VEREENIGING „OUD-LEIDEN" ITALIANO geneeskrachtig en lekker! NAGEKOMEN BERICHTEN. UIT DE OMSTREKEN. Gez. G. A. A. DE BEST VRAGENRUBRIEK. OVERZICHT KAASMARKTEN. Toelichting tot het Stadhuis-vraagstuk door mr. dr. J, C. Overvoorde Op ultnooöiging van de Vereeniging „Oud Leiden" heeft hedenmiddag in het Stedelijk Museum „de Lakenhal" mr. dr. J. C. Over voorde, archivaris dezer gemeente en voor zitter afd. A. van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg een toelichting tot het Stadhuisvraagstuk gegeven, welke wij hier onder gezien de belangrijkheid van het onderwerp en de deskundigheid van den spreker in haar geheel laten volgen. De spreker werd met ©en enkel woord door den voorzitter, prof. van Blom ingeleid, waarna mr. Overvoorde als volgt sprak: Dames en Heeren, Vóór dat ik overga tot de behandeling van het onderwerp van de oproeping wensch ik roet nadruk te verklaren, dat ik hier slecht9 mijn persoonlijk gevoelen geef en dat noch hij de keuze van het onderwerp, noch bij de uitwerking hiervan eenige invloed is uitge gaan van het Gemeentebestuur. Ook mijn voorzitterschap Afd. A. van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg slaat hier geheel buiten, aangezien niet deze af- deeling maar de zusterafdeeling B. in het bijzonder belast is met alle zaken betreffende restauratie en behoud van monumenten. Ik geef U mijn persoonlijk gevoelen, en wan neer dit in de resultaten in vele opzichten eansluit bij die van het officieele rapport, dan pleit dit mogelijk voor die resultaten, doch zoeke men hierin ook verder niet het min9te verband. Bij de bespreking van de vraag op: welke wijzo te voorzien zal zijn in de leemte, pntstaan door den stadhuisbrand, moge in de eerste plaats op den voorgrond gesteld wor den, dat het raadhuis moet voldoen aan alle practische eischen van den dienst en io etaat moet zijn om nog lange jaren geschikt to blijven voor een groote zich steed9 uit breidende gemeente en de daarvoor benoo- digde steeds toenemende administratie. Om daaraan te kunnen voldoen is de beschik king vereischt over een groot terrein. Het oude raadhuis is reeds meermalen uitge breid; ik wijs hier slechts op den ooslelijken aanbouw van 1601 het bijtrekken van een huis aan de Breeslraat in 1901, het vol bouwen van de Ters in de ruimte van de Hal en ten slotte het aankoopen van eenige panden aan de Vischmarkt. Ook in de toe komst zal uitbreiding niet vermeden kunnen worden en men dient reeds nu bij de détail- leering der plannen daarmede rekening houden. Eeüe ideale oplossing ware, indien men» de beschikking konde krijgen over het geheele complet van gebouwen tusschen de Maars- tnansteeg en de Korenbrpgsteeg, waardoor tevens een belangrijke verbetering voor het verkeer zonde te verkrijgen zijn door het verbTeeden van beide drukke, doch veel te emails straatjes. Tegenover de groote onteige- ningskosten staat, dat de zijgevels tot win kelgalerij kunnen ingericht worden, zooals bjj Plan C. te Rotterdam en de Via de venti Settembro te Genua, en dat het verhuren der orderverdieping dan niet onbelangrijke baten kan opleveren. Door zware betonvloeren is tiet brandgevaar te weerea Mochten de groote kosten een onoverkomelijk bezwaar blijken; dan verschaffe men zich althans de beschikking over de panden 3an de Visch markt over de geheele breedte vair het oude raadhuis. Wanneer wij de eventueele zijgevels bij be bouwing van het geheele blok voorloopig bui ten beschouwing laten, dan vallen thans drie hoofdpunten te behandelen: de achtergevel aan de Vischmarkt, de toren on de gevel aan de Ereestraat. Het eenvoudigst is degevel aa n de Vischmarkt, daar aldaar geen aanleiding bs.staat om rekening te honden met de oude bebouwing. De gevels zijn, be halve het Stadhuispoortje, zonder eenige kunstwaarde en men moet alleen den eiszh 6tellen, dat een monumentaal en harmonisch geheel vierkrege worde, dat niet in dishar monie mag zjjn met den tet kiezen voorgevel. Men zjj voorzichtig bij de keuze van den bouwmeester, doch late hem hier geheel vrij. Geen namaak antieke gevel dus, evenmin' al a een ultra-moderne. Een goed architect zal een middenweg vinden, die, zoo de voorgevel behouden blijft, daarbij een achtergevel ortwerpl van eigen karakter, maar toch een harmonisch geheel vormend met de verdere gedeelten van het raadhuis en den toren. Ill verwijs U hierbij naar de resultaten bereikt bij het stadhuis te Middelburg, die te Delft, Gouda, Haarlem en Gent, de Fransche kas- teelen met deels gothiscbe, deels renaissance gevels en een groot aantal kerken in ons land en in het buitenland, die duidelijk in de on- öerdeelen het cachet vertoooen van den tijd RECLAME. van de verschillende vergrootingon eo toch een harmonisch geheel vormen. Wordt niet tot het herbouwen van den voorgevel besloten, dan valt slechts te ver wachten, dat voor- en achtergevel een een- heia vormen, zonder daarom nog naaur ge heele navolging te streven, en dat ook bij den achtergevel het karakter van monu mentaliteit niet verwaarloosd worde, dat in overeenstemming is met de bestemming van het gebouw. Het begrip van een harmonisch geheel is niet te verwaarloozen, omdat voor- en ach tergevel verbonden worden door den Raad huistoren. Deze is onmisbaar in het Leidsche stadsbeeld, waar de middeleeuw- Bche hooge kerktorens ontbreken. De toren van de Pieterskerk, een baak in zee, is in 1512 ingestort, die van de Onze Lieve Vrouwekerk verdween in 1842, nadat de kerk zelf in 1S25 was afgebroken en die van de Hooglandsche kerk is nooit opgetrok ken, omdat het westelijk front onvoltooid bleef. Men heeft alleen de sierlijke toren van de Saaihal met die van de Academie en enkele bescheiden torentjes van later ge bouwde kerkjes, doch het domineerend punt in het stadssilhouet bleef na 1512 de Raad huistoren en men begreep zelfs dat daar naast een andere hooge toren niet mis plaatst zoude zijn blijkens de bewaarde plannen voor de niet uitgevoerde Nieuw ge fundeerde kerk. Welke oplossing dan ook gekozen moge worden, in geen geval mag daarbij een Raadhuistoren ontbreken, die reeds van verre de nadering toont voor de stad. De torens werden steeds beschouwd als het zinnebeeld van burgerkracht en het vertrouwen der burgerij, die ongerept bleven trots de overweldigende ramp. De wijze van herbouw van den toren hangt geheel samen met de beslissing die over den hoofdgevel aan de Breestraat zal vallen. De spits is verloren en het massief van den toren vertoont zulke ernstige scheuren en beschadigingen, dat het zelfs de vraag zal zijn of en in hoeverre men het nog bestaande zal kunnen behouden. De bouwval toont, op hoe onzinnige wijze men vroeger soms met de gebouwen kon omspringen. De Zuid-Oostelijke 6teunbeer is gedeeltelijk weggebroken en steunt thans op een balk, zoodat de beer, die den toren moest versterken, thans aan den to ren hangt, en uit de scheuren blijkt, dat de beer een gedeelte van het metselwerk heeft vernield. Dit herinnert aan den koor- muur te Koudekerk, waar de beeren aan den zuidelijken wand beneden zijn afge broken bij het bouwen van de consistorie kamer, en aan de kerk te Ameide, waar men een steunbeer had verwijderd om meer plaats te vinden op de begraafplaats! Het is overigens bekend, dat de toren overhelt, zij het bij verre na niet in dit iraate als do bekende toren te Pisa. De torenspits is verloren, doch het be kende werk van Leliman, uitgegeven door de Mij. van Bouwkunst in de serie afbeel dingen van bestaande gebouwen, levert vol doende gegevens voor een herbouw in den ouden vorm, na de wijzigingen in de 18de eeuw, en waar de Leidsche torenspits zoo'n buitengewoon fraai punt vormt in het stads silhouet, daar zoude in dit geval zeker er veel voor pleiten om bij het weder optrekken van den ouden gevel aan de Breestraat, ook dit beeld voor Leiden te redden. Het caril lon, de zingende toren, mag daarbij niet ont breken en, mocht een dadelijk herstel we gens de'gelmiddelen moeilijk vallen, dan rekene men er althans reeds bij den bouw op om dit carillon in gelukkiger jaren te kunnen plaatsen. Hierbij kan echter, nu de klokken gebarsten of gesmolten zijn, de ge legenheid worden aangegrepen om een caril lon te bestellen, dut geheel voldoet aan de nieuwe eischen der techniek. Wij komen thans tot het hoofdpunt: de gevel aan de Breestraat, waarvan de oplos sing in zoo sterke mate die van de andere deeïen beïnvloedt. Hierbij hebben wij zoowel rekening te houden met de meer architecto nische, als met de historische en gevoels overwegingen, doch boven alles domineert de vraag: wat eischt de toestand van den ge vel, met andere woorden, verkeert de gevel in een toestand, dat herstel mogelijk en wenschelijk is Die vraag moet hier onbe sproken blijven, daar het technisch onder zoek hiernaar nog nauwelijks begonnen is. Het gemeentebestuur is hierbij reeds in over leg gelreden met afdeeling B. van de Mo- numentecomm. en de regeering heeft een zeer bekwaam bouwmeester ter beschikking gesteld, zoodat wij met zekerheid mogen aannemen, dat dit technisch advies onaan vechtbaar zal zijn, voor zoo verre betreft de mogelijkheid van herstel. De stellingen worden reeds gesteld en de burgerij zal niet te lang op dit advies behoeven te wachten; mogelijk slechts ruim een maand. Dan komt echter de belangrijke vraag: wat nu? Is het advies te ongunstig, dan zal men hierin moeien berusten doch acht dit herbouw mo gelijk, dan eerst kan de beslissing vallen of deze ook wenschelijk en in de gegeven om standigheden mogelijk is. Mijn verdere be schouwingen gaan daarom, evenals in het bekende Rapport van 28 Maart, uit van het standpunt, dat thans nog de gegevens voor een definitieve beslissing ontbreken en dat alleen overwogen kan worden, wat, in het geval dat het technisch onderzoek niet on gunstig luidt, de meest gewenschte oplossing zoude zijn. Uit architectonisch en kunsthistorisch oogpunt is het betwistbaar, of een door een ramp vernietigd monument in den ouden vorm nv*g herbouwd worden, o fdat men hel eenmaal verlorene moet berusten en aan tegenwoordige kunstenaars eene oplossing moet vragen, die alleen beheerscht wordt door de schoonheidsbegrippen van het heden Ik verwijs hiervoor naar de belangrijke dis cussie op de vergadering van den Neder- landsche Oudheidkundigen Bond te Arnhem in 1915 en het uitvoerig verslag hiervan, opgenomen in het Bulletin van den Bond, 1915, bl. 139148. De daar ontwikkelde nieuwe begrippen keerden 2ich lijnrecht legen de toen overheerschende oudere opvat ting van Dr. Cuypers en Jhr. Victor de Stuers en vonden oorspronkelijk ook weer klank bij de meerderheid der Rijkscommis sie voor Monumentenzorg, doch de strenge lijnen zijn hier later verzacht en verschil lende beslissingen van de Afd. B. bewijzen, dat do strenge doorvoering der Arnhemsche stellingen in de praktijk op moeilijkheden stuiten. Thans mag men aannemen, dat het herbouwen van een monument in den ouden vorm weinig instemming vindt, wan neer daarvan geen belangrijke deelen meer aanwezig zijn (men denke aan den toren van het raadhuis te Haarlem), doch dat de gevoelens uileenloQpen, wanneer nog vele en versierde deelenbehouden bleven, die het weder optrekken of vernieuwen mogelijk maken, zonder dat te veel moet overgelaten worden aan het inzicht van den daarmede belasten bouwmeester en van de arbeiders, die zich eerst in de oude vormen hebben in te denken. Wat dit latste betreft zijn wij in de laatste jaren in heel wat gunstiger positie, dank zij de speciale opleiding van voor restauratiewerken bestemde beeldhouwers onder de goede zorgen van professor Odé te Delft. Het is dus gedeeltelijk een vraag} naar het meer of minder gunstig behoud, meer dan een absoluut afwerend beginsel. Zijn nu in Leiden voldoende gedeelten be waard om tot een herbouw te kunnen be sluiten? Ook op die vraag kan eerst het technisch onderzoek een afdoend antwoord geven, als niet alleen blijkt wat nog aan wezig is, doch ook in welken staat dit be houden bleef. Bij een oppervlakkige be schouwing zoude men, onder voorbehoud van het genoemde onderzoek, er op kun nen wijzen, dat de voorpui nog staat en schijnbaar geen invloed ondervond van den Paaschstorm, die de schutting omver wierp en dat van de versierde steenen aan de om gehaalde toppen althans een niet onbelang rijk gedeelte uit het puin is opgedolven. Deze fragmenten worden thans in het koor van de Hooglandsche Kerk uitgelegd in afwach ting van wat nog verder gevonden wordt. De gevel heeft echter geleden door den brand en door het ijskoude water en alleen een stelselmatig technisch onderzoek kan uitma ken welk deel nog bruikbaar is. Voorloopig schijnt de toestand der figuraal bewerkte ge deelte niet tegen te vallen, al zal mogelijk de gevel eerst moeten afgebroken worden onder het nauwkeurig merken der beklee- dende steenen en daarna herbouwd. De hier aan verbondene meerdere kosten behoeven geen overwegend bezwaar te zijn, daar bij het herbouwen van den ouden gevel een subsidie van het Rijk uit het hoofdstuk Mo numentenzorg in overwoging kan komen. Slechts kort stip ik de vraag aan, in hoe verre bij een restauratie ook de ontbrekende versierde gedeelten mogen aangevuld wor den, voor zoover deze zich niet tot de af te schrijven vlakken beperken. Afbeeldingen van den ouden toestand be- S3ian in voldoende aantal, gelijk de tentoon stelling in dit museum U kan toonen, welke slechts een gedeelte van het beschikbaar ma teriaal bevat. Het weder optrekken van den ouden gevel schijnt mij daarom mogelijk, behoudens onverwachte bij het onderzoek op komende bezwaren. Hiermede is echter nog niet r»ngetoond, dat die herbouw ook ge- weischt is, daar ook de tegenstanders, krach tige argumenten voor hunne meening kunnen aanvoeren. Zij willen met weemoed in het verlorene berusten, en aan het tegenwoor dige gi>;!acht de gelegenheid geven om hun kunstuiting te doen spreken in een modern gebouw. Onze meesters hebben ongetwijfeld bewezen, dat onze bouwkunst goede monu mentale bouwwerken kan voortbrengen, al valt daarnaast ook te wijzen op resultaten, die, trots ve*l goeds, ons toch geen volledige bevrediging geven. In Leiden zal de opgave echter des te moeilijker zijn, omdat de om geving zich weinig eigent voor een modem monument. Dit vraagt om ruimte die te Leiden geheel ontbreekt. Zal ook een modern archi tect hier eene oplossing kunnen geven, die op deze plaats den indruk van het verlorens nabijstreeft? De keuze tusschen herbouw en afbraak zal ook beïnvloed worden door overwegingen van persoonlijk gevoel; de een voelt voor een modernen gevel, de ander laat meer het historisch gevoel gelden. Daarnaast blijft echter nog een derde, nog onbesproken, overweging, die nadere beschouwing ver dient. Ik bedoel het gevoelselement. Ge slachten lang hebben de Lcidenaars hun stadhuis bewonderd; zij zijn trotsch ge weest op het monumentale gebouw, dat tot verre over de grenzen Leiden's roem ver kondigde en waaraan voor Leiden zelf zoo vele herinneringen verbonden waren. Hier hebben de opvolgende re'geeringen beraad slaagd, hier heeft het hart der stad het krachtigst geklopt en onverbreekbaar is de band. het gebouw als zoodanie met het verleden verbindt. Alleen noodgedwongen zouden velen dien band verbroken willen zien, door verwijdering van het bestaand-* en het vervangen hiervan door een wellicht zeer fraai, doch modern gebouw, dat geen herinnering wekt. Men heeft hieraan trachten tegemoet te komen door óf enkele nog bestaande frag menten. zooals de poortjes, in de nieuwe constructie op te nemen, óf die fragmenten eldere, buiten verband met het raadhuis op te stellen. Zelfs werd de mogelijkheid geopperd om el ders een nieuw raadhuis te bouwen en de ruïne weder op te trekken en tot een ander doel te bestemmen. Het laatste lijkt mij slechts 'n verplaatsen van het vraagstuk en tevens een verzwaren hiervan, daar dan èn een nieuwe plaats zoude gevonden moeten worden èn een be stemming voor het oude raadhuis, die een Kostbaar herstel rechtvaardigde. Doch ook de twee verder genoemde oplossingen schij nen mij op zich zelf zóó onbevredigend, dat deze alleen in beschouwing kunnen komen, indien elke betere oplossing onmogelijk blijkt. Het opnemen van eonige grootere fragmenten in een nieuw ontwerp kan slechts den bouwmeester in zijn vrijheid beperken, en de voor een ander gebouw ont worpen fragmenten, die door den ontwerper in een eigen omgeving zijn gedacht, kunnen slechts benaderend tot hun recht komen al9 onderdeel van een modernen gevel. De oor spronkelijke bouwmeester heeft maar niet een versiering hier en daar ontworpen, zooals bij vele gevels uit 18801890, maar heeft die gedacht in verband met het geheel. Ver breekt men dit verband, dan gaat het begrip van eenheid verloren en kunnen noch de fragmenten, noch de verdere gevel volkomen tot hun recht komen. Hetzelfde geldt nog krachtiger bij het opstellen der fragmenten op een vreemd terrein of bij een museum. Men kan dit doen uit nood om althans de herinnering nog te bewaren, doch men be denke, dat in die vreemde omgeving het fragment alle bekoring verliest en dat men slechts een luguber bouwkundig kerkhof schept of een verwarrend complex van af braak, gelijk het terrein bij het Rijksmuseum te Amsterdam. Alleen daar, waar de opgestelde frag menten overwoekerd worden door en schuil gaan achter de beplanting kan men althans een romantisch geheel verkrijgen, waarbij echter de fragmenten zelf best gemist kon den worden. De overweging van tot welke minder gewenschte oplossingen men moet komen als men bij afbraak althans nog eenige grootere fragmenten wil redden, ver sterkt mij in de overtuiging, dat naar weder opbouw moot worden gestreefd, zoolang die volgens technisch advies uitvoerbaar is. Het inwendige kan ik buiten beschouwint laten, daarraen bij de indeeling hiervan overwegend rekening moet houden met do eischen door den dienst gesteld. De fraaie schilderijen, schoorsteenstukken, beschilder de zolderingen, gobelins en betimmeringen zijn geheel vernietigd en het is uitgestoten, dat men die door gelijkwaardige origineele kunststukken zoude kunnen vervangen. Trouwens hoe zoude men aan eeno her inrichting kunnen denken, waar het raad huis inwendig meermalen gewijzigd is. Moet men do oorspronkelijke inrichting kiezen, waarvan nagenoeg niets meer be waard bleef, de versiering uit de Raad zaal, deels 1641, deels 1704, die van de wet houderskamer uit 1684, de oude Universi teitsvierschaar uit 1681 of het gerecht uit 1687 of die van de commissiekamer uit 1604 of van de weeskamer uit c. 1620? Zal men de oude Pcts herstellen of de minder fraaie inbouwen uit de 18de en de 19de eeuw 1 Neen, hier valt slechts de historisch b lijn te volgen, die wijst op een worden en verworden naar do eischen van de omstan digheden. Daarom trachtte men ook nwsfi hier zoogenaamd historische zaJen te stich ten, gevuld met namaak of geleend meubi lair. Uit de vreemde museumdepots is nog wel iets bijeen te brengen, doch elk beheer der behoudt wat waarde heeft, zoodat slechts tweede of derderangs goed beschik baar komt. Men hoede ons gemeentehuis voor dergelijke poppenkasterij, richtte de zalen in naar de eischen van den dienst en kle°de die op waardige wijze aan over eenkomstig het gebruik als zetel van het bestuur dpr stad. Ten slotte nog een opmerking: men ont- houde zich van prijsvragen, die zoo dikwijis lot teleurstelling en steeds tot vertraging lei den. Men kieze een kunstenaar, die getoond heeft het vertrouwen te verdienen. Moge deze keuze een gelukkige zijn en onze goede stad daardoor de gegronde hoop koestereu, dat, in welken geest, herbobw of afbraak van het oude, de beslissing moge vallen, in het hart der stad aan Leidens hoofd straat een gebouw verrijze, dat de bewon dering van stadgenoot en vreemdeling trekt cn dat de trots moge zijn van een zich krachtig en gelukkige ontwikkelende ge meenschap. Nadat hel applaus bedaard was, sprak prof. van Blom een kort slotwoord, waarna gezamenlijk de tentoonstelling van afbeel dingen van het Stadhuis werd bezichtigd. RECLAME. Ge klaagt over UIT MODEL RAKEN Uwer Schoenen bij 't herstellen. 't Is ABSOLUUT te VEHMIJDEH. De Centrale". Haarl.str. 74 Leiden 1158 DE HUYGENS-HERDENKINQ TE LEIDEN. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is voornemens de hei denkin» van den SOOsten geboortedag van Christiaan Huygens Zaterdagmiddag in de Universiteit alhier bij te wonen. Trof. van Itallie die ais voorzitter van da plechtigheid zal fungeeren, zal namens den Aeademisehen Senaat een openingsrede houden. Vervolgens spreekt prof. mr. C. v, Vollenhoven namens de Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam. Prof. dr. P, Zeeman houdt hierop de herdenkingsrede. Voorts zullen het woerd voeren prof. Ricard namens do Académie des Sciences te Parijs en prof. A. F. Hotleman namens de Holland- sche Mij. der Wetenschappen. Tot besluit zal dr. C. A. Crommelin eelt inleiding houden over do door hem in de Sterrowacht (e organiseeren tentoonstelling van Huygeniana. ONGEVALLEN. Hedenmorgen te circa kwart voor elf ia de 47-ja.rige mej. C. W. echtgenoot© van den heer H. in de Janvossensteeg, terwijl zij bezig was op de tweede verdieping werk. zaamheden te verrichten door den lichtkö. ker gevallen. Zij kreeg een ernstige hoofd, wonde en brak een been en twee ribben. Door den eersten hulpdienst werd zij in hoogst emstigen toestand naar het Acade misch Ziekenhuis vervoerd. Hedenmorgen, te civca halfeen is de 5-f- jarige meubelmaker A. J. H. op de Hooge. woerd, nabij zijn woning door een duize ling bevangen en gevallen. In bewusteloo- zen toestand en met een ernstige hoofd wonde werd hij door den E .H. D. naar hef Academisch Ziekenhuis overgebracht. KATWIJK. Stand der werkeloosheid. Bij het Bureau voor Arbeidsbemiddeling zijn thans ingeschreven 65 werkzoekenden, zijnde: 15 grondwerkers, 1 opperman, 36 losse arbeiders, 1 fabrieksarbeidster, 4 kuipers, 6 visschers, 1 zeilmaker, 1 varens gezel. Geplaatst werden 1 grondwerker en 10 arbeiders. Voorstraat 3a, Katwijk a. Zee bieden hun zaak te koop aan. Voor alle doeleinden geschikt. 104S STADSNIEUWS. BEGRAFENIS MEVR. DE WED. Ds. RUDOLPH. Onder groote belangstelling vond heden te circa 1 uur op „Rhijnhof" de ter-aarde- bestelling plaats van mevr, de wed. Ds. Ru dolph, die tengevolge van een noodlottig ongeval om het leven kwam. Ds. Verry uit Hardenberg sprak de grafrede uit. Een zwager van de overledene, de heer Feenstra, dankte voor de betoonde belang stelling. DE CANDIDATEN VAN DEN VRIJHEIDSBOND. Mej. dr. E. C. van Dorp, deelt ons mede, dat de algemeene vergadering van ,.De Li berale Staatspartij De Vrijhidsbond" haar naam op de lijst der candidaten voor de Tweede Kamer van de afdeeling 's-Graven- hage heeft geplaatst, hoewdel zij aan die af deeling te kennen heeft gegeven, die plaats niet te kunnen aanvaarden en dat zij slechts, op verzoek der afdeeling Rotter dam, zich alsnog bereid heeft verklaard de plaats op do lijst RotterdamUtrecht in te nemen, welke prof. v. Gijn wenschte op lo geven. OEGSTGEEST. Burgerlijke Stand. Geboren: Jozef Hendrik Gerardus, z.v. 1. AL Jongenelen en C. J. Rjjnaarts Jacobu3 Theodoras, z.v. M. C. U. van Gent en M. P. van Beek Cornelia, d.v. W. Sira en C. Kapaan Aleida Ida Josepha, d.v. J. P. A. Schenk en C. C. M. Deutekom Adrianus Jo hannes Jozef, z.v. S. N. van der Salm eo C, M. van Leeuwen. Ondertrouwd: A. W. Voors te Oogst geest en E. M. Walbeeken te Leiden J. van D-.ggele te Rjjnsburg en A. van Vb et te Oegstgeest. Gehuwd: J. van Mourik te Winterswijk en M. v.. ld». Mejj te Oegstgeost G. de Wolff te Amsterdam en J. Smelt te Oegst- geest. Overleden: F. P. de Jong 23 j. G. Glas bergen ,1 j. C. M. Marseille. 85 j. ,wed. K. B. v. d. Burg G. v. d. Wejjden, 55 j. A. Lybering, 59 j., echtgen. P. H. van Thiel J. M. v. d. Berg, 74 j. J. K., Ie' L. Het kind moei den dertien- jarigen leeftijd hebben bereikt en de klasse, waarin het bij het bereiken van dien leef tijd geplaatst was, doorloopen hebben. In het door u gestelde geval, moet dus het kind nog tot April 1930 op school blijven. A. N.. te L. Waarschijnlijk bedoelt u uitkecring krachtens de Invaliditeitswet. Een hoogere uitkecring dan bij die wet bepaald, kunt u natuurlijk niet eischen. Mej, F., te L. Van u kan ook over het tweede jaar rente gevraagd worden. Eerst wanneer de schuldenaar in gebreke blijft te betalen, wordt de borg aangesproken. De aanvoeren en hoogste noleeringen waren: Wagens Goudsche Leidsche* gestempelde lichte lichte zware (1) (2) (1) (2) (1) (2) (1) (2) (1) (2) 2 April Oudewater 13 7 41 ff f f 41 f 51 f 50 fff—fff— 2 April Bodegraven 118 121 170 f— f— f48 f43 f55 f56 fffff— f 3 April Woerden 130 67 130 f 37 f 42 f 46 f 42 f 50 f 53 f f f f f f 4 April Gouda 245 150 222 f 38 J 42 48 f 42 f 49 f 53 f f f f f f 5 April Leiden 64 24 17 1 43 f51 f52 ffff—ff152 f— f— (1) Zijn de opgaven der vorige week. (2) Zijn de opgaven van 3—6 April 1928, 3_3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 11