PINKSTERVERSJE MIJNHEER BONJOUR VAN EEN KIKVORSC DIE DEN MOED NIET OP ANECDOTE. RR En wat zouden wij dan in angst gezeten hebben Zoo zachtjes aan, kalmeerde Moeder haar kleine meisje toch. Maar toen moest noo- dig een telegram naar Tante Greet weg. Moeder schreef op een papiertje: „Anke ziek. Vadei alleen met Tineke." En het adres er bij natuurlijk. Tineke moest het telegram even wegbren- gen. Veel van Tineke's plezier over de reis was weg. Natuurlijk was het alleen ook wel gezellig bij Tante. „Maar ik zal telkens aan Anke moeten denken, die alleen thuis is. En verbeeld je, dat 't eens besmettelijk is. En dat ik het bij Tante Greet ook krijg. "Wat zou dat vervelend voor Tante zijn 1 Maar waarom zou ik het eigenlijk krijgen, ik mankeer nooit wat, neen ik krijg 't vast niet,'" zoo stelde ze zich zelf gerust. En haar gedachten gingen naar het heer lijke uitstapje Op eens was 't, of ze Anke weer hoorde snikken. Wat zielig toch, dat zij zoo vaak wat had. En gewoonlijk hield zij zich er zoo flink onder. Maar nu had Anke echt verdriet, 't Was dan ook een reuze-teleur stelling Tineke was nu bij het Postkantoor ge komen. Ze keek eens naar haar briefje. En plotseling nam zc een besluit. Ze zou 't anders seinen. In de hal lagen telegram formulieren Ze schveef eerst 't adres over en daarna - Anke ziek Vader komt alleen Ja, zoo was 't goed, dan kon Vader alles aan Tante en Oom vertellen. Ze gaf het telegram af, betaalde en ver liet blij het kantoor. Wat zou Anke ver rast zijn Toen ze voorbij een bloemenwinkel kwam, bleef ze even staan. Vader had den pulden toch eerlijk gegeven Ze stapte daar om den winkel binnen en keek eens rond. ..Wat blieft u, jonge dame?" vroeg de bloemist. „Meneei heeft u ook Pinksterbloemen Tineke dacht aan de licht paarse bloe metjes. waai heele weiden soms mee vol staan ,.0, zeker", zed de meneer, „ik heb juist iets heel bijzonders." En hij haalde uit de étalage een keurigen pot in een paars om hulsel en daar stonden bloemen in. die veel op tülpen leken, maar ze hingen als sneeuwklokjes, en ze waren lila met don kere vlekjes. ..Zijn dat Pinksterbloemen vroeg Tineke „Ja zeker lk kom uit Zwolle en daar noemen wij ze Pinksterbloemen, 't Heeten ook kievitsbloemen." „O ja, 't lijken net kievitseieren. Hoe veel kost die pot, meneer „Een gulden. En als ze uitgebloeid zijn, kunt u ze in den tuin zetten en dan bloeien ze elk jaai." „Geeft u mij dien pot maar," zei Tineke en ze legde deD gulden op de toonbank. O, wat was ze gauw thuis. En dadelijk liep ze naar boven, met den pot in haai arm. „Hoe kom je aan die mooie bloemen V' vroeg Moeder, die voor Anke's bed zat. „Die heb ik voor Anke gekocht, 't zijn echte Pinksterbloemen." En Tineke zette de bloemen vóór het bed van haar zusje. „O, wat zijn ze mooi!" zei 't zieke ding. Ze hield zooveel van bloemen! „En je kunt ze later in je eigen tuintje planten, dan bloeien ze elk jaar weer." Dat vond Anke nog aardiger. „Maai," vroeg Moeder, „hoe kwam je aan 't geld „Ik heb toch gisteravond van Vader een gulden gekregen." „Maar die was voor de reis", meende Moeder. „Ik ga niet op reis," zei Tineke beslist. „Niet naar Arnhem vroeg Moeder ver wonderd. En Anke zat met open mond te luisteren. „Neen. 'k wou graag bij Zus blijven en verbeeld u, dat ik 't ook eens kreeg!" „En Tante dan V' „Ik heb het telegram veranderd en ge seind, dat Vader alleen komt. Daü kan die alles vertellen." Of Moeder boos was, dat Tineke dat maar zoo eigenmachtig gedaan had? Neen, hoor. Ze trok haar meisje naar zich toe en pakte haar eens flink. „Schat", zei ze zachtjes aan haar oor. „Dus je blijft bij me vroeg Anke op eens blij, alsof ze 't nu pas begreep. „Ja, hoe vind je dat?" „Fijn natuurlijk. Maar vind jij 't niet akelig 1' „Neen, hoor. En nu ga ik je wat voor lezen." Toen de dokter eersten Pinksterdag kwam, was hij erg tevreden, 't Was wat roode hond en heelemaal niet gevaarlijk. En omdat ze geen koorts had, mocht het patiëntje wel naar beneden op den divan, als ze maar uit den tocht bleef. Nu werd 't toch nog een feest, want Anke kon best aangekleed worden. En natuurlijk mochten ze de feestjurken aan met de rose bloemetjes. „Daar gaan de Pinksterbloemen", zei Moeder, toen de meisjes vooruit de trap afgingen, terwijl ze zelf volgde met de bloemen van Anke. Anke werd gauw op de rustbank geïnstal leerd en de anderen gingen gezellig bij haar zitten. Tineke verzon allerlei leuke spelletjes en haalde heel wat vergeten din gen boven uit haar kastje, waarmee ze nu weer opnieuw plezier hadden. Ze waren niet uit, maar hadden niette genstaande Anke's roode hond, toch eön gezellig Pinksterfeest. J. II BRINKGREVE— ENTROP. door C E. DE LILLE HOG ER WAARD. Mei 't Pinksterfeest toont de natuur Een groote bloemenpracht. 'lis waar men kijkt een lieflijk witt' En rose bloesemvracht. Die bloesems zingen 't eigen lied. Waarin ze veel beloven Van vruchten, heerlijk sappig fijn, Die 't zonnetje" zal sloven. Pinkster-beloften overal, Waar onze oogen kijken. Wal zouden wij op de natuur Nu dolgraag willen lijken!! Maar niet alleen in 't bloesemk 1 e e d Moeten wij willen prijken, Want op een bloesem zonder vrucht Zou niemand willen lijken! Is 't echter onz' opréchte wensch, Iets goeds blij te verrichten, Dan vieren wij het Pinksterfeest Met stralende gezichten. Met de belofte in ons hart:: Naar 't goede steeds te streven De vruchten van die bloesems zijn De daden in ons leven. Een weinig bekend Fransch schrijver, met name Casimir Bonjour, wilde gaarne bij iemand toegelaten worden. De knecht, die hem open deed, vroeg. ..Uw naam, meneer?" De schrijver antwoordde met zijn bemin- nelijksten glimlach: „Bonjourl" De knecht, die den, bezoeker zeer beleefd vond. zei eveneens: „Bonjour mijnheer," en ging voort: „Wilt u mij uw naam zeggen, opdal ik u kan aan dienen?" „lk zeg: Bonjour!" „En ik zeg ook: bonjour mijnheer. Maai wien moet ik nu aandienen?" „Wel: Bonjour! Zoo heet ik!" De knecht begreep nu pas. dal hij in plaats van „Bonjour mijnheer" zeggen moest: „mijnheer Bonjour". Twee jonge, vroolijke kikvo Groenrok en Kwaakje, waren op d gen jacht zóó ver afgedwaald, dat zij boerderij terecht kwamen en tot O' van ramp bij vergissing in een emmer met mdlk sprongen. Na eenige vruchtelooze pogingen ben aangewend om uit him gedwong blijfplaats te ontsnappen, kwaakte rok droefgeestig: „Waarom zouden we te vergeefs i tegen iets. wat we onmogelijk over kunnen Laten wij ons maar nee bij de vreeselijke gedachte hier te sterven." En de ongelukkige Groenrok lii zinken en verdronk. „Ik ben van oordeel," mompelde je, „dat men den moed nooit moe zakken. Id dergelijke gevallen is hi al te dikwijls: moed verloren, al ver Terwijl de dappere kikvorsch dit ven voorhield, zwom hij en'zwom h steeds in het rond. Zoo streed hij heelen nacht om het behoud van zijn En toen de volgende morgen aa ken was en het arme Kwaakje na moeiendeD nacht geheel uitgeput wel eens even rusten moest, bemei dat... hij op een kluit boter zat. Door zijn voortdurende beweging de melk tot boter gekarnd en het te danken dat hii het leven er afe had. Nauwelijks drong het echter t door, dat het gevaar geweken w sprong terug naar den vijver, thuis hoorde. De heele kikkerfam alle kikkerkennissen kwamen aang gen en prezen als om strijd Kwaak; harding, toen zij zijn avontuur en hi viee einde van den armen Groenr den. En nog veel later, toen Kwaakjf lang een groote Kwaak en zelfs a Opa was, wist men in den vijver vertellen van de dappere daad. in zijn jeugd verricht had. Op zekeren dag reed de Prins van (die later Eduard VII zou worden) karretje naar een naburig dorp, juist markt was. Een oud vrouwtje, dat den Pril kende en niet het geringste vermoed wie hij zijn kon zich daar ook ni over maakte vroeg hem, of hij vriendelijk zou willen zijn, een zwar met garnalen voor haar naar de ma te willen nemen. Hij reed immers „Zeker wel, Moedertje," antwoor Prins, „maar je zou de garnalen toe! nog liever willen verkoopen, denk moet je er voor hebben?" „Twee shilling" l) „Die heb ik niet, maar als ik je Iret van mijn Moeder er eens vooi Hel vrouwtje haalde de schouder: j vroeg: „Het portret van uw Moeder, mij Maar wat heb ik daar aan? En wal er mee doen?" „Dat moet jij weten. Begin mi liet aan te nemen", antwoordde dl lachend. En hij stopte het ve. vrouwtje en goudstuk in de hand, geveer twaalf en een halven gulden was en de beeltenis van Koningin vertoonde. Lachend reed de Prins daarop Het oude vrouwtje was niet alleen verbaasd, maar ook zeer tevreden o zaken doen. En geen wonder! Een shilling is zestig cent. Phï erv &gci bi vil •og var grij mm hij m e kolf :en a he vr mis l h i, di n h< en tter- ada bui' heb etsto 100 j nie den flen, ove bü ove: il dit oegc le n de S br VOO we o er bijg' iets,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 16