I binnen in een vreemde straal zonlicht, die door de opening van het schietgat naar bin nen drong. Daar dansten de stofdeeltjes op dien bleeken, zilveren zonnestraal zooais gisteren de Korrigans in het licht van den phosfoor; daar hing nog onbeweeglijk van uit het plafond, waar de zee niet bij kon komen, het roode wier, waarmee ze zeker de zaal versierd hadden. We gingen binnen, nu geheel vertrouwd met deze holle plek cn de diepe stille, maar plotseling gaven we beiden een gil en greep ik naar mijn rozenkrans, want voor mij, in do schaduwzijde, stond een oud besje glimlachend te knikken en te nijgen. Geen haas op hel Hollandsch duin had meer beenen gemaakt dan wij; we waren dadelijk weer builen, terwijl het oudje op hare kruk steunend, ons op den voel volgde. „Mijn goede dames begon ze. Onder Gods vrijen hemel waren we meer op ons gemak, maar toch nog wat wan trouwig vroegen we: „Wie ben jc?" „Een arme bedelaarster, ik schuilde daar maar voor de felle zeebries-, heb ik u ver schrikt?" ..Wel, dat zou ik meenen! We wisten niet, dal daar binnen iemand was. Weel je wel waar je was?" „O, ma doué, in de grol van de Korrigans; maar zie je, ik ben oud, mij doen ze geen kwaad „Ken je de legende van de Korrigans? Ja? Wil je ons die eens vertellen, dan krijg je een dikke fooi!" Het oudje murmelde iels in baar tande- loozen mond, toen ging ze heel voorzichtig o}: een rotsblok zitten en knikte weer. De groole muts op haar hoofd, met die vleugels van mousseline, geleek wel een roofvogel mei wijd uitgespreide vlerken; ze zag er zoo vreemd uil. dat oude vrouwtje, en we gin gen een eindje uit haar buurt. ..Behalve een fooi, geef je me ook wat cidre? Ik heb ver geloopen vandaag en ben dorstig" Wij reikten haar onze flesch Iog, die ze zonder omslag aan haar mond zette cn waaruit ze een flinke teug nam. „Dank je", zei ze, „dat is lekker en beter dan wijn' Nu wil ik wel vertellen." Ze spreidde een bonten zakdoek op haar schoot uit. vouwde haar knokige handen er over heen en begon; „Deze grot behoort sinds onheuglijke tij den aan de Korrigans Hel zijn dwergen, leelijke kleine kerels, maar zij doen geen kwaad. Zij leven voor hunne koningin. Zij hebben haar lief, zijn altijd om en bij haar cn niemand zou haar kwaad kunnen doen, 7.06 goed wordt ze bewaakt. Zij is een mooie nimf en al haar gezellinnen zijn zoo schoon als de dageraad, 's Nachts dwalen 73 rond over de heide en langs de zee; dan komen de dolfijnen hen halen en maken zij roeitochtjes over de zilveren golven De lantaarnvisschen komen van heel uit de diepte der zee en lichten met hunne lan taarns de dolfijnen voor,- want zeewezens en Korrigans hebben eendracht onder el kaar. Mot iedere volle maan geven zij een kost hier in deze grot.. De zeemeermannen heb ben hun gouden kronen op het hoofd en brengen de schatten van de bodem der zee voor de voeten der Korrigans. De zeemeer minnen komen uit haar rijk met parelen ge tooid en anemonen in het haar. Zij spelen op haar harpen van bloedkoraal, waarover dooden-menschenbaar gespannen is; daar maken zij heerlijke muziek op Zoo hoor je hot nooit, zelfs niet met de mis! De dol fijnen blazen op groote paarlmoeren schel pen en begeleiden de zeermeerminnen in haar spel, en dan danst de koningin Zelfs de meeuwen, die uit hun holen zijn opgejaagd en langs de rotsen seheeren, biijven onbewegelijk in de lucht hangen om haar bekoorlijk dansen te zien. Alles wat adem heeft moet haar bewonderen 1 De zee zt-lve komt in zachte kabbeling tot hier loc en verlicht alles met een hellen pliosfoorglans! Het is heel mooi....!" Heb je het gezien, oudje?" Ze keek ons zoo gek aan cn de roof vogel op haar hoofd schudde heftig heen en weer, misschien door het lachen dat ze deed en waardoor we tot in haar tandeloozen mond konden zien, waarin haar dikke roode Lief Konijntje, hip, hip, hip! Met je korte bovenlip. Loop vlug naar je holletje En eet daar een knolletje. C. E. d. L. H. tong, als een vurige padde heen en weer wipte. „Ho, ho, ho, mijne dames, ik zou niemand raden op zulk een nacht hier te dwalen als de dampen drijven en donkere schaduwen op het gele zand werpen. Neen, neen, blijf dan binnen boord! -blijf binnen boord! De sardincn-visschers in hunne blauwe, roode en gele zeilbootjes, die van de vangst terugkomen, kiezen dan het ruime sop'of trachten een andere baai binnen te loopen, wanneer ze weten dat hier feest geVierd wordt! O. ma doué! zij zouden zich liever laten kielhalen dan dicht bij de grot te landen! Niemand wordt hier verlangd niemand heeft het gezien, behalve de uit verkorenen." „Ben jij er soms een van?" De oude liet haar hoofd op haar borst zinken cn mompelde iets voor zich heen en van onder haar grauwe wenkbrauwen naar ons opziende, zei ze; „Wil je de legende hooren, of heb je er soms genoeg van?" „Neen, neen, vertel maar op! Ik zal je niet meer in de rede vallen." „Nu dan. Eens waagde een arm men- schcnkind, dat water haalde uit den put daar ginds op de lande de koningin te voel te vallen. Zij bad haar, daar ze leelijk en gebocheld was, haar mooi Ie willen maken, omdat zij van den knappen jongen reeder hield, die haar anders niet tot zijn vrouw zou willen hebben. De koningin had medelijden met haar tranen en beloofde haar wensch te vervullen, doch op één voor waarde: dal de reeder haar vóór het Ange lus ten huwelijk zou vragen. Luidde het Angelus eer hij dat gedaan had, dan zou zij haar ziel verliezen en voor altijd Korri- gane worden! liet menschenkind nam de voorwaarde aan en op hetzelfde oogenbhk werd zij zoo schoon als het jonge morgen rood, danste zij van vreugde en spoedde zij zich in haar prachtkleedje naar de kerk- plaats waar de reeder met zijn bruid voorbij moest gaan. Daar keek ze naar hem uit, uren lang, cn toen hij eindelijk kwam, met het rijkste meisje aan zijn arm, hij straks in het huwelijk zou tredi zij voor hem en voor de verbaasd! die zich de oogen uit zagen eD wonderd afvroegen hoe dat schooi plotseling in hun midden versd; knappe reeder raakte geheel in war, bruidje staan en liep naar haar uitgestrekte armen; doch zij dans voort, de heide langs, het strand het gcheele dorp achter haar aan men zij voor deze grol en hier zou trouw beloven en voor het verzak tot zijn vrouw kiezen toen plots o, ma doué, het Angelus begon Een oude vrouw had het bruidje, zaam op de kcrkplaats stond le j! het geheim verteld, en uit wraak de kerktorenlrap opgebold cn hai Angelus geluid! En op hetzelfde dat het vredige .dong, dong, den? Angelus allen tot de Lieve Vrts ontglipte het schoone menscheni de armen van den reeder om al? voor de zon te vergaan en zagen als een Korrigane over de heide De dwergjes dansten een dollen om haar heen en voerden haar hunne koningin. Dat is do legende. Maar als iuwo patroon mij behoedt en als je {fnd geef je me nog wat uit je flesch. ®l ten maakt dorstig", zei het oudjujFP haar beverige hand uit, die er de klauw van haar roofvogel, naiHt stevige teug en de fooi in haar boijto. nijgde ze weer en strompelde Ian?r®>^ langzaam verder, telkens omkijkt® J voor zich heen prevelend. Wij vol# met de oogen, tot we achter de meer zagen dan de roofvogel, ware nog eens woedend omb zien wat wij in zijn grot te mak' boet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 14