VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Donderdag 23 Mei 1929 No. 21 52 I n|>«««*|hiil|imliliiii;iinljlnil |i till lit •Li i i;*-x#x*x*x#x#x*x*x*x#x*x#xrx*x*x#x*x-*Lj 1i;«* HET RAADSEL lil I I I I I I I 1 i t 4 t t I ill I groote, zwaxte poes, was naar de pr geslopen en daar zat ze nu peelgoedmand van kleinen Wim, lang sliep, want 't was nacht. |iis sliepen, alleen Moor was nog nt zo was op de muizenjacht. I staarde Moor dan ook al maar punt. Dit punt was een muiZen- J nu lag vlak bij dit gaatje een Ind ding. Moor dacht zich suf, Jch wel kon zijn, totdat ze haar Igheid niet meer kon bedwingen sloop. Maar, neen, zóó iets gek9 nooit gezien I 't Ding was rond feil 't had een gezicht als een pop; fe, oogen en zelfs ooren had het, was 't geen pop, want 't had geen |geen beenen. „Zeg, wat ben je ig?" vroeg ze, en ze duwde er heel Ibaar pootje tegen. Doch hevig 1 want 't ding begon op eens te lat het tegen een tafelpoot stootte pef liggen. Jrik holde toen Moor de kamer |bvam ze terecht in de keuken, de hond, rustig in zijn mand |iw, miauw, kom, wordt eens t," riep ze. „Kom mee. Fox, er i vreemds op de kinderkamer." Ier dan?" gromde Fox je, nijdig pijn slaap werd gestoord, pl ik niet," zei Moor. „Daarom piist roepen. Ik dacht, jij, die zoo •ent, zult wel weten, wat het foxje, heel gevleid door Moor's dadelijk overeind, geeuwde zei daarna: „Kom, Moor, we maar vooruit, Foxje," stelde dlu gromde Foxje en hij liep i&r zoodra hij op de kinderkamer daar ook dadelijk het vreemde pt hem aankeek' met zijn ronde dacht ook hij, dat hij nog pin leven zóó iets had gezien, todfclijk op 't idee kwam, dat het lasehei kon zijn; een ei, waarop lv,-as geschilderd „Ik geloof, dat het ding een dood-gewoon Paaschei is," zei hij dan ook tot Moor. En toen weer boos, dat hij voor zoo'n ei uit zijn mand was ge haald, trapte hij er nijdig met een Yan zijn pooten tegen, 't Moest wel een flinke trap geweest zijn, want 't vreemde ding brak op eens middendoor, en toen.Foxje gaf een blaf van schrik, toen hij 't zag. Want uit het ding viel weer zoo'n vreemd ding met hetzelfde poppengezicht, endit stond nu rechtop voor hem! Moor was van schrik al in een hoek ge kropen en zat daar angstig te blazen. Dat maakte Foxje nog boozer en omdat hij Moor niet wilde toonen, dat ook hij wel er bang was, sprong hij woest om het ding heen, al maar grommende: „Zeg eens, wat ben je nu eigenlijk? Kom, vertel op, of ik zal je bijten Doch geen antwoord kwam er uit den mond van het dom-lachende, ronde pop pengezicht. „Zeg, kun je me geen behoorlijk ant woord geven?" Nog nijdiger klonk Foxje's gegrom, toen hij dit vroeg. En nu óók den kende, dat het ding hem uitlachte, gaf hij het weer zulk een harden trap, dat het op eens „krak" zeide enweer doormidden brakl En waarlijk, toen viel er weer zoo'n ding uit en dit had een nog lachender ge zicht, vond Foxje. Niets er van begrijpende, hoe zoo iets toch mogelijk was. keek hij naar Moor, die nog harder zat te blazen, en ook de arme poes kreeg toen een duw, zoo dat ze riep: Miauw, miauw, 't is toch niet mijn schuld, Foxje, dat het diüg geen ant woord geeft.... Kom, laten we liever naar de keuken teruggaan.... Want 't is geen echt Paaschei; als dat valt, breekt het, en daarmee uit.Maar dit is een loover- ding! Kom mee, Foxje, kom meel" „Neen, eerst wil ik weten, wat het isl" hield Foxje aan. En daarna stoof hij op het derde ding af, cn toen grommende, alsof hij van plan was het in één hap te verslinden, vroeg hij: „Zeg dadelijk, wat je nu eigenlijk bentl Zeg het, of ik bijt je dood!" Doch oven stom als de twee anderen, bleef het derde ding, dat óók weer lachte. „Neen, dat was toch wat kl te erg", dacht Foxje. Hij sprong dan ook woedend naar het ding, nam het in zijn hek en kraakte het met zijn scherpe tanden door midden. „Bah, lekker smaakt het ook niet" brom- de hij, terwijl hij de stukken uit zyn bek liet vallen Maar hoe vreemd keek bij op, toen hij tusschen die stukken weer een vierde ding zag liggen, dat er jui3t uitzag als de drie anderen, alleen iets kleiner. Nu deed Foxje dan ook geen moeite meer om zich groot te houden Want hij begon zóó angstig te janken, dat Moor even op hield met blazen om te vragen: „Wat is or, Foxje „Wat er is!" jankte het hondje. „We*, dat zie j'e toch zelf ook wel! En er zitten misschien nog wel honderd van die mon sters zonder armen en boenen in! En die. O, Moor, al? die er straks allemaal uit komen, dan..." „Ja, daD zal er misschien heel wat ge beuren," ze: Moor. „Maar zouden we niet eerst aan het speelgoed gaan vragen, wat heb toch wel kan zijn 1 Kom, laten we het uit de mand halen en hierheen brengen..." Dit voorstel vond Foxje best. Geholpen door Moor sleepte hij al het speelgoed naar de plek, waar de vreemde dingen lagen, en hij vroeg zelfs aan een teddybeer, waaraan hij adders gruwelijk het land had: „Zeg eens, Tedy, weet jij, wat dit is?'' „Wat het is, gaat me geen steek aan," bromde het beertje. „Vraag het aan hel konijntje,' 'sprak Moor. Doch zoodra Foxje het aan 't wollen diertje-vroeg, schudde het konijntje de flap- oortjes en zei heel bescheiden: „Neen, ik heb nooit in mijn leven zoo iets gezien.. Een mooi, zwart paardje gaf hetzelfde antwoord. Maar een clown verklaarde lachende ,,'fc Zal wel zoo iets van een too verding zijn en er zullen nog wel veel meer van die dingen in zitten. Als het laatste er uit is, worden ze allemaal echte poppen, dan krijgen ze armen en beenen. Nou, ert dan gaan ze loopen en wie weet, wat er dan gebeuren zal..." „Hoor je dat, Moor?" gromde Foxje. „Miauw, ik hoor het!" klaagde Moor. „O, Foxje. laten we toch gauw heengaan. O, ik ga al! Ik ga..." Met een dikkeD staat holde daarop Moor de kinderkamer uit. En Foxje deed zooals Moor. „Want", dacht hij, „als straks die dingen weer heel worden en armen en bee nen krijgen, zullen ze mij trappen en kra ken, juist zooaJs ik straks deed../' „Ach, breng ons in de mand terug!" riep het speelgoed „Wat moeten we beginnen, als al die poppen armen en beenen krij gen O, geen stuk blijft er van ons heel!" Maar Moor noch Foxje hoorde hun ge jammer, want ze waren aJ weer in de keuken. Doch angstig als ze beiden waren, konden ze dien nacht niet slapen. Ze moes ten al maar denken aan die vreemde rond© dingen met het gezicht van een pop-die- lachte. Maar nog meer dan die poppen- snuitjes lachten twee snoeperig-kleine muis jes. die van uit hun holletje alles hadden gezien. „Wat ecu flauwerds 1" piepten zij en bei den trippelden naar de plek, waar de vreera

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 11