ONZE BENJAMIN LUILAK. i de dingen lagen. „Die zijn bang voor een stuk speelgoed..." „Speelgoed, noem# jij dit speelgoed V' bromde de Teddy-beer. „Is dat speelgoed?" vroeg verbaasd bet paardje. „Ha, ha. ha! dat noemen ze speelgoed!" de clown vol. ,.'t Is ook speelgoed," zei één der muis jes. ,.'k Zag toch zelf, dat kleine Wira er vandaag mee speelde. En er zitten nog meer van die ronde dingen in..." „En daarom zijn 't tooverdingen!" hield de cliwn vol. „En Foxje en Moor zullen het beter we ten dan jullie. „O, daar komt Moor al!" riep hij om de muisjes bang te maken. „Rrrrt," weg waren toen op eens weer de muisjes. Doch 't waren niet de hond en de poes, die kwamen. Neen 'l was kleine Wim, die stil uit zijn bedje was gekomen. „Hè, hoe komt dat nu! V' riep hij. „Hoe komt al het speelgoed uit dc mand nu mid den in de kamer? O. en wat zal Mies boos zijn Wim deed nu alle moeite 0111 alles weer in orde te brengen Maar terwijl hij daarmee bezig was, kwam zijn zusje Mies, want 't was int.ussehen al dag geworden. „Wat voer jij daar uil met miin nieuwen maasbal vroeg Mies boos, „Dit is toch geen speelgoed, wel V' „Ik dacht wél, dat het speelgoed was," zei het ventje. „En o Mies. kijk toch eens; hij ligt hcele- «ïiaal uit elkaar. Maar dat heb ik heusck niet gedaan, hoor!" „Nu. Wimmie jokte nooit, en daarom ge loofde Mies hem ook dadelijk, vooral toen hij bekende, dat hij den vorigen dag wèl den bal had meegenomen naar de kinder kamer 0111 er mee te spelen. 't Was dus een raadsel, hoe het ding zoo op eens uit elkaar kwam en 't bleef een raadsel. Want noch het speelgoed, noch de muisjes, ja zelfs Moor noch Foxje konden het aan de menschen vertellen cn zoo bleef liet altijd een raadsel. TANTE JOH. door C. E DE LILLE HOGERWAARD. Niki, onze Benjamin, was zóó'n lic'f jon getje en zóó veel jonger dan wij, zijn broertjes en zusjes, dat hij ons aller lieveling was. Moeder vond, dat wij hem wel wat ver wenden en wel wat heel erg ook. maar wij waren allen van oordeel, dat we hem niet anders behandelden danhij verdiende. Mies en Ineke, onze zussen, deden niets liever dan met hem ie gaan wandelen, ter wijl Karei en ik het leuk vonden hem aller lei spelletjes te lecrcn En naluurijk vond Niek mets zóó prettig, als met ,,de groole broers" te mogen meespelen. Hadden wij één van allen eens een extraatje, dan deel den we wat met Niek. Kregen we bij onzen kruidenier een zakje pepermuntjes, flikjes of zuurtjes toe, dan verhuisde het grootste ge deelte van den inhoud ervan naar Niki's maag. Wij vonden dat niet meer dan na tuurlijk en Niki vond het zelfs heel natuur lijk We hadden - hem immers altijd zoo lang als hij zich herinneren kon van alles het leeuwendeel gegeven. Ik geloof eigenlijk, dat Moeder dit met verwennen be doelde en een feit was het, dal Niek het als vanzelf spr kond vond. dat beste voor hein was. Met ons gaf dat geen moeilijkheden, maar wanneer hij met vriendjes of buur jongetjes speelde, waren botsingen onver mijdelijk Dit vriendjes toch waren er niet tevreden mee. dat Nick zich veel meer van het voorradige lekkers toeeigende dan hem toekwam, 'k Geloof eigenlijk, dal Moeder ge lijk had en wij var. onzen Niek een jongetje maakten, dat van alles altijd hel be9le en het meeste li*bbon moest. Wij merkten dit pas. toen we tot de ontdekking kwamen, dat Niki's vriendjes hem niet zoo ..schattig" vonden als wij. We belegden daarom met ons vieren een vergadering, waarin met algemeene slem- men besloten werd. dat we Niek niet meer zoo zouden verwennen. Degene, die het toch deed, mocht drie dagen lang niet met hem spe'len of wandelen, een straf, die niemand graag opliep. 't Kostte ons eerst wel wat moeite, ons besluit te handhaven. De kleine haas kon ons zóó lief smeekend aankijken, dat wo al onze wilskracht moesten aanwenden om niet te doen, als vanouds. Ik denk: als de drie „strafdagen" niet als boete geslaan had den op een overtreding onzerzijds, wij maar al te vaak in onze oude fout vervallen zou den zijp. Ons nieuwe „systeem" beviel Niki aller minst. Hij begreep er de reden niet van en zag alleen dc minder prettige gevolgen, die hij er van ondervond. Weldra zou echter blijken, dat als Niek van ons dan zoo weinig kon loskloppen, hij dit hij vreemden probeeren ging. Vóór ik echter verder ga. moet ik eerst nog vertellen, dat Niek een gewoonte had die het gehccle huishouden op stelten zet ten kon en ons allen menig angstig ooge'n- blik bezorgde. Niek had namelijk de gewoonte reed9 vanaf den tijd, toen hij nog maar 'n heel klein jongetje was, dat nauwelijks loopen kon den voortuin met zijn kruiwagen of Poes uit te glippen, zonder dat iemand daar iets van merkte. Achter ons huis hadden we geen iuin cn hoewel Moeder allen leveranciers verzocht Let hek achter zich le sluiten, als Niek in den voortuin speelde, was er altijd wel eens éón onder hen, die* dit verzuimde. En na tuurlijk zag de kleine bengel dit dadelijk. Plotseling merkte Vader. Moeder of één van ons dan, dat Niek in geen velden of wegen te zien was. Groole schrik natuurlijk! We renden allen een verschillenden kant uit om den kleinen vluchteling op te sporen, wat één van ons dan na korteren of langeren tijd gelukken mocht. Gelukkig heeft hij nooit cenig letsel op zijn „uitstapjes" gekregen. Maar altijd waren wij toch weer even onge- lust. Ons ongeluk was dat wij. wanneer wij hém vonden, zóó blij waren, hem ongedeerd le zien. dat wij vergaten op hem le brom- 7nen. En als Moeder hem dan later onder het oog traditie te brengen, dat hij heel stout was geweest en Moeder en 0119 allemaal erg ongerust en bedroefd had gemaakl, sloeg hij zijn armpjes om ?Jocders hals, keek haar meer dan schattig aan en beloofde haar. nooit meer weg le zullen loopen Maar al te gauw vergat hij" echter zijn beloften weer en herhaalde hij zijn euvel daad Op straat had iedereen schik in 't ventje. Hij was heelemaal niet verlegen, sloot met iedereen vriendschap en kon zóó leuk bab belen en allerlei vragen doen. dal hij dé harten van oud en jong won. Op zekeren dag nu was hel vreeselijke, dat ons steeds weer opschrikte, opnieuw ge beurd. Niki was weg! Wjj er weer met ons allen op uit! Maar hoe wij ook op alle mo gelijke en onmogelijke plaatsen zochten, nergens konden wij ook rr^ar een spoor van den kleinen vluchteling ontdekken. Nog nooit waren wij zóó ongerust geweest. Ineke vertelde snikkend, dat zij bij den kruidenier een paar koekjes toegekregen en er één van aan Niki gegeven had. De bengel had zich niet heel tevreden getoond met zijn aandeel in de winst, maar Ineke, gedachtig aan de boete, die wij onszelf had den opgelegd, voor het geval wij Niek ver wenden, had hardnekkig geweigerd hem meer te geven. Zij had er nu vreeselijke spijt van en liet zich maar half troosten'door Mosder, die haar verzekerde, dat zij het heusch niet heioen kon, dat Niek weggeloopen was. Ineke en ik gingen nu samen naar den kruidenier in het dorp, maar deze noch zijn bediende had ons broertje gezien. Gelukkig was er geen water in de buurt en werden er .siechte heel weinig auto's gezien. Wij hielden ait elkander en onszelf telkens voor, maar onze ongerustheid bleef. Eindelijk zei Karei: „Vader, herinnert u zich nog, dat we van T voorjaar met Niek op de hei waren en ei toen juist een kermiswagen stond? Niek was er gewoon niet weg te krijgen. Zou hij som.- „Maar de hei is zoo'n eind weg!" riep Va der nu uit. Zijn gezicht stond heel verontrustte ons nog meer. „We gaan er heen!" zei Vader „Karei en Leo gaan met ons mee. nen Moeder en de meisjes dichte blijven om te zoeken". Hoe heerlpk wij het anders ook vc Vaaer naar de hei te gaan, dezen het geen vroolijke tocht. En wat e lang, eer wij er waren! Zouden 1 nocit komen? Eindelijk, daar lag de hei vóór wis schetst onze onuitsprekelijke teen wij daar, vlak bij een woonwag bewoners, onzen Niek op den grt zitten?Niek, die smakelijk in e ham hapte en even op zijn gemak zijn, daar ver van huis bij die vree schen, als wanneer hij thuis zijn, bo „Niek! Niki! Ni-ki-i" riepen w om strijd. De ondeugd wuifde met zijn bot* ons en wij waren weldra bij hem De man uit den woonwagen j lukkig een met een goed, vrien zicht! vertelde ons nu, hoe „de j naar hem toe gekomen was, juist een boterham gingen eten en gevr ef hij er ook eentje kreeg. Zijn v dadelijk begreep, dat hij verdwaald hem twee dikke boterhammen ge; hadden met veel moeite uit hem gekr hij heette en waar hij woonde en ha1 inden woonwagen naar huis willen juist toen wij er aankwamen. z Na de wagenbewoners vriendelijl Qt, te hebben, nam Vader Niek, wiens nu toch wel moe waren, op zijn sterk der en zoo ging het in triomf naar Moeder begon te schreien van b m toen zij haar lieveling terugzag, snapte Niek niet. Hij begreep alleen pj iemand van verdriet of pijn huilo haa zóó'n medelijden met Moeder, zijn wangetje tegen haar gezicht aa ;e zei: 111 „Nou loop ik heusch nooit meer za' 't u eerst zeggen, Mammie". „Dat is afgesproken!" zei Moede 1 en zr| knuffelde den kleinen baas bij eigenljjk verdiend had. En Niek hield woord, want vanaf d 1 fclik heeft hij moeht hij al een; krijgen weg te loopen het altjjd Moeder gezegd. Hjj vertelde haar -s waar hij heen ging en liet zich ge« zijn voorgenomen plan afbrengen, o dit niet met Moeder's goedvinden st Na dien laatsten angst-vollen mid Ie er voor ons allen dus een rustiger o p n Luilak \"i Slaapzak! H Wie le laat is opgestaan, Mag wel weer naar bed toe e Zoo luidt het oude liedje, dat in dcelen van ons land 's Zaterdags vó steren door de jeugd gezongen werd schien zelfs nog gezongen wordt 's Morgens kwam de jeugd reeds v n een op een vooruit daartoe afgc plaats Wie het laatst verscheen, vr dag „luilak". Zijn straf bestond uit 10 gen van een krans van brandnetelb e Deze krans was vooraf klaargemos 'dit doel en het arme slachtoffer. komer moest hem op het hoofd dra Zoo werd hij dan door de stille 'D rondgeleid, terwijl zijn begeleiders i der stem bovenstaand liedje zongen lr Doch dit was nog niet alles, war J" gingen de jongens naar een nabut om cr met de jeugd een gevecht te J Eigenlijk duidde dit gebruik op het van den langen, kouden winter. Zoo "i nog allerlei gebruiken, op onze fee in zwang, welke van lang. heel la vlogen ..tijden spreken en zelfs van n schen oorsprong zijn, doch door de tenen op hun feestdagen werden nomen o

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 12