VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 11 April 1929 No. 15 ill in ZIJN EERSTE VIOOL. tfaar het Franscb vaD MICHEL NOIR. Vrq bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. In de muziekkamer van den beroemden .mu- cj Anceleau hing op de eereplaats achter js een oude en verwaarloosde kinderviool. Vile vrienden van den kunstenaar kenden geschiedenis van deze viool en Anceleau >d niets liever dan haar vertellen aan dege- onaer zijn bezoekers, die haar no<* niet oden. Onder het verhalen smaakte hij een ort weemoedige vreugde bjj het doen her en eener pijnlijke herinnering uit zijn rste jeugd, die lang vervlogen tgden, waar hij een arm en onwetend schooljongetje Wanneer een vreemde zich verwonderde er deze vereering van een doodgewone iol, liet de musicus nooit na, diens nieuws- er.gheid te prikkelen, ten einde hem daarna verhaal tot in de kleinste bijzonderheden doen. ,L weet niet", zei hij dan, „welke herin- ringen die eerste viool bij mij opwekt, her- ïeringen van verlangen, berouw, inspanning harden arbeid! Aan haar heb ik het to oken, dat ik in het leven geworden ben, ik nu ben". „Een muziekinstrument kan voor sommige üderen dikwijls een voorwerp van kwelling d ,maar toch niet voor een kunstenaar in ii dop, zooals gij waart", werd hem dan lidwoord. Hecht gij aan die viool niet een te groote teekenis?" vroeg hem op zekeren dag da orzilter van een liefdadige instelling, die a medewerking voor een weldddigheidscon- rt kwam inroepen. „Luister en oordeel zelf", antwoordde de isiciis. „Als gij vindt, dat het verhaal zijn t kan hebben, moogt gij het vertellen in do me gezinnen, waarin gij komt. Misschien nnen de kinderen er hun voordeel mee en". „ik was dan", ging Anceleau voort, „acht ar en een zeer middelmatig leerling op iooI, maar dank zjj mgn groote liefde voor muziek, schenen mijn ouders 6n onderwg- "3 dat niet erg te vinden. Wg leefden thuis ersl eenvoudig. Mijn vader, nederig be- ïitde op een bankierskantoor in mjjn ge- ertestad waar men mij tegenwoordig ik er terugkom, met eerbied' bejegent d een- zeer bescheiden inkomen, dat ons de rotste zuinigheid gebood. Toer» was ik in mijn kinderlijkheid trotsch 1 mgn vader waarom zou ik ook niet? als ïk hem op vervaldagen thuis zag men in zgn Wauw gegalonneerd pak met o pet. Ik hield heel veel van mgn vader, maar mijn onbekendheid met den waren toestand nveet ik hem in mijn gedachten geheel onrechte, dat hg gierig was. Want ik zag, hoe mijn moeder zich uit- ofde om het ons toch maar aau niets ti en ontbreken! En ik zag ook, hoe mijn der, uitgedost in zijn prachtige uniform, een vollen zak geld thuis kwam, dien altgu even vol weer meenam zonder er 't ook maar het kleniste geldstuk uit aan jn moeder of één van ons te geven. „Dat geld is niet van ons!" zei mijn moe der eens, toen ik haar mgn verwondering merken liet. „Vader moet het naar de Bank brengen". Maar hoe had zoo'n eenvoudige uitspraak mij kunnen overtuigen? Het kwam mg voor, dat ais mijn vader maar gewild had, hij ge makkelijk onze armoede had kunnen ver lichten zonder daardoor noemenswaardig na deel te berokkenen aan het fortuin, dat hij bij zictb droeg en dat ik als zijn eigendom bleef beschouwen. Zooals ik reeds zeide: wij leefden hoogst eenvoudig. Toch voelde ik mg hierdoor niet ongelukkig; ik was tevreden met hetgene, dat Moeder ons voorzette en ergerde mij niet over mijn verstelde kleeren. Om kort te gaan*, ik hèd slechts één wensch en die was: een viool te bezitten. Maar het was een hard nekkige wensch, één die des te sterker sprak, naarmate ik wist, dat hg niet in vervulling kon gaan. Eiken dag, als ik naar school ging, kwam ik voorbij een winkel, waai muziekinstrumenten voor de ramen lagsn. Eén daarvan, de viool, welke gij hier ziet, trok mijn bijzondere aandacht en wekte een hevig begeeren bij mij op. Ik droomde er zoowel overdag al3 's nachts van! Het werd een ware kwelling, maar de viool kostte vijftig francs, een som, welke ik nooit bg elkaar zou kunnen brengen 1 Ik durfde er met niemand over spreken, zelfs niet met d6n muziekleeraar uit het plaatsje, die vriendschap voor mg had opgevat; an mij mee naar zijn huis nam om mij in zijn vrije oogenblikken gratis vioolles te geven. De verleiding werd echter te groot en ik bezweek! Op zekeren dag, terwijl mijn vader tijdens* het middagmaal zijD zak met geld in da slaapkamer had gelegd, gelukte het mg on gemerkt naar binnen te sluipen en den zak open te maken. Er was een massa geld in. Mijn besluit was spoedig genomen: ik haaide er vijftig francs uit. Wat gaf op zoo'n voorraad vijftig francs en hoe zou iemand ze ooit missen? Mijn vader nam den geldzak mee zonder iets van mijn diefstal te vermoeden en ik ging naar school, waar ik dien middag nog minder mijn best deed dan gewoonlijk. Om vier uur ging ik regelrecht naar den mg zoo bekenden winkel, waar ik met klop pend hart binnengaog. Nauwelijks was ik in het bezit van de zoo vurig begeerde viool, of ik stond als in een droom weer op straat. Wat moest ik met mijn viool doen? Ik. kon haar uatuurlijk niet mee naar buis nemen. Mijn ouders zouden onmiddellijk vragen hoe ik er aan kwam. Reeds zag ik het dwaze van mijn handelwijze in ,al drong het dan ook nog niet tot mij door, dat ik bepaald verkeerd had gedaan. Wat had ik aan een viool, als ik er niet op spelen kon? De eenige oplossing leek mrjhaar bg mgn muziekleeraar te brengen en hc-m ce vragen, haar daar te mogen laten. Toen de brave man mg op dit ongewone uur zag verschijnen, toonde hg heelemaal geen verbazing en luisterde hg naar mijn uitlegging, of liever gezegd: naar het ver baaltje, dat ik bedacht had om het te doen gelocven, dat ïk de viool cadeau gekregen had. Hg wilde mg zelfs dadelijk het instru ment laten probeeren en ik speelde heel slecht, zóó was ik in de war. Toen ik thuis kwam, klopte mgn hart nog onrustiger, maar ik trachtte zoo onverschil lig mogelijk te doen. Ik ontstelde echter m t weinig, toen ik mijn moeder in tranen zag, al begreep ik dan ook nog niet dade lijk de reden van haar droefheid. Moeder, wat is er?" vroeg ik, terwijl ik naar haar toe ging en eveneens in tranen uit barstte. „Och, lieve jongen, er heeft ons^ een groot ongeluk getroffen!" jammerde zij. „Vader beeft vijftig francs verlorenof ze zgn gestolenHoe zullen wg ooit zoo'n groote som kunnen uitsparen, wij, die al zoo heel zuinig moeten zgn?!. Als ze bovendien js vader maar niet van oneerlijkheid verdenken! Dat zou nog het allerergste zgn! Hg zou natuurlijk van het kantoor weggejaagd wor den en wat moet er dan van ons worden?" En mgn moeder begon opnieuw te snikken» Ik was al3 verslagen, want langzamerhand dreng het tot mij door, dat ik en geen an der de oorzaak van de ramp was. Ik was de dief!! Hoe zou ik ooit mgn fout kunnen her*- stellen? Gedurende eenige oogenblikken was ik sprakeloos en vervuld van diep berouw. De vreeselgke minuten, welke ik toen door leefde, staan mg nu, na zooveel jaren, nog helder voor den geest. Maar ik herinner mg ook, dat ik het niet langer uithouden kon, mijn armen om dan bals van mgn moeder sloeg en haar mgn euveldaad opbiechtte. „Ongelukkige! Ongelukkige!" stamelde zjj, doch zij duwde mij niet van zich af. Op dit oogenblik kwam mijn vader thuis. Hg zag er somber uit en keek mij met een vreemden blik aan. Onmiddellijk deelde Moeder hem mee, wat ik haai zooeven verteld had en Vader zea slechts: „Zoo! Hg heeft du3 bekend. Des te beter, want ik wist reeds alles. Ik kwam zgn mu ziekleeraar tegen, die iets vreemds in zijn houding gevonden had en m'ij daarvan op de hoogte stelde. Samen zijn wg daarop naar den winkel gegaan, waar hg de viool gekocht had". „Alles is dus in orde?" vroeg; mijn moeder opgelucht. „Helaas, neen! De winkelier wil de viool niei terugnemen. Hij zegt, dat wat eenmaal verkocht is, verkocht blijft". „Goed", zei mijn moeder gelaten. „Dan znilen wg het geld teruggeven". ,.Maar wat wij niet kunnen uitwisschen, is de v erdenkimg!" ging Vader verslagen voort. „Het moet!" hoorde ik plotseling mijzelf zeggen. In bi et volgend oogenblik stond ik op straat. Ik liep regelrecht naar den bankier, die zoo goed was, mij wel te willen ontvangen. Al - snikkende wierp ik mg vóór hem op de knieën en vertelde de ellendige geschiedenis, echter in zóó onsamenhangende woorden, dat hij al zgn aandacht moest inspannen om het te begrgpen en ik het heele verhaal nog eens o vei moest doen. Eindelijk liet hg zich echter, getroffen door den moed, welken ik aan den dag legde, ver- teeóeren. Hg troostte mg en beloofde het mij te zullen vergeven, als ik toonen zou eerlijk e» ijverig te zgn. Den volgenden morgen liet hij mij, nadat Lg een onderzoek h3d ingesteld, of ik de waarheid gesproken had, bg zich kom 3a. Ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13