwend een hand op om den anderen te beduiden, dat zij ook niet verder moesten gaan en vooral niets zeggen. De reden hiervan liet zich gemakkelijk gissen, want zij hoorden nu duidelijk het geluid van naderende voetstap* pen. i Er kwam iemand aan en zij waren op het punt ontdekt te wordeDl (Wordt vervolgd), J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 11